Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CC0558

    Conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi van 19 oktober 2016.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:785

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    P. MENGOZZI

    van 19 oktober 2016 ( 1 )

    Zaak C‑558/15

    Alberto José Vieira de Azevedo,

    Maria da Conceição Ferreira da Silva,

    Carlos Manuel Ferreira Alves,

    Rui Dinis Ferreira Alves,

    Vítor José Ferreira Alves,

    tegen

    C.E.D. Portugal Unipessoal, Lda,

    Instituto de Seguros de Portugal – Fundo de Garantia Automóvel

    [verzoek van het Tribunal da Relação do Porto (appelrechter te Porto, Portugal) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing — Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen — Schaderegelaar — Verzekeringsonderneming — Bevoegdheid tot vertegenwoordiging in rechte — Benadeelden — Lidstaat van wonen”

    I – Inleiding

    1.

    Op 17 oktober 2007 heeft op een autosnelweg in Spanje een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij een persoon om het leven is gekomen en een andere persoon gewond is geraakt. De bestuurder, die de Portugese nationaliteit bezit en werknemer is van een in Portugal gevestigde vennootschap, heeft de macht over het gehuurde, en ter beschikking van genoemde vennootschap gestelde, voertuig verloren. Het voertuig dat het ongeval heeft veroorzaakt, was door de eigenaar ervan verzekerd bij de vennootschap Helvetia Seguros, gevestigd in Spanje en waarvan de in Portugal aangewezen vertegenwoordiger C.E.D. Portugal Unipessoal, Lda (hierna: „C.E.D.”) is. Verzoekers in het hoofdgeding zijn in de eerste plaats het overlevende slachtoffer en in de tweede plaats de rechthebbenden van de bij het ongeval overleden persoon.

    2.

    Teneinde voor de Portugese rechter van eerste aanleg vergoeding te verkrijgen van de bij het ongeval geleden schade hebben verzoekers in het hoofdgeding in de eerste plaats C.E.D. gedaagd en subsidiair het Fundo de Garantia Automóvel (hierna: „FGA”). Met name op basis van de inhoud van de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen C.E.D. en Helvetia Seguros heeft de rechter echter vastgesteld dat C.E.D. niet over passieve legitimatie beschikt en heeft hij de vorderingen afgewezen.

    3.

    Verzoekers in het hoofdgeding zijn tegen dat vonnis opgekomen bij de verwijzende rechter. Laatstgenoemde is van mening dat er geen nationale bepaling bestaat die duidelijk aan de Portugese vertegenwoordigers van de verzekeringsondernemingen die hun activiteiten op het grondgebied van een andere lidstaat uitoefenen passieve legitimatie toekent om in de hoedanigheid van verweerder te worden gedagvaard voor een Portugese rechter in het kader van een schadevordering die is ingesteld door het slachtoffer van een verkeersongeval dat heeft plaatsgevonden buiten het grondgebied van de lidstaat van zijn woonplaats ( 2 ) en waarbij een voertuig is betrokken dat is verzekerd door een van de genoemde ondernemingen. Genoemde rechter voert eveneens aan dat met betrekking tot dat punt zowel in de rechtspraak als in de Portugese rechtsleer tegengestelde standpunten zijn ingenomen.

    4.

    De verwijzende rechter merkt eveneens op dat de verplichting van de verzekeringsondernemingen die in een van de lidstaten van de Europese Unie zijn gevestigd om voor elke andere lidstaat een vertegenwoordiger aan te wijzen voortvloeit uit richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) (hierna: „richtlijn 2000/26”) ( 3 ).

    5.

    Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26 bepaalt immers dat „[d]e schaderegelaar […], met betrekking tot dergelijke verzoeken, alle inlichtingen [verzamelt] die nodig zijn om de verzoeken te kunnen afhandelen en […] alle passende maatregelen [neemt] om over een afwikkeling te onderhandelen. De eis dat een schaderegelaar wordt aangewezen doet niet af aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken.”

    6.

    Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 bepaalt dat „[d]e schaderegelaar […] over voldoende bevoegdheden [beschikt] om de verzekeringsonderneming in de in artikel 1 genoemde gevallen ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen. Hij moet in staat zijn de zaak in de officiële taal of talen van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde te behandelen.”

    7.

    Artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26 is gewijzigd bij richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (hierna: „richtlijn 2005/14”) ( 4 ) en verduidelijkt dat „[d]e aanwijzing van een schaderegelaar […] op zich niet [wordt] beschouwd als de opening van een bijkantoor in de zin van artikel 1, onder b), van richtlijn 92/49/EEG [van de Raad van 18 juni 1992 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG (derde richtlijn schadeverzekering)] en de schaderegelaar […] niet [wordt] beschouwd als een vestiging in de zin van artikel 2, onder c), van richtlijn 88/357/EEG noch […] als een vestiging in de zin van verordening (EG) nr. 44/2001 […]”.

    8.

    De verwijzende rechter kan derhalve door alleen kennis te nemen van de bepalingen van richtlijn 2000/26 het bij hem aanhangige geding zonder verduidelijking door het Hof niet oplossen, aangezien het begrip „voldoende bevoegdheden” waarover de schaderegelaar moet beschikken niet expliciet genoeg is om vast te stellen of het voor slachtoffers van verkeersongevallen de mogelijkheid omvat om genoemde schaderegelaar rechtstreeks voor de rechter van hun woonplaats te dagen.

    9.

    Aldus geconfronteerd met een vraag van uitlegging van het recht van de Unie, heeft het Tribunal da Relação do Porto (appelrechter te Porto) de behandeling van de zaak geschorst en bij op 2 november 2015 ter griffie van het Hof ingekomen besluit het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

    „1)

    Moeten overweging 16 bis [ingevoegd in richtlijn 2000/26 bij richtlijn 2005/14] en [de] leden 4, 5 en 8, van artikel 4 van [richtlijn 2000/26] aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan de vertegenwoordiger van de verzekeraar die niet werkzaam is in het land waar de rechtsvordering tot schadeloosstelling voor een verkeersongeval is ingediend, uit hoofde van een in een ander land van de Europese Unie gesloten verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen in rechte kan worden opgeroepen?

    2)

    Hangt bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag die mogelijkheid af van de concrete bedingen in de vertegenwoordigingsovereenkomst tussen de vertegenwoordiger en de verzekeraar?”

    10.

    Met betrekking tot de onderhavige prejudiciële verwijzing zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door het Fundo de Garantia Automóvel, de Portugese Republiek en de Europese Commissie.

    II – Juridische beoordeling

    11.

    Wat is de strekking van de bepaling volgens welke de schaderegelaar krachtens richtlijn 2000/26 over „voldoende bevoegdheden [beschikt] om de verzekeringsonderneming […] ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen” ( 5 )? Heeft de wetgever van de Unie voor de benadeelden die binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallen aldus de mogelijkheid willen toevoegen om de schaderegelaar rechtstreeks voor de rechter van de lidstaat van hun woonplaats te dagen? Dat is de belangrijkste rechtsvraag die met de door de verwijzende rechter voorgelegde prejudiciële vragen, die ik samen zal bespreken, wordt opgeworpen.

    12.

    Volgens vaste rechtspraak dient bij de uitlegging van een bepaling van het recht van de Unie niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan deze bepaling deel uitmaakt, nastreeft. ( 6 ) In de eerste plaats zal ik de rechtspositie van de schaderegelaar analyseren, zoals deze is omschreven in de richtlijnen. De tekstuele analyse zal in de tweede plaats moeten worden aangevuld met een contextuele, teleologische en systematische analyse van de onderzochte regelingen.

    A – De schaderegelaar in de richtlijnen 2000/26 en 2005/14

    13.

    Net zoals Europa is de regeling betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven niet op één dag tot stand gekomen, waarvan de opeenvolging van richtlijnen getuigt die naargelang de ontwikkeling van de zorgen van de wetgever zijn vastgesteld. ( 7 ) Er moest worden gewacht tot richtlijn 2000/26, ofwel de vierde die omtrent dat thema is vastgesteld, voordat een schaderegelaar wordt ingesteld.

    14.

    Het doel van deze richtlijn is te voorzien in de leemten ( 8 ) van de voorafgaande richtlijnen door „bijzondere bepalingen vast te stellen die van toepassing zijn op benadeelden die aanspraak kunnen maken op vergoeding van materiële schade of lichamelijk letsel ten gevolge van ongevallen die zich hebben voorgedaan in een andere lidstaat dan de lidstaat van hun woonplaats en veroorzaakt zijn door de deelneming aan het verkeer door voertuigen die gewoonlijk zijn gestald en verzekerd in een lidstaat”. ( 9 ) Tegen deze achtergrond zijn alle verzekeringsondernemingen vrij ( 10 ) om in iedere andere lidstaat dan die waar zij hun officiële vergunning hebben ontvangen een schaderegelaar aan te wijzen, die zijn woonplaats of vestiging heeft in de lidstaat waar hij is aangesteld en wiens taak het is om schades te behandelen en af te wikkelen. ( 11 ) Daartoe moet hij alle inlichtingen die nodig zijn verzamelen, alle passende maatregelen nemen om over de afwikkeling te onderhandelen ( 12 ) en over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen. ( 13 )

    15.

    Tegelijkertijd heeft de wetgever van de Unie gemeend dat „[d]e eis dat een schaderegelaar wordt aangewezen […] niet af[doet] aan het recht van de benadeelde, of diens verzekeringsonderneming, om rechtstreeks degene die het ongeval heeft veroorzaakt, of diens verzekeringsonderneming, aan te spreken”. ( 14 ) Deze precisering zou niet nuttig zijn geweest indien deze wetgever een vordering tegen de schaderegelaar zelf niet mogelijk had geacht.

    16.

    Ten slotte heeft de wetgever eraan gehecht te preciseren dat de aanwijzing van een schaderegelaar op zich niet de opening van een bijkantoor vormt ( 15 ) en dat de schaderegelaar zelf niet kan worden beschouwd als een vestiging. ( 16 )

    17.

    De taak, de functie en de plichten van de schaderegelaar zijn ongewijzigd gebleven in richtlijn 2009/103 ( 17 ), die slechts een codificatierichtlijn is. Dat betekent dat er in de tekst geen precisering heeft plaatsgevonden met betrekking tot hetgeen de „voldoende bevoegdheden” ( 18 ) omvatten en dat de wetgever, zonder dat uit te sluiten, geen uitdrukkelijk standpunt heeft ingenomen betreffende de vraag of de schaderegelaar door de benadeelden van het ongeval, dat buiten het nationale grondgebied heeft plaatsgevonden, voor de rechter van hun woonplaats rechtstreeks in rechte kan worden betrokken. Het oordeel van het Hof aangaande artikel 21, lid 5, van richtlijn 2009/103 dat „deze bepaling, waarin de doelstellingen van deze vertegenwoordigingsbevoegdheid zijn vastgelegd, niet [preciseert] hoe ver de met het oog op deze doelstellingen toegekende bevoegdheden exact reiken” ( 19 ), geldt dus ook volledig voor artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26. Een beroep op de contextuele, teleologische en systematische analyse blijkt dus noodzakelijk.

    B – Contextuele, teleologische en systematische analyse

    18.

    De analyse van de bewoordingen van richtlijn 2000/26 heeft duidelijk gemaakt dat de „voldoende bevoegdheden” van de schaderegelaar aldus moeten worden omschreven dat hij de twee wezenlijke taken die hem zijn toevertrouwd, kan verrichten, namelijk „de verzekeringsonderneming ten aanzien van de benadeelden vertegenwoordigen” en „[de] verzoeken [van de benadeelden] volledig afhandelen”. ( 20 ) Deze uitlegging van de letterlijke tekst van richtlijn 2000/26 zou echter niet volledig zijn, indien deze niet eveneens zou worden beoordeeld met inachtneming van bepaalde in de overwegingen ervan aangedragen verduidelijkingen.

    19.

    Aldus heeft de wetgever van de Unie gepreciseerd dat het stelsel van schaderegelaars „geen gevolgen [heeft] voor de aanwijzing van het toepasselijke materiële recht of van de bevoegde rechter”. ( 21 ) Deze precisering aangaande het toepasselijke materiële recht en de vaststelling van de bevoegde rechter duidt er opnieuw op dat aan deze schaderegelaar een gerechtelijke rol kan worden toegekend. In verband hiermee is nog gepreciseerd dat de activiteiten van laatstgenoemde „niet [volstaan] om de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelde als bevoegde rechter aan te wijzen, zolang de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter niet hierin voorzien”. ( 22 ) De deelname van de schaderegelaar aan mogelijke rechtsvorderingen is aldus derhalve verre van uitgesloten.

    20.

    Samen met de door de wetgever genomen voorzorgsmaatregelen betreffende de mogelijke invloed van de tussenkomst van de schaderegelaar op de vaststelling van de bevoegdheidsregels en op het internationaal privaatrecht, is een rechtstreeks vorderingsrecht tegen de op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde verzekeringsonderneming toegekend aan de benadeelden. Dat vorderingsrecht is echter niet voorgesteld als de exclusieve weg naar de juridische oplossing van schades, maar alleen als „een logische aanvulling op de aanwijzing [van genoemde schaderegelaar] en versterkt […] de rechtspositie van [de benadeelden]”. ( 23 ) De considerans van de richtlijn is overigens na de vaststelling van verordening nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( 24 ), verrijkt met overweging 16 bis ( 25 ), volgens welke de benadeelden, overeenkomstig artikel 11, lid 2, juncto artikel 9, lid 1, onder b), van genoemde verordening, een rechtsvordering kunnen instellen tegen de WA-verzekeraar in de lidstaat waar zij hun verblijfplaats hebben. In principe kunnen de benadeelden derhalve de verzekeringsondernemingen eveneens dagen voor de rechter van de lidstaat van hun woonplaats.

    21.

    Op grond van de bestudering van de wettelijke bepalingen van de richtlijn, alsmede van de overwegingen ervan, lijkt het instellen van een rechtsvordering door de benadeelden hetzij rechtstreeks tegen de verzekeringsonderneming, hetzij tegen de vertegenwoordiger ervan, mogelijk, aangezien de wetgever van de Unie beide rechtsmiddelen lijkt te hebben opengelaten.

    22.

    Bestudering van de overwegingen maakt aldus de interne logica van richtlijn 2000/26 enigszins duidelijk. Ik moet echter nog nagaan of mijn voorlopige conclusie, die is gebaseerd op de letterlijke en contextuele analyse van deze richtlijn, niet wordt weersproken door de in aanmerking te nemen teleologische uitlegging.

    23.

    Richtlijn 2000/26 beoogt ervoor te zorgen dat benadeelden van verkeersongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats waar het ongeval zich heeft voorgedaan. ( 26 ) Dat houdt in dat rekening moet worden gehouden met de objectieve verschillen in de situatie waarin de benadeelden van ongevallen, die zich hebben voorgedaan buiten het grondgebied van de lidstaat van hun woonplaats, zich bevinden, teneinde deze te compenseren door de stappen die zij ondernemen in overeenstemming daarmee gemakkelijker te maken. ( 27 ) Het vergemakkelijken van deze stappen is in de ogen van het Hof de wezenlijke taak van de schaderegelaar. ( 28 ) Dienaangaande voorziet het bij richtlijn 2000/26 ingestelde stelsel er bijvoorbeeld in dat schadeclaims in de eigen taal van de benadeelde kunnen worden ingediend ( 29 ) bij genoemde schaderegelaar, waarbij alle aan de schadevergoeding voorafgaande formaliteiten kunnen worden vervuld.

    24.

    Het spreekt vanzelf dat de erkenning van de „passieve legitimatie” van de schaderegelaar, dat wil zeggen zijn „bekwaamheid om te worden gedaagd” ( 30 ), het door de richtlijn nagestreefde doel volkomen zal dienen. Bij hem worden door de benadeelden immers alle „voorafgaande formaliteiten” ( 31 ) vervuld en het is eveneens mogelijk dat hij hun enige gesprekspartner is geweest. De laatste te zetten stap is derhalve het logische vervolg, namelijk de erkenning dat de door deze benadeelden ingestelde vordering tegen de vertegenwoordiger van de verzekeringsonderneming juist is geadresseerd, des te meer daar hem een actieve rol in het schadevergoedingsproces is toegekend. Volgens mij vereist de volledige afhandeling van de verzoeken om schadevergoeding, dat een van de twee door richtlijn 2000/26 aan de schaderegelaar toegewezen taken vormt, dat hem een rol in de juridische procedure – en niet welke dan ook – kan worden toegewezen: die van verweerder.

    25.

    Ik vat de verbetering van de rechtspositie van benadeelden, als bedoeld in overweging 14 van richtlijn 2000/26, eveneens aldus op. Wanneer men zich verplaatst in de context van het hoofdgeding, zal het voor deze benadeelden moeilijk te begrijpen zijn dat hun vordering op de enigszins formele grond wordt afgewezen – gelet op de nauwe banden tussen de verzekeringsonderneming en de schaderegelaar – dat deze is gericht tegen genoemde schaderegelaar en niet tegen de verzekeringsonderneming zelf.

    26.

    Resteert dat de meeste belanghebbenden die hebben deelgenomen aan de schriftelijke procedure veel nadruk hebben gelegd op het feit dat het Hof in het arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter ( 32 ) heeft geoordeeld dat de bevoegdheid van de schaderegelaar beperkt was en dat deze beperking inhield dat deze schaderegelaar niet voor de rechter van de lidstaat van de woonplaats van de benadeelden kon worden gedaagd. Deze stelling berust naar mijn mening op een onjuiste uitlegging van het betrokken arrest, waarop ik derhalve moet terugkomen.

    27.

    In deze zaak ging het om de vraag of het begrip „voldoende bevoegdheden” de bevoegdheid van de schaderegelaar diende te omvatten om rechtsgeldig de betekening in ontvangst te nemen van gerechtelijke akten die zijn vereist om bij de bevoegde rechter een vordering tot schadevergoeding in te stellen.

    28.

    Dienaangaande heeft het Hof geoordeeld dat de „slachtoffers in de lidstaat van hun woonplaats een verzoek tot schadevergoeding [moeten] kunnen indienen bij een aldaar door de verzekeringsonderneming van de aansprakelijke partij aangewezen schaderegelaar”. ( 33 ) Het heeft vervolgens bevestigd dat volgens overweging 37 van richtlijn 2009/103 – synoniem met overweging 15 van richtlijn 2000/26 – de lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze schaderegelaars over voldoende bevoegdheden beschikken om de verzekeringsonderneming ten aanzien van slachtoffers te vertegenwoordigen, alsook om deze te vertegenwoordigen voor nationale instanties, „waaronder in voorkomend geval voor de rechter, voor zover dit niet in strijd is met de regels van internationaal privaatrecht”. ( 34 ) Het Hof heeft geconcludeerd dat „de in [richtlijn 2000/26] bedoelde vertegenwoordiging van verzekeringsondernemingen ook de vertegenwoordiging dien[t] te omvatten op grond waarvan benadeelden rechtsgeldig bij de nationale rechter de vordering tot vergoeding van door hen geleden schade kunnen instellen, tenzij dit in strijd zou zijn met de regels van internationaal privaatrecht”. ( 35 ) Deze aanwijzingen zijn voor de onderhavige zaak van belang wat betreft de vraag inzake de passieve legitimatie.

    29.

    Overigens heeft het Hof, na deze duidelijk ruime erkenning van de bevoegdheden van de schaderegelaar en aldus de conclusie van de advocaat-generaal volgend, vervolgens gepreciseerd dat uit de ontstaansgeschiedenis van richtlijn 2000/26 blijkt dat „volgens de wetgever de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een verzekeraar in de woonstaat van het slachtoffer een bevoegdheid diende te omvatten om de betekening van gerechtelijke akten in ontvangst te nemen, zij het dat deze bevoegdheid beperkt diende te zijn omdat zij de regels van internationaal privaatrecht inzake de aanwijzing van de bevoegde rechter onverlet diende te laten”. ( 36 ) Deze laatste bevestiging geldt slechts aangaande de bijzondere bevoegdheid van de schaderegelaar om aan de verzekeringsonderneming geadresseerde betekeningen in ontvangst te nemen, wanneer de vordering is ingesteld tegen laatstgenoemde.

    30.

    De onderhavige zaak stelt daar een aanzienlijk verschillende casus tegenover. Het gaat immers niet om een via de schaderegelaar tegen de verzekeringsonderneming ingestelde vordering, die daarvan de betekening in ontvangst neemt, maar het gaat om de mogelijkheid voor de benadeelden om bij hun vordering de schaderegelaar als verweerder aan te wijzen. Het onderscheid is belangrijk. In het eerste geval kunnen terecht lastige vragen met betrekking tot de hoedanigheid van verweerster van de verzekeringsonderneming worden opgeworpen ( 37 ), hetgeen inderdaad rechtvaardigt om, zoals het Hof heeft gedaan, aan de schaderegelaar slechts een beperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid toe te kennen. In het tweede geval gaat het, tenminste in de eerste plaats, om een eenvoudigere rechtsbetrekking tussen twee hoofdpersonen, namelijk de benadeelde (verzoekende partij) en de schaderegelaar, ten aanzien waarvan moet worden vastgesteld of hij bevoegd is tot verdediging in rechte van de verzekeringsonderneming.

    31.

    In dit stadium van de analyse blijkt aldus dat, anders dan de verwijzende rechter in zijn tweede vraag doet voorkomen, de vraag inzake de passieve legitimatie van de schaderegelaar geheel losstaat van de concrete inhoud van de volmacht die deze schaderegelaar bindt aan de verzekeringsonderneming. Teneinde te komen tot een vergelijkbare behandeling van de benadeelden en om het hen gemakkelijker te maken stappen te ondernemen, met inbegrip van die welke zij voor een gerechtelijke instantie ondernemen, kan de hoedanigheid van de schaderegelaar om als verweerder in rechte te worden betrokken op geen enkele wijze afhankelijk zijn van de contractuele band tussen hem en de verzekeringsonderneming. Hetzelfde geldt met betrekking tot de voorzienbaarheid van de rechtsmiddelen en vorderingen tot schadevergoeding welke bij richtlijn 2000/26 ten gunste van de benadeelden zijn vastgesteld. Anders gezegd heeft deze richtlijn een soort wettelijke vertegenwoordiging ingesteld, waarvan niet valt in te zien dat deze enkel door de wil van partijen kan worden gedwarsboomd.

    32.

    Indien het Hof bevestigend zou antwoorden op de eerste prejudiciële vraag van de verwijzende rechter, zou dat, zoals de Commissie stelt, het „broze evenwicht […] tussen de internationale bevoegdheidsregels en de regels inzake het toepasselijk recht bij aansprakelijkheidsvorderingen ter zake van verkeersongevallen met grensoverschrijdende aspecten” ( 38 ) in gevaar brengen?

    33.

    Ik denk het niet. De zorg van de wetgever met betrekking tot de regels van internationaal privaatrecht en de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheden is gerechtvaardigd wanneer de vordering is ingediend tegen de verzekeringsonderneming. De vraag die thans is voorgelegd is echter verschillend aangezien deze noch gaat over de vaststelling van de bevoegde rechter, noch over het op het geding toepasselijke recht. Het gaat simpelweg om de vaststelling of de schaderegelaar de hoedanigheid van verweerder kan bezitten. Overigens loopt het antwoord dat het Hof aan de verwijzende rechter zal geven op geen enkele wijze vooruit op de vaststelling van de bevoegdheid van de Portugese rechter, waarvan het feit getuigt dat deze door partijen in het hoofdgeding wordt besproken wegens de onzekerheid betreffende de werkelijke lidstaat van de woonplaats van een van de verzoekers. De bevoegdheid tot verdediging in rechte vormt derhalve zeker een begrip dat zich onderscheidt van het begrip rechterlijke bevoegdheid. Zelfs al zou het tegenovergestelde worden beweerd, zou artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26, volgens welk de schaderegelaar over „voldoende bevoegdheden” moet beschikken om de verzoeken van de benadeelden volledig af te handelen, kunnen voorkomen als een bijzondere bevoegdheidsregel – zij het impliciet – ten opzichte van de regels die de internationale rechterlijke bevoegdheid beheersen. ( 39 ) Dat zo zijnde en gelet op de nadruk die de wetgever daarop legt, lijkt het verstandig te herinneren aan deze beperking.

    34.

    Derhalve ben ik op grond van het bovenstaande van mening dat artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 aldus moet worden uitgelegd dat tot de voldoende bevoegdheden waarover de schaderegelaar moet beschikken, de bevoegdheid behoort om in de hoedanigheid van verweerder in rechte te worden betrokken, in het kader van een door benadeelden van verkeersongevallen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/26, ingestelde rechtsvordering in de bij laatstgenoemde richtlijn vastgestelde omstandigheden, waarbij de bepalingen van de overeenkomst tussen de verzekeringsonderneming en de schaderegelaar de bevoegdheid tot verdediging in rechte van laatstgenoemde niet kunnen aantasten.

    III – Conclusie

    35.

    Gelet op het bovenstaande geef ik het Hof in overweging de door het Tribunal da Relação do Porto (appelrechter te Porto) voorgelegde prejudiciële vragen als volgt te beantwoorden:

    „Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 mei 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en houdende wijziging van de richtlijnen 73/239/EEG en 88/357/EEG van de Raad (Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering) moet aldus worden uitgelegd dat tot de voldoende bevoegdheden waarover de schaderegelaar moet beschikken, de bevoegdheid behoort om in de hoedanigheid van verweerder in rechte te worden betrokken, in het kader van een door benadeelden van verkeersongevallen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van richtlijn 2000/26, ingestelde rechtsvordering in de bij laatstgenoemde richtlijn vastgestelde omstandigheden, waarbij de bepalingen van de overeenkomst tussen de verzekeringsonderneming en de schaderegelaar de bevoegdheid tot verdediging in rechte van laatstgenoemde niet kunnen aantasten.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

    ( 2 ) Hoewel het nationale rechtskader niet duidelijk uit het dossier blijkt, noemt de verwijzende rechter als voor het hoofdgeding relevante en daarop toepasselijke bepaling, artikel 43 van wetsdecreet nr. 522/85 van 31 december 1985 op de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen, zoals gewijzigd bij wetsdecreet nr. 72‑A/2003 (hierna: „gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85”). Dat artikel verplicht de in Portugal gevestigde verzekeringsondernemingen en de ondernemingen die hun zetel in een derde land hebben en de in Portugal aanwezige bijkantoren om een vertegenwoordiger te kiezen in elk van de andere lidstaten van de Unie „die zich in het land van de woonplaats van het slachtoffer zal belasten met de behandeling en de regeling van de schade die is veroorzaakt in een andere staat dan de woonstaat van het slachtoffer” (artikel 43, lid 1, van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85). Het omschrijft eveneens de verplichtingen waaraan genoemde vertegenwoordiger zal moeten voldoen door te bepalen dat hij beschikt over „voldoende bevoegdheden om de verzekeringsonderneming […] ten aanzien van de benadeelden te vertegenwoordigen en om hun verzoeken volledig af te handelen” (artikel 43, lid 3, van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85), dat hij „alle inlichtingen die nodig zijn om de betrokken verzoeken te kunnen afhandelen” zal verzamelen en dat hij „alle passende maatregelen om over de afwikkeling ervan te onderhandelen” zal nemen (artikel 43, lid 4, van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85).

    Hoewel het niet aan het Hof is om vast te stellen wat het op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke nationale recht is, moet ik opmerken dat artikel 43 van gewijzigd wetsdecreet nr. 522/85 de rechtspositie van de vertegenwoordigers van de verzekeringsondernemingen die hun zetel of een bijkantoor in Portugal hebben en die zich op het grondgebied van de andere lidstaten bevinden kan beheersen, waartoe overweging 15 van richtlijn 2000/26 de lidstaten oproept. De onderhavige prejudiciële verwijzing plaatst de vertegenwoordiger van een in Spanje gevestigde verzekeringsonderneming, die in Portugal is belast met het regelen van schades, tegenover elkaar. De verwijzende rechter vermeldt geen bepaling die strikt genomen de rechtspositie en de omvang van de taken van de zich op het Portugese grondgebied bevindende vertegenwoordigers omschrijft.

    ( 3 ) PB 2000, L 181, blz. 65.

    ( 4 ) PB 2005, L 149, blz. 14.

    ( 5 ) Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26.

    ( 6 ) Zie arrest van 26 maart 2015, Litaksa (C‑556/13, EU:C:2015:202, punt 23en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 7 ) Ter herinnering: de eerste richtlijn is richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 1972, L 103, blz. 1). Hierna volgt de tweede richtlijn 84/5/EEG van de Raad van 30 december 1983 (PB 1984, L 8, blz. 17), vervolgens de derde richtlijn van de Raad van 14 mei 1990 (PB 1990, L 129, blz. 33) en richtlijn 2000/26. Deze richtlijnen zijn onder andere gewijzigd bij richtlijn 2005/14, voordat zij zijn gecodificeerd bij richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB 2009, L 263, blz. 11) (hierna: „richtlijn 2009/103”).

    ( 8 ) Zie overweging 8 van richtlijn 2000/26.

    ( 9 ) Artikel 1 van richtlijn 2000/26. Zie eveneens overweging 11 van richtlijn 2000/26.

    ( 10 ) De vrije keuze van de schaderegelaar wordt gewaarborgd door artikel 4, lid 2, van richtlijn 2000/26.

    ( 11 ) Artikel 4, lid 1, van richtlijn 2000/26.

    ( 12 ) Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26. Zie eveneens overweging 15 van richtlijn 2000/26.

    ( 13 ) Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26.

    ( 14 ) Artikel 4, lid 4, van richtlijn 2000/26. Cursivering door mij.

    ( 15 ) In de zin van artikel 1, punt b), van richtlijn 92/49 (zie artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26).

    ( 16 ) Zie artikel 4, lid 8, van richtlijn 2000/26, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/14.

    ( 17 ) Zie overwegingen 34-40, 43, 47 en 50 en de artikelen 21 en 22 van richtlijn 2009/103. Ik merk op dat de inhoud van artikel 4 van richtlijn 2000/26 alleen is gereorganiseerd en opgesplitst is in twee afzonderlijke artikelen in richtlijn 2009/103.

    ( 18 ) In de zin van artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26 en van artikel 21, lid 5, van richtlijn 2009/103.

    ( 19 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 18).

    ( 20 ) Artikel 4, lid 5, van richtlijn 2000/26. Cursivering door mij.

    ( 21 ) Overweging 13 van richtlijn 2000/26.

    ( 22 ) Overweging 16 van richtlijn 2000/26.

    ( 23 ) Overweging 14 van richtlijn 2000/26. Cursivering door mij.

    ( 24 ) PB 2001, L 12, blz. 1.

    ( 25 ) Toegevoegd aan richtlijn 2000/26 door artikel 5 van richtlijn 2005/14.

    ( 26 ) Zie naar analogie arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 19).

    ( 27 ) Zie arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 24).

    ( 28 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 24).

    ( 29 ) Idem.

    ( 30 ) Conclusie van advocaat-generaal Darmon in de zaak Parlement/Raad (302/87, EU:C:1988:263, punt 8).

    ( 31 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 24).

    ( 32 ) Arrest van 10 oktober 2013 (C‑306/12, EU:C:2013:650).

    ( 33 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 19). Cursivering door mij.

    ( 34 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 20).

    ( 35 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 21).

    ( 36 ) Arrest van 10 oktober 2013, Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:650, punt 22). Cursivering door mij.

    ( 37 ) In zijn conclusie in de zaak Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:359) heeft advocaat-generaal Cruz Villalón benadrukt dat „[d]e vertegenwoordigingsbevoegdheid […] niet [is] bedoeld voor een verdediging in rechte en evenmin voor een algemene vertegenwoordiging […] voor de […] rechter. De vertegenwoordigingsbevoegdheid […] is beperkt tot de betekening van gerechtelijke akten, zonder dat [de verzekeringsonderneming] op enigerlei wijze wordt geraakt in haar hoedanigheid van verweerster, laat staan in de wijze waarop zij verweer moet voeren” (punt 17 van genoemde conclusie). Desalniettemin was in de zaak Spedition Welter de aan de prejudiciële verwijzing ten grondslag liggende vordering duidelijk alleen gericht tegen de verzekeringsonderneming.

    ( 38 ) Conclusie van advocaat-generaal Cruz Villalón in de zaak Spedition Welter (C‑306/12, EU:C:2013:359, punt 29).

    ( 39 ) Anders gezegd is het gebod om de schaderegelaar te voorzien van voldoende bevoegdheden om de verzoeken van de benadeelden volledig af te handelen dermate nadrukkelijk dat het van elke betekenis wordt ontdaan wanneer het aldus wordt uitgelegd dat het voor deze benadeelden niet de mogelijkheid opent om genoemde schaderegelaar in rechte te betrekken.

    Top