Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CC0411

    Conclusie van advocaat-generaal H. Saugmandsgaard Øe van 28 juli 2016.
    Timab Industries en Cie financière et de participations Roullier (CFPR) tegen Europese Commissie.
    Hogere voorziening – Mededingingsregelingen – Europese markt van fosfaten voor diervoeder – Toewijzing van verkoopquota, coördinatie van de prijzen en de verkoopvoorwaarden en uitwisseling van gevoelige commerciële informatie – Afbreking van de schikkingsprocedure door rekwirantes – Volledige rechtsmacht – Bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling – Redelijke duur van de procedure.
    Zaak C-411/15 P.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:620

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    H. SAUGMANDSGAARD ØE

    van 28 juli 2016 ( 1 )

    Zaak C‑411/15 P

    Timab Industries,

    Cie financière et de participations Roullier (CFPR)

    tegen

    Europese Commissie

    „Hogere voorziening — Mededingingsregelingen — Europese markt van fosfaten voor diervoeder — Terugtrekking van verzoeksters uit de schikkingsprocedure — Gewone administratieve procedure — Geen toepassing van de in de schikkingsprocedure meegedeelde waarschijnlijke boetebandbreedte — Omvang van de volledige rechtsmacht van het Gerecht van de Europese Unie — Eerbiediging van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling”

    I – Inleiding

    1.

    De onderhavige zaak betreft een hogere voorziening die is ingesteld door de vennootschap Timab Industries en de vennootschap Cie financière et de participations Roullier (CFPR) (hierna, tezamen: „Timab e.a.” of „rekwirantes”) tegen het arrest van 20 mei 2015, Timab Industries en CFPR/Commissie (T‑456/10; hierna: „bestreden arrest”) ( 2 ), waarin het Gerecht van de Europese Unie hun beroep tot nietigverklaring van besluit C(2010) 5001 definitief van de Europese Commissie ( 3 ) (hierna: „litigieus besluit”) en, subsidiair, hun verzoek tot verlaging van het bij dat besluit aan hen opgelegde boetebedrag, heeft verworpen.

    2.

    Het bestreden arrest bevat twee opmerkelijke bijzondere kenmerken, aangezien het Gerecht zich daarin voor de eerste maal heeft uitgesproken betreffende enerzijds de schikkingsprocedure in kartelzaken, die is ingesteld bij verordening (EG) nr. 622/2008 ( 4 ), en anderzijds betreffende het zogenaamde „hybride” geval ( 5 ), waarin na twee verschillende procedures twee besluiten van de Commissie worden vastgesteld, waarbij wegens één enkele inbreuk aan verschillende adressaten geldboeten worden opgelegd. De situatie die het voorwerp vormt van het geding wordt immers gekenmerkt door het feit dat de Commissie op dezelfde dag twee besluiten heeft vastgesteld die betrekking hebben op dezelfde inbreuk, het ene is ter kennis gebracht van de ondernemingen die tot de afsluiting daarvan hebben deelgenomen aan een schikkingsprocedure en het andere is ter kennis gebracht van de ondernemingen – namelijk Timab e.a. – die hebben beslist zich uit deze procedure terug te trekken en te kiezen voor een gewone administratieve procedure. Dat volkomen nieuwe dubbele karakter van het bij het Gerecht ingestelde beroep heeft deze rechterlijke instantie, uitspraak doende in uitgebreide kamer, ertoe gebracht in dat arrest belangrijke inleidende opmerkingen te maken betreffende de schikkingsprocedure. ( 6 )

    3.

    Overeenkomstig het verzoek van het Hof beperkt deze conclusie zich tot een analyse van het derde en het vierde middel in hogere voorziening. Deze middelen werpen in wezen hoofdzakelijk vragen op inzake de omvang van de volledige rechtsmacht van het Gerecht en betreffende de eerbiediging van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling, in de specifieke context van een hybride situatie, waarin een schikkingsprocedure en een gewone procedure naast elkaar zijn verlopen. Ik wijs er meteen al op dat het Gerecht volgens mij, op grond van de redenen die ik hierna zal uiteenzetten, noch genoemde omvang, noch genoemde beginselen, noch de regels die genoemde procedures beheersen, heeft miskend en dat er derhalve geen reden is de hogere voorziening uit hoofde van deze twee middelen gegrond te verklaren.

    II – Voorgeschiedenis van het geding en procedure bij het Gerecht

    4.

    De voorgeschiedenis van het onderhavige geding is in het bestreden arrest, waarnaar ik verwijs, gedetailleerd uiteengezet. ( 7 ) De wezenlijke en noodzakelijke elementen om deze conclusie te begrijpen, kunnen als volgt worden samengevat.

    5.

    Na in 2004 verrichte inspecties heeft de Commissie vastgesteld dat zes ondernemingen die actief zijn in de handel in fosfaten voor diervoeder (hierna: „FD”), waaronder Timab e.a., hebben deelgenomen aan een kartel, dat één enkele voortdurende inbreuk vormde op artikel 101 VWEU en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst. ( 8 )

    6.

    Bij brieven van 19 februari 2009 heeft de Commissie alle kartelleden op de hoogte gebracht van de inleiding van een administratieve procedure tot vaststelling van een besluit krachtens verordening (EG) nr. 1/2003 ( 9 ), en heeft zij hen verzocht haar te laten weten of zij bereid waren schikkingsgesprekken te voeren in de zin van artikel 10 bis van verordening (EG) nr. 773/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 622/2008.

    7.

    Alle betrokken ondernemingen waren bereid aan een schikkingsprocedure deel te nemen. In het kader van de gevoerde schikkingsgesprekken heeft de Commissie Timab e.a. ervan in kennis gesteld ( 10 ) dat zij voornemens was hun hoofdelijk een geldboete op te leggen voor een maximumbedrag tussen 41 en 44 miljoen EUR wegens deelname aan één enkele voortdurende inbreuk van 31 december 1978 tot en met 10 februari 2004. Zij heeft gepreciseerd dat dat bedrag ( 11 ), naast een vermindering met 10 % wegens schikking ( 12 ), een vermindering met 35 % wegens verzachtende omstandigheden krachtens de toepasselijke richtsnoeren ( 13 ) – verleend op grond dat de betrokkenen de Commissie in staat hadden gesteld de duur van hun eigen deelname aan het kartel uit te breiden – en een vermindering met 17 % krachtens de mededeling inzake medewerking ( 14 ), omvatte.

    8.

    Anders dan de andere betrokken ondernemingen hebben Timab e.a. beslist zich uit de schikkingsprocedure terug te trekken en zijn zij derhalve voorwerp geweest van een gewone administratieve procedure. Nadat zij zich in 2009 hebben teruggetrokken, hebben zij toegang gehad tot het dossier, hebben zij op 2 februari 2010 geantwoord op de mededeling van punten van bezwaar en hebben zij op 24 februari 2010 deelgenomen aan een hoorzitting.

    9.

    Op 20 juli 2010 heeft de Commissie twee besluiten vastgesteld met betrekking tot dezelfde zaak, namelijk, enerzijds, het besluit dat was gericht tot de karteldeelnemers die de schikkingsprocedure hadden voltooid ( 15 ) en, anderzijds, het aan Timab e.a. ter kennis gebrachte litigieus besluit. In laatstbedoeld besluit heeft de Commissie vastgesteld dat rekwirantes hebben deelgenomen aan de litigieuze inbreuk van 16 september 1993 tot en met 10 februari 2004 en heeft zij hun hoofdelijk een geldboete van 59850000 EUR opgelegd, waarin uitsluitend een vermindering van 5 % krachtens de mededeling inzake medewerking was opgenomen. ( 16 )

    10.

    Bij op 1 oktober 2010 neergelegd verzoekschrift hebben Timab e.a. beroep ingesteld bij het Gerecht teneinde de volledige of ten minste gedeeltelijke nietigverklaring van het litigieus besluit te verkrijgen en, subsidiair, een vermindering van het bedrag van de hun uit hoofde van dat besluit opgelegde geldboete. ( 17 ) Rekwirantes hebben hoofdzakelijk aangevoerd dat, door hun een veel hogere geldboete dan de bovengrens van de in de schikkingsgesprekken overwogen bandbreedte op te leggen, de Commissie hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure onrechtmatig heeft bestraft. ( 18 )

    11.

    Met het bestreden arrest heeft het Gerecht de drie groepen middelen ( 19 ) die door Timab e.a. zijn aangevoerd ter ondersteuning van hun vorderingen tot nietigverklaring en herziening verworpen en heeft het hen verwezen in de kosten.

    III – Procedure bij het Hof en conclusies van partijen

    12.

    Bij op 27 juli 2015 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift hebben Timab e.a. hogere voorziening ingesteld waarin zij het Hof verzoeken het bestreden arrest te vernietigen en de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen met het oog op een passende verlaging van het bedrag van de boete. Subsidiair verzoeken zij het Hof vast te stellen dat het Gerecht hun recht op een eerlijk proces heeft geschonden gezien de onredelijk lange duur van de gerechtelijke procedure. Ten slotte verzoeken zij het Hof de Commissie in alle kosten te verwijzen.

    13.

    De Commissie verzoekt het Hof om, enerzijds, de hogere voorziening te verwerpen omdat de door Timab e.a. aangevoerde vijf hoofdmiddelen en het subsidiair aangevoerde middel in hun geheel ondoeltreffend, niet-ontvankelijk of ongegrond zijn en om, anderzijds, rekwirantes te verwijzen in de kosten.

    14.

    Er is geen terechtzitting gehouden.

    IV – Analyse

    15.

    Het derde en het vierde middel in hogere voorziening, die samen het voorwerp van deze daarop toegespitste conclusie vormen, hebben betrekking op de koppeling van de bij verordening nr. 622/2008 ingestelde schikkingsprocedure ( 20 ), waaruit Timab e.a. zich hebben teruggetrokken, en de gewone administratieve procedure die wordt beheerst door de algemene bepalingen van verordening nr. 773/2004, zoals gewijzigd bij genoemde verordening, waaraan zij uiteindelijk ten gevolge van hun keuze zijn onderworpen.

    16.

    Met deze twee middelen stellen rekwirantes dat het Gerecht, door het litigieus besluit te bevestigen, de omvang van zijn volledige rechtsmacht onjuist heeft opgevat en in dat kader zijn arrest tegenstrijdig heeft gemotiveerd. Bovendien klaagt het vierde middel dat het Gerecht de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling heeft geschonden. Ten slotte verwijten Timab e.a. het Gerecht met datzelfde middel dat het bij de toepassing van de schikkingsprocedure het recht onjuist heeft toegepast. Vanuit deze drie invalshoeken zal ik genoemde middelen bespreken.

    A – Gestelde onjuiste opvatting van de volledige rechtsmacht van het Gerecht (derde middel en tweede deel van het eerste onderdeel van het vierde middel)

    17.

    Ik zal om te beginnen de wezenlijke kritiek van Timab e.a. onderzoeken met betrekking tot het gebruik dat het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht heeft gemaakt, voordat ik de zowel in het derde als in het vierde middel, eveneens vanuit de invalshoek van genoemde bevoegdheid, aangevoerde tegenstrijdige motivering bondiger zal behandelen.

    1. Uitoefening van zijn volledige rechtsmacht door het Gerecht

    18.

    Rekwirantes voeren in wezen aan dat het Gerecht niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen inzake de rechterlijke toetsing, doordat het niet alle elementen, en met name de verminderingen die zij wensen te verkrijgen, van de hun bij het litigieus besluit opgelegde geldboete voldoende heeft onderzocht.

    19.

    Met hun derde middel stellen Timab e.a. dat het Gerecht onjuist gebruik heeft gemaakt van zijn volledige rechtsmacht „door te oordelen dat vermeende ‚nieuwe feiten’ de Commissie in staat hebben gesteld, na de terugtrekking van rekwirantes uit de schikkingsprocedure, een beduidend hogere geldboete op te leggen voor een inbreuk van een zeer aanzienlijk kortere duur”, zonder de juistheid van de door deze instelling aangevoerde feiten te hebben nagegaan. ( 21 ) Zij bevestigen dat na genoemde terugtrekking geen enkel nieuw feit aan het dossier is toegevoegd en dat het enige nieuwe feit, indien daarvan al sprake is, wordt gevormd door een nauwkeuriger onderzoek van de situatie door de Commissie, dat zou hebben geleid tot de erkenning dat rekwirantes niet vanaf 1978 aan de litigieuze inbreuk hebben deelgenomen ( 22 ), terwijl zij tot deze vaststelling had moeten komen in de fase van de schikkingsprocedure.

    20.

    De Commissie voert ten principale aan dat dat middel als ondoeltreffend moet worden afgewezen omdat het is gebaseerd op een niet-relevante vergelijking van de bestaande situatie gedurende de schikkingsprocedure en de situatie die ten grondslag heeft gelegen aan de vaststelling van het litigieus besluit, terwijl na het afbreken van de schikkingsprocedure, zoals het Gerecht terecht heeft opgemerkt, het besluit aan het eind van de gewone procedure uitsluitend moet worden beoordeeld op de eigen waarde daarvan. Zij voegt daaraan toe dat rekwirantes in hun uiteenzetting van het bestreden arrest de uitspraken van het Gerecht verdraaien. ( 23 ) Subsidiair stelt de Commissie dat het betrokken middel niet-ontvankelijk is omdat het Gerecht de rechtmatigheid van het litigieus besluit heeft getoetst door alle in aanmerking genomen elementen voor de berekening van de geldboete te onderzoeken, en omdat de beoordeling van de feiten door het Gerecht geen voorwerp van een hogere voorziening kan zijn.

    21.

    Ik herinner er in navolging van het bestreden arrest aan dat uit vaste rechtspraak blijkt dat aangaande de rechterlijke toetsing van beslissingen van de Commissie tot oplegging van geldboeten aan ondernemingen wegens schending van de mededingingsregels van het recht van de Unie, de rechtmatigheidstoetsing wordt aangevuld met de volledige rechtsmacht die de rechter van de Unie bij artikel 31 van verordening nr. 1/2003, juncto artikel 261 VWEU, is verleend. Het is aan het Gerecht, dat zich in de uitoefening van genoemde bevoegdheid heeft uitgesproken, om de gepastheid van het bedrag van dergelijke geldboeten te onderzoeken en het in voorkomend geval in te trekken, te verminderen of te vermeerderen. ( 24 )

    22.

    Wanneer het Hof zich in het kader van een hogere voorziening op dat gebied moet uitspreken, kan het uit billijkheidsoverwegingen zijn eigen oordeel niet in de plaats stellen van dat van het Gerecht, teneinde de wijze te toetsen waarop de Commissie in elk specifiek geval de ernst van ongeoorloofde gedragingen heeft beoordeeld. ( 25 ) Het Gerecht is immers als enige bevoegd om de voorgelegde bewijzen vast te stellen en te beoordelen en deze beoordeling levert geen rechtsvraag op die als zodanig vatbaar is voor toetsing door het Hof, behalve in het geval waarin die bewijzen onjuist zijn opgevat. ( 26 ) Deze toetsing beperkt zich tot kennelijk onjuiste rechtsopvattingen ( 27 ), en het Hof kan slechts wanneer het van oordeel is dat de hoogte van de sanctie niet alleen ongepast is, maar ook zodanig overdreven dat deze onevenredig is, vaststellen dat het Gerecht dienaangaande blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en het bestreden arrest vernietigen. ( 28 )

    23.

    De Commissie merkt terecht op dat de in het onderhavige geval voor het Gerecht opgeworpen vraag niet inhield of het gerechtvaardigd was een hogere geldboete op te leggen voor een korter durende inbreuk ( 29 ), zoals rekwirantes in wezen aanvoeren, maar veeleer of deze instelling de berekening van de bij het litigieus besluit opgelegde geldboete juist heeft gemotiveerd en of zij daartoe alle ten tijde van het besluit in haar bezit zijnde bewijzen wel in aanmerking heeft genomen.

    24.

    Ik ben van mening dat het Gerecht zijn volledige rechtsmacht geheel heeft uitgeoefend door tegelijkertijd een grondige toetsing te verrichten van de rechtmatigheid van het litigieus besluit en van de gepastheid van het daarin vastgestelde bedrag van de geldboete. ( 30 ) Het heeft aldus naar behoren de gegrondheid nagegaan van de beoordeling door de Commissie aangaande alle omstandigheden die bij de vaststelling van dat besluit bekend waren, en met name gelet op de omvang van de door Timab e.a. verleende medewerking na hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure, derhalve tijdens de gewone procedure. ( 31 ) Deze beoordeling van de feiten kan in de onderhavige hogere voorziening niet door het Hof worden getoetst, omdat er geen sprake is van een bewezen verdraaiing van de feiten.

    25.

    Bovendien ben ik van mening dat het Gerecht geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, met name aangezien het terecht de benadering van de Commissie heeft bevestigd dat de terugtrekking door Timab e.a. uit de schikkingsprocedure haar ertoe heeft gebracht jegens hun de gewone administratieve procedure te hervatten, zoals is voorzien in punt 19 van de mededeling betreffende schikkingsprocedures. ( 32 ) Juist wegens deze wijziging van de procedurele situatie hebben rekwirantes volledig toegang kunnen krijgen tot het dossier ( 33 ), een volledige mededeling van punten van bezwaar kunnen ontvangen en daarop kunnen reageren en kunnen profiteren van een hoorzitting ( 34 ), het stadium van wederhoor waarin zij voor de eerste maal hun deelname aan de verweten inbreuk voor de periode vóór 1993 formeel hebben betwist. Timab e.a. zijn derhalve geenszins juridisch benadeeld door deze benadering, die erin heeft bestaan reeds bestaande feiten, die opnieuw zijn gekwalificeerd, in aanmerking te nemen.

    26.

    Ten slotte moet worden vastgesteld dat rekwirantes niet hebben aangetoond in welk opzicht het hun opgelegde bedrag van de geldboete „zodanig overdreven [is] dat deze onevenredig” is, in de zin van de aangehaalde rechtspraak. ( 35 )

    27.

    Derhalve moet het derde middel volgens mij als niet-ontvankelijk, of in elk geval als ongegrond, worden afgewezen, omdat een verdraaiing van de feiten of een onjuiste rechtsopvatting niet is aangetoond.

    28.

    Met het vierde middel, tweede deel van het eerste onderdeel, stellen Timab e.a. dat het Gerecht zijn volledige rechtsmacht eveneens onjuist heeft opgevat door de fouten, tegenstrijdigheden ( 36 ) of onsamenhangendheden ( 37 ) in de beoordeling van de inbreuk door de Commissie niet te ontkrachten. Zij verwijten het Gerecht dat het aldus ten onrechte met de nagenoeg volledige intrekking van de verminderingen van de geldboete, die zijn verleend op grond van de clementieregeling of van die welke daarbuiten kunnen worden verleend, heeft ingestemd.

    29.

    Ik benadruk, in navolging van de Commissie, om te beginnen dat het Gerecht lange passages van zijn arrest heeft gewijd aan het systematisch onderzoek van de bewijzen die door de Commissie zijn gebruikt bij de berekening van het bedrag van de in het litigieus besluit opgelegde geldboete. ( 38 ) Het heeft met name een grondige toetsing verricht van de wijze waarop de Commissie de factoren in aanmerking heeft genomen, zowel uit hoofde van clementie ( 39 ) als uit hoofde van de medewerking „buiten clementie”, om ten gunste van rekwirantes al dan niet verminderingen van deze geldboete te verlenen. ( 40 ) Gelet op deze uitvoerige overwegingen van het Gerecht, ben ik van mening dat het dienaangaande geenszins de omvang van zijn volledige rechtsmacht onjuist heeft opgevat.

    30.

    Het komt mij voor dat Timab e.a., onder het mom van vermeende onjuiste rechtsopvattingen, het Gerecht in feite verwijten dat het de beoordeling van de feiten door de Commissie volledig heeft bevestigd en dat zij het Hof verzoeken over te gaan tot een nieuwe beoordeling van de feiten, hetgeen overeenkomstig de aangehaalde rechtspraak ( 41 ) niet tot de bevoegdheid van laatstgenoemde behoort. Ik ben derhalve van mening dat alle in het vierde middel op deze grondslag geformuleerde grieven niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

    31.

    Ten gronde merk ik simpelweg op dat de Commissie en het Gerecht ( 42 ) op goede gronden hebben geoordeeld dat het principe en het tarief van de verminderingen van een geldboete die kunnen worden verleend op grond van medewerking, in het kader van clementie of „buiten clementie”, niet alleen zijn vastgesteld naargelang de duur van de verweten inbreuk, maar afhangen van de kwaliteit van de medewerking en de toegevoegde waarde van de door de betrokken ondernemingen verstrekte inlichtingen, en dat deze bijdragen door de Commissie moeten worden gewaardeerd op het moment dat zij haar definitieve besluit vaststelt, namelijk bij de afsluiting van de gewone procedure wat Timab e.a. betreft, onder het daadwerkelijk toezicht van het Gerecht. Subsidiair ben ik derhalve van mening dat genoemde grieven in elk geval ongegrond zijn.

    2. Door rekwirantes aangevoerde tegenstrijdige motivering

    32.

    Zowel in hun verzoekschrift in hogere voorziening als in hun memorie van repliek stellen Timab e.a. dat het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht zijn arrest heeft aangetast door verschillende wezenlijk tegenstrijdige motiveringen. ( 43 ) Geen van deze is volgens mij echter bewezen.

    33.

    Rekwirantes verwijten het Gerecht in de eerste plaats te hebben geoordeeld dat hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure heeft geleid tot een situatie van „tabula rasa”, een breuk met het verleden, en hun tezelfdertijd te hebben tegengeworpen dat zij in hun tijdens de gewone procedure gegeven antwoord op de mededeling van punten van bezwaar zijn teruggekomen op hun verklaring. ( 44 ) Zij zijn van mening dat het Gerecht heeft gehandeld in strijd met hun fundamentele rechten ( 45 ) door het argument van de Commissie te accepteren dat er in het stadium van genoemd antwoord een „nieuw feit” aan het licht is gekomen, dat een herziening van het bedrag van de geldboete heeft gerechtvaardigd.

    34.

    Ik sluit mij evenwel aan bij de zienswijze van de Commissie dat Timab e.a. klagen over een vermeende tegenstrijdigheid tussen twee reeksen punten van het bestreden arrest, die evenwel onderscheiden rechtsvragen behandelen, de ene reeks met betrekking tot de schikkingsprocedure en de andere met betrekking tot de mogelijk krachtens clementie verleende voordelen. ( 46 ) De regels betreffende schikkingen en die welke behoren bij clementie zijn immers niet dezelfde, gelet op het feit dat zij zeer verschillende doelen dienen, zoals het Gerecht heeft opgemerkt. ( 47 ) Bovendien heeft het bestreden arrest terecht een scheiding aangebracht tussen het verloop van de schikkingsprocedure, die in het onderhavige geval niet is afgemaakt, en de gewone administratieve procedure, die heeft geleid tot het litigieus besluit. De eerste grief is derhalve ongegrond.

    35.

    In de tweede plaats stellen Timab e.a. dat punt 96 van het bestreden arrest, waar het Gerecht heeft geoordeeld – volgens mij volstrekt terecht – dat „de in de schikkingsgesprekken meegedeelde bandbreedte de Commissie niet [bindt]”, in strijd is met punt 91 van dat arrest, waar het Gerecht volgens rekwirantes gewag maakt van een simpele „bijstelling van de wijze van berekening van de geldboete” op basis van bedoelde bandbreedte.

    36.

    Primair ben ik van mening dat deze grief niet-ontvankelijk is, aangezien deze niet voldoet aan de vereisten waaraan een hogere voorziening moet voldoen, zoals die met name voortvloeien uit artikel 168, lid 1, onder d), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof en de desbetreffende rechtspraak. ( 48 ) Timab e.a. beperken zich immers tot het aanhalen van de hierboven genoemde passages van het bestreden arrest, zonder enig argument rechtens aan te voeren ter ondersteuning van de gestelde tegenstrijdige motivering.

    37.

    Subsidiair deel ik aangaande het mogelijk onderzoek ten gronde van genoemde grief de zienswijze van de Commissie dat rekwirantes de uitspraken van het Gerecht verdraaien, door de uitdrukking „bijstelling van de wijze van berekening van de geldboete” in punt 91 van het bestreden arrest ten onrechte buiten haar context te beschouwen. Een globale beschouwing van dat punt en de punten die het omringen toont immers aan dat het Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie, rekening houdend met het gewijzigde standpunt van rekwirantes met betrekking tot de duur van hun deelname aan de inbreuk, is overgegaan tot een „nieuw onderzoek” van het bedrag van de geldboete, die is vastgesteld op basis van de regels in de mededeling inzake medewerking en in de richtsnoeren van 2006, maar door dezelfde methodologie te volgen als is gebruikt voor de aan Timab e.a. meegedeelde boetebandbreedte.

    38.

    Ten slotte hebben rekwirantes in hun memorie van repliek voor de eerste maal een andere vermeende tegenstrijdige motivering aangevoerd, die zij in verband hebben gebracht met het derde middel van hun hogere voorziening, zonder zelfs te preciseren naar welke passages van het bestreden arrest zij verwijzen ( 49 ), hetgeen in strijd is met het vereiste van artikel 169, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof. ( 50 ) Dat argument is duidelijk niet-ontvankelijk aangezien het zowel nieuw ( 51 ) als onvolledig is en, eveneens, juridisch niet wordt ondersteund.

    39.

    De hierboven onderzochte grieven, die zijn vervat in het derde middel en het tweede deel van het eerste onderdeel van het vierde middel, moeten derhalve allemaal worden afgewezen.

    B – Gestelde schending van de beginselen van bescherming van het gewettigd vertrouwen en gelijke behandeling (eerste deel van het eerste onderdeel van het vierde middel)

    40.

    Geheel aan het begin van hun vierde middel stellen rekwirantes dat het Gerecht, „door in te stemmen met de nagenoeg volledige intrekking van de verminderingen voor samenwerking, hetgeen [zij] in die omvang niet redelijkerwijs konden verwachten”, zowel het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen als het beginsel van gelijke behandeling onjuist heeft opgevat. Ik wil dienaangaande onmiddellijk stellen dat ik van mening ben dat de deelnemers aan een kartel die beslissen zich terug te trekken uit de schikkingsprocedure, daardoor niet kunnen profiteren van de voordelen die kunnen worden verleend aan partijen die deze procedure tot de afsluiting ervan volhouden, waaruit voortvloeit dat het beroep op deze twee beginselen volgens mij elke grond mist. ( 52 )

    1. Beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen

    41.

    Timab e.a. voeren een schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen bij de vaststelling van de hun opgelegde geldboete aan op grond dat, anders dan het Gerecht stelt, zij niet „redelijkerwijs konden verwachten” ( 53 ) dat, door zich uit de schikkingsprocedure terug te trekken, de verminderingen voor medewerking van 52 % in het kader van de schikkingsprocedure naar 5 % in het litigieus besluit zouden gaan. Volgens hen heeft de Commissie een „wending” gemaakt die aldus het „paradoxale” gevolg heeft gehad dat het bedrag van de geldboete aanzienlijk is verhoogd terwijl tezelfdertijd de duur van de inbreuk significant is verminderd.

    42.

    Rekwirantes stellen dat een dergelijke beslissing niet gerechtvaardigd is omdat enerzijds dezelfde bewijsstandaard ( 54 ) en dezelfde „algemene methode” ( 55 ) van berekening van de geldboete zowel in de gewone procedure als in de schikkingsprocedure zou moeten worden toegepast, en anderzijds omdat er geen nieuwe bewijzen aan het dossier zijn toegevoegd na hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure, en ten slotte omdat de gevolgen van andere mechanismen zoals die van de clementieregeling, ondanks deze terugtrekking in stand zouden moeten blijven. Zij zijn van mening dat zij in deze omstandigheden niet in staat zijn geweest om „met kennis van zaken” ( 56 ) te beslissen om al dan niet tot een vergelijk te komen.

    43.

    De Commissie voert aan dat de stellingen van Timab e.a. geen doel treffen. Zij retorqueert dat de oorsprong van het nieuwe bedrag van de geldboete die in het litigieus besluit is vastgesteld, niet ligt in de door rekwirantes verkozen terugtrekking uit de schikkingsprocedure, maar uitsluitend in de verdediging die zij bij hun antwoord op de mededeling van punten van bezwaar hebben ontwikkeld en die erin bestaat dat zij sedertdien hun deelname aan het kartel vóór 1993 ontkennen. De Commissie voegt daaraan toe dat de herziening van deze geldboete door Timab e.a. had kunnen worden voorzien, gelet op het feit dat het opgelegde bedrag is voortgevloeid uit een strikte toepassing van de relevante regels voor de berekening aangaande de ten tijde van genoemd besluit bestaande omstandigheden. Zij voert aan dat belanghebbenden, indien zij de gevolgen van hun standpuntbepaling slecht hebben beoordeeld, deze fout slechts aan zichzelf kunnen toerekenen en niet aan een of ander gebrek aan informatie.

    44.

    Volgens mij mag de betrokken grief van Timab e.a., aangezien deze mij op zijn minst ongegrond en zelfs niet-ontvankelijk voorkomt, om de hiernavolgende redenen niet slagen.

    45.

    De Commissie benadrukt terecht dat rekwirantes het Gerecht niet op goede gronden kunnen verwijten dat het niet is nagegaan dat zij zich „met kennis van zaken” uit de schikkingsprocedure hebben kunnen terugtrekken, aangezien uit het bestreden arrest blijkt dat deze rechter daadwerkelijk tot een dergelijke toetsing is overgegaan. ( 57 ) Gelet op het feit dat het Gerecht in het onderhavige geval zelf een grondige toetsing heeft verricht aangaande de eerbiediging van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen ( 58 ), houdt deze grief in feite een verzoek in aan het Hof om de door deze rechter verrichte beoordeling van de feiten opnieuw te onderzoeken, zonder dat er onjuiste rechtsopvattingen of verdraaiingen van de feiten zijn aangetoond, teneinde een herziening van de litigieuze geldboete te verkrijgen, hetgeen in hogere voorziening niet tot de bevoegdheden van het Hof behoort. ( 59 ) Dat argument moet volgens mij derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

    46.

    Ten gronde herinner ik er volledigheidshalve aan dat volgens vaste rechtspraak het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen tot de fundamentele beginselen van de Unie behoort en dat de mogelijkheid om er beroep op te doen openstaat voor elke marktdeelnemer bij wie een bevoegde autoriteit gegronde verwachtingen heeft gewekt, door hem nauwkeurige, onvoorwaardelijke en onderling overeenstemmende toezeggingen te doen. ( 60 )

    47.

    Het Hof heeft nochtans op het gebied van met het recht van de Unie strijdige kartels reeds geoordeeld dat de Commissie geen nauwkeurige toezeggingen kan doen wat betreft het profiteren van een of andere vermindering van of immuniteit tegen een geldboete in de fase van de procedure voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve besluit en dat partijen bij een dergelijk kartel dienaangaande derhalve geen gewettigd vertrouwen kunnen koesteren. ( 61 ) Een marktdeelnemer kan immers, gebaseerd op een dergelijk vertrouwen, geen aanspraak maken op een bepaald niveau van de geldboete, dat moet worden berekend op het tijdstip dat de marktdeelnemer beslist zijn voornemen om met de Commissie mee te werken, in de praktijk te brengen ( 62 ), ten aanzien van alle in het betrokken geval op dat tijdstip, feitelijk en rechtens, bestaande omstandigheden. ( 63 )

    48.

    In het onderhavige geval kunnen Timab e.a. geen beroep doen op een „gewettigd vertrouwen” in de handhaving van de ramingen die hun door de Commissie zijn meegedeeld in de loop van de schikkingsprocedure, in de vorm van „de bandbreedte van de verwachte geldboeten” die is vastgesteld in relatie tot „de belangrijkste elementen die tot dan toe in aanmerking zijn genomen” ( 64 ), namelijk voor een tot dan in aanmerking genomen periode van deelname aan de inbreuk van 1978 tot en met 2004. ( 65 )

    49.

    Zelfs wanneer rekwirantes de schikkingsprocedure tot de afsluiting daarvan hadden gevoerd, zouden genoemde bandbreedtes in het definitieve besluit kunnen zijn aangepast, teneinde rekening te houden met elementen die na haar ramingen ter kennis van de Commissie zijn gebracht, aangezien dergelijke bandbreedtes uitsluitend indicatieve, en geen bindende, waarde hebben, zoals volgens mij duidelijk blijkt uit de op dat gebied toepasselijke bepalingen. ( 66 ) Dat ontbreken van „gegronde verwachtingen” geldt des te meer aangezien belanghebbenden na hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure, in de gewone procedure voor de eerste maal elementen hebben aangevoerd die beogen de duur van hun deelname aan de verweten inbreuk te verkorten, een nieuwe situatie die deze instelling heeft gebracht tot een algehele herziening van haar aanvankelijke beoordeling. ( 67 )

    50.

    Ik merk in navolging van de Commissie daarenboven op dat rekwirantes, toen zij zich terugtrokken uit de schikkingsprocedure, beschikten over alle elementen die hen in staat stelden te voorzien dat een betwisting van hun deelname aan het kartel voor de periode vóór 1993 noodzakelijkerwijs invloed zou hebben op de verminderingen die hun zowel in het kader van „clementie” als „buiten clementie” ( 68 ) zouden kunnen worden verleend, aangezien zij wisten dat hun voor beloning in aanmerking komende medewerking in wezen op deze periode betrekking had. ( 69 ) Zij kunnen het Gerecht derhalve geenszins verwijten het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen onjuist te hebben opgevat.

    51.

    Ik benadruk ten slotte dat, indien de door Timab e.a. verdedigde stelling door het Hof wordt overgenomen, dat tot praktische consequentie heeft dat vervolgde ondernemingen worden aangezet om in eerste instantie te kiezen voor de schikkingsprocedure, die met name inhoudt dat zij hun aansprakelijkheid voor de inbreuk erkennen ( 70 ), met als enige doel inlichtingen te verkrijgen betreffende hetgeen hun wordt verweten en de waarborg van een maximum geldboete door middel van de aangegeven bandbreedte, voordat zij zich in tweede instantie terugtrekken teneinde gebruik te maken van de volledige toegang tot de bewijzen waarover de Commissie beschikt en van het recht om te worden gehoord, die hen in staat stelt in het kader van de gewone procedure de inbreuk te betwisten ( 71 ), zonder ooit een hogere boete te riskeren, zelfs wanneer er sprake is van nieuwe omstandigheden.

    52.

    Rekwirantes stellen dat zij aldus de door deze twee procedures geboden voordelen kunnen cumuleren, zonder de verplichtingen op zich te nemen die daartegenover staan, een handelwijze die mij in strijd lijkt te zijn met de doelstellingen van verordening nr. 773/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 622/2008, met name wat betreft de vereenvoudiging en de doeltreffendheid van de kartelprocedures. ( 72 ) Immers, wanneer sommige ondernemingen die aan het kartel hebben deelgenomen ervoor kiezen om, anders dan de andere deelnemers, de schikkingsprocedure niet tot de afsluiting ervan te voeren, wordt de taak van de Commissie toch ingewikkelder, omdat zij in een dergelijk hybride geval verplicht is twee parallelle procedures te voeren en twee verschillende besluiten moet vaststellen betreffende één en dezelfde inbreuk. ( 73 )

    2. Beginsel van gelijke behandeling

    53.

    In hun verzoekschrift stellen Timab e.a. dat het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling onjuist heeft opgevat, en voeren zij alleen aan dat zij „zich niet ‚met kennis van zaken’ uit de schikkingsprocedure hebben kunnen terugtrekken en met een op zijn minst ,paradoxaal’ resultaat zijn geconfronteerd, en dus minder gunstig zijn behandeld dan de andere partijen, die het bedrag van de geldboete die hun zou worden opgelegd konden voorzien, en daarom bereid waren een schikking voor te stellen”.

    54.

    De Commissie daarentegen stelt dat uit de inlichtingen in het litigieus besluit blijkt dat er geen sprake is geweest van discriminatie van rekwirantes ten opzichte van de andere karteldeelnemers, aangezien dezelfde parameters zijn toegepast voor de vaststelling van alle geldboeten en dat het enige verschil schuilt in de vermindering van 10 %, die is verleend aan de ondernemingen die hebben geschikt. ( 74 )

    55.

    Ik herinner aan de vaste rechtspraak dat het beginsel van gelijke behandeling een algemeen beginsel van het recht van de Unie is, dat is vastgelegd in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarvan het Hof en het Gerecht de eerbiediging, onder andere op het gebied van geldboeten voor inbreuken op het mededingingsrecht, waarborgen. ( 75 ) Dat beginsel vereist dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is. ( 76 )

    56.

    Ter ondersteuning van hun aan schending van genoemd beginsel ontleende grief tonen rekwirantes echter geenszins aan dat in het onderhavige geval is voldaan aan de hierboven aangehaalde toepassingsvoorwaarden. Meer bepaald bewijzen zij voor het Hof noch dat zij zich in een vergelijkbare situatie hebben bevonden als de andere karteldeelnemers, die de schikkingsprocedure tot de afsluiting ervan hebben willen voeren, noch dat zij minder gunstig dan hen zijn behandeld ( 77 ) zonder dat deze vermeende discriminatie objectief is gerechtvaardigd. Derhalve moet dat argument volgens mij, overeenkomstig de aangehaalde rechtspraak van het Hof ( 78 ), als niet-ontvankelijk worden beschouwd.

    57.

    Subsidiair, en ten gronde, wil ik benadrukken dat het Gerecht in het bestreden arrest heeft gepreciseerd dat zelfs in een hybride geval zoals het onderhavige, waar twee besluiten zijn vastgesteld met verschillende adressaten en na twee onderscheiden procedures – een schikkingsprocedure en een gewone procedure – het beginsel van gelijke behandeling toepasselijk is, aangezien het gaat om deelnemers aan één enkel en zelfde kartel. Het heeft daaruit terecht afgeleid dat de richtsnoeren van 2006 in deze context volledig toepasselijk zijn en dat dezelfde criteria en berekeningsmethoden voor de geldboete moeten worden toegepast, zonder discriminatie tussen de deelnemers aan het kartel ( 79 ), behoudens wat betreft de eigen specifieke aspecten van de schikkingsprocedure zoals de toepassing van 10 % vermindering bij schikking. ( 80 ) Overeenkomstig deze regels heeft het Gerecht naar behoren getoetst dat de Commissie in het litigieus besluit genoemd beginsel werkelijk heeft geëerbiedigd, en wel op verscheidene gronden, conform de voor deze rechter door Timab e.a. aangevoerde verzoeken. ( 81 )

    58.

    Concluderend ben ik van mening dat de in het eerste deel van het eerste onderdeel van het vierde middel geformuleerde grieven niet-ontvankelijk, of in elk geval ongegrond, moeten worden verklaard.

    C – Vermeende onjuiste rechtsopvattingen bij de toepassing van de regels van de schikkingsprocedure (tweede onderdeel van het vierde middel)

    59.

    In de eerste plaats stellen Timab e.a. dat het Gerecht op basis van een onjuiste rechtsopvatting heeft geoordeeld dat zij door de Commissie zijn geïnformeerd betreffende de gevolgen van hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure. Volgens hen heeft het Gerecht in punt 125 van het bestreden arrest ( 82 ) rechtens onjuist de inhoud van de gedachtewisseling weergegeven die tijdens de hoorzitting van 24 februari 2010 heeft plaatsgevonden, en waar de Commissie heeft gesteld dat zij bij de berekening van de geldboete rekening zou houden met het standpunt van Timab e.a., bestaande in de verklaring dat zij pas vanaf 1993 aan het kartel hebben deelgenomen. Rekwirantes voeren aan dat, anders dan het in deze passage van het arrest gebruikte generieke begrip „medewerking” ( 83 ) kan worden uitgelegd, de Commissie in de loop van de gewone procedure nooit uitdrukkelijk gewag heeft gemaakt van de intrekking van de vermindering van 35 % voor medewerking „buiten clementie” en dat het tijdens genoemde hoorzitting genoemde begrip „clementie” uitsluitend verwees naar de in de loop van de schikkingsprocedure overwogen vermindering van 17 %. ( 84 )

    60.

    De Commissie is van mening dat deze eerste grief geen doel treft. Zij stelt, volgens mij terecht, dat deze een ongegronde verwarring in stand houdt tussen enerzijds de gevolgen van de terugtrekking uit de schikkingsprocedure door Timab e.a. en anderzijds de mogelijke gevolgen van de wijziging van standpunt aangaande de duur van hun deelname aan de inbreuk die de belanghebbenden, na de mededeling van punten van bezwaar, in hun antwoord van 2 februari 2010 kenbaar hebben gemaakt. Het komt mij voor dat de passage van het bestreden arrest die door rekwirantes wordt bedoeld, uitsluitend de waarschuwing vermeldt die hun tijdens de hoorzitting van 24 februari 2010, wegens genoemde wijziging van standpunt, door de Commissie is gegeven en niet wegens hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure, zoals zij stellen. ( 85 ) Derhalve moet worden vastgesteld dat deze grief, die op een onjuiste veronderstelling berust, ongegrond is.

    61.

    In de tweede plaats stellen rekwirantes dat de Commissie er vanaf de fase van de schikkingsprocedure op had moeten wijzen wat zij als „nieuwe elementen” heeft aangemerkt, namelijk de onmogelijkheid om vanaf 1978 één enkele voortdurende inbreuk vast te stellen. Zij stellen dat het Gerecht zijn volledige rechtsmacht onjuist heeft opgevat omdat het niet heeft gewezen op de volgens hen door de Commissie gemaakte fouten bij haar beoordeling van de inbreuk in het stadium van de schikkingsprocedure en omdat het aldus de nagenoeg volledige intrekking van de verminderingen van de geldboete heeft goedgekeurd.

    62.

    Zoals de Commissie tegenwerpt, gaat het hier om de simpele herhaling van een reeds in het kader van het derde middel geformuleerde grief. Derhalve moet deze om dezelfde redenen worden afgewezen ( 86 ), waarbij ik opmerk dat rekwirantes onder het mom dat het Gerecht blijk zou hebben gegeven van onjuiste rechtsopvattingen, in feite de beoordeling van de feiten door de Commissie en vervolgens door deze rechter trachten te betwisten, terwijl deze beoordeling niet door het Hof mag worden getoetst. ( 87 ) Deze grief is derhalve niet-ontvankelijk.

    63.

    Aangezien de elementen van het bestreden arrest waarop het tweede onderdeel van het vierde middel betrekking heeft, volgens mij niet worden aangetast door een onjuiste rechtsopvatting, mag genoemd middel op deze grond niet worden toegewezen.

    64.

    Bijgevolg ben ik van mening dat het geheel van de grieven in het derde en vierde middel van de hogere voorziening gedeeltelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard en op zijn minst gedeeltelijk, zo niet volledig, ongegrond is.

    V – Conclusie

    65.

    Gelet op een en ander, en zonder vooruit te lopen op de gegrondheid van de andere middelen in hogere voorziening, geef ik het Hof in overweging het derde middel niet-ontvankelijk, of subsidiair ongegrond, te verklaren, en het vierde middel gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond, of subsidiair volledig ongegrond te verklaren. De beslissing omtrent de kosten wordt aangehouden.


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

    ( 2 ) EU:T:2015:296.

    ( 3 ) Besluit van 20 juli 2010 inzake een procedure op grond van artikel 101 [VWEU] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38866 – Fosfaten voor diervoeder).

    ( 4 ) Verordening van de Commissie van 30 juni 2008 tot wijziging van verordening (EG) nr. 773/2004, wat betreft schikkingsprocedures in kartelzaken (PB 2008, L 171, blz. 3). Verordening nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 heeft betrekking op procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag [thans artikelen 101 en 102 VWEU] (PB 2004, L 123, blz. 18), met dien verstande dat de onderhavige zaak wordt beheerst door het recht na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009, aangezien het litigieus besluit na deze datum is vastgesteld.

    ( 5 ) In punt 72 van het bestreden arrest gebruikte kwalificatie.

    ( 6 ) Zie punten 58‑74 van het bestreden arrest.

    ( 7 ) Zie de punten 1-28 van het bestreden arrest. Een nog vollediger beschrijving van genoemde voorgeschiedenis, en met name de onderdelen van de aan Timab e.a. verweten inbreuk, is te vinden in het litigieus besluit (blz. 5 e.v.).

    ( 8 ) Volgens het litigieus besluit (meer bepaald blz. 6, punt 3, en blz. 107, artikel 1) bestond de vastgestelde inbreuk in de verdeling van een groot deel van de Europese markt van FD, door toewijzing van verkoopquota en klanten aan de kartelleden alsook coördinatie van de prijzen en van de verkoopvoorwaarden.

    ( 9 ) Verordening van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1).

    ( 10 ) Overeenkomstig artikel 10 bis, lid 2, van verordening nr. 773/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 622/2008. Zie eveneens punt 16 van de mededeling van de Commissie betreffende schikkingsprocedures met het oog op de vaststelling van beschikkingen op grond van de artikelen 7 en 23 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad in kartelzaken (PB 2008, C 167, blz. 1; hierna: „mededeling betreffende schikkingen”), artikelen die respectievelijk betrekking hebben op de „[v]aststelling en beëindiging van inbreuken” en op de „[g]eldboeten”.

    ( 11 ) Zie punt 79 van het bestreden arrest.

    ( 12 ) De punten 20-22 en 31-33 van de mededeling betreffende schikkingen stellen dat de Commissie een partij, wegens het meewerken aan de vlotte afhandeling van de zaak volgens de schikkingsprocedure, kan belonen met een vermindering van het bedrag van de opgelegde geldboete met 10 %.

    ( 13 ) Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2; hierna: „richtsnoeren van 2006”). Zie punten 10, 11 en 29 van genoemde richtsnoeren.

    ( 14 ) Zie punten 20-27 van de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3; hierna: „mededeling inzake medewerking”).

    ( 15 ) Besluit C(2010) 5004 definitief van de Commissie inzake een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.866 – Fosfaten voor diervoeder) betreffende de groep Kemira (Yara Phosphates Oy, Yara Suomi Oy en Kemira Oy), Tessenderlo Chemie, de groep Ercros (Ercros SA en Ercros Industriel SA), de groep FMC (FMC Foret SA, FMC Netherlands BV en FMC Corporation) alsook Quimitécnica.com-Comércia e Indústria Química en haar moedermaatschappij José de Mello SGPS.

    ( 16 ) Zie blz. 83, punt 303, blz. 96, punt 340, en blz. 102, punt 359, van het litigieus besluit, evenals punt 80 van het bestreden arrest.

    ( 17 ) Zie punten 29, 41, 44 e.v. en 214 e.v. van het bestreden arrest.

    ( 18 ) Zie met name punten 45‑57 van het bestreden arrest.

    ( 19 ) Volgens punt 43 van het bestreden arrest betreft „[d]e eerste groep middelen […] de schikkingsprocedure en in het bijzonder het feit dat verzoeksters die procedure hebben afgebroken [zie punten 44 e.v. van genoemd arrest]; de tweede groep middelen betreft een aantal praktijken die onderdelen van het betrokken kartel vormen, namelijk het compensatiestelsel en de verkoopvoorwaarden [punten 128 e.v.], en de derde groep middelen ten slotte betreft verschillende aspecten van de berekening van het boetebedrag [punten 142 e.v.]”. De eerste groep middelen is het meest relevant aangaande het voorwerp van deze daarop toegespitste conclusie.

    ( 20 ) Behalve de volledige uiteenzetting door het Gerecht in het bestreden arrest (punten 58-74), hebben talrijke rechtsgeleerde bronnen genoemde procedure beschreven, waaronder het overzicht van Hauviller, M., en Perret, G., „La procédure de transaction en droit de la concurrence: Bilan de la pratique décisionnelle de la Commission européenne (mai 2010-mai 2015)”, Concurrences, 2015, nr. 3, blz. 241. Zie met name het overzicht in Ledoux, V., en Roda, J.‑C., „Adoption par la Commission européenne d’une procédure de ‚transaction’ en matière d’ententes”, Contrats Concurrence Consommation, 2008, nr. 8‑9, étude 10, en de beknopte schets in Petit, N., „Aperçu de la procédure communautaire de transaction”, Concurrences, 2009, nr. 1, blz. 233. Ik zal in deze conclusie derhalve geen gedetailleerde opmerkingen maken aangaande deze procedure als zodanig.

    ( 21 ) Dienaangaande verwijzen rekwirantes uitdrukkelijk naar de punten 78 en 90 van het bestreden arrest.

    ( 22 ) Rekwirantes halen hieromtrent punt 318 van het litigieus besluit aan.

    ( 23 ) Volgens de Commissie betreft het in punt 90 van het bestreden arrest genoemde nieuwe feit niet een nieuwe beoordeling van de situatie die deze instelling op eigen initiatief had moeten verrichten, maar een voor de eerste maal door Timab e.a. aangevoerd verschillend gezichtspunt in antwoord op de mededeling van punten van bezwaar, waarvan juist het bestaansrecht is om aan de ondernemingen de mogelijkheid te bieden hun standpunt kenbaar te maken teneinde in de gewone procedure de eerbiediging van het beginsel van hoor en wederhoor te waarborgen (zie betreffende laatstgenoemd onderwerp conclusie van advocaat-generaal Jääskinen in de zaak Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2015:482, punt 50en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 24 ) Zie bestreden arrest (punt 215 en aldaar aangehaalde rechtspraak) en arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie (C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 75en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 25 ) Met name arrest van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, EU:C:2005:408, punten 244 en 245).

    ( 26 ) In het bijzonder arrest van 16 juni 2016, SKW Stahl-Metallurgie en SKW Stahl-Metallurgie Holding/Commissie (C‑154/14 P, EU:C:2016:445, punt 33).

    ( 27 ) Advocaat-generaal Kokott heeft in haar conclusie in de zaak Pilkington Group e.a./Commissie (C‑101/15 P, EU:C:2016:258, punt 112en aldaar aangehaalde rechtspraak) benadrukt dat daarvan „ten eerste sprake [is] wanneer het Gerecht de grenzen van zijn bevoegdheden krachtens artikel 261 VWEU heeft miskend, ten tweede wanneer het niet uitvoerig alle wezenlijke factoren heeft onderzocht, en ten derde wanneer het onjuiste juridische criteria heeft toegepast, niet in de laatste plaats in het licht van de beginselen van gelijke behandeling en evenredigheid”.

    ( 28 ) Meer bepaald arresten van 10 april 2014, Areva e.a./Commissie (C‑247/11 P en C‑253/11 P, EU:C:2014:257, punt 177), en 10 juli 2014, Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C‑295/12 P, EU:C:2014:2062, punt 205en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 29 ) Het Gerecht heeft niettemin gereageerd op alle door Timab e.a. bij hem aangevoerde argumenten in deze zin (zie punten 75 e.v. van het bestreden arrest betreffende de grieven aangaande de „[v]erhoging van het boetebedrag in vergelijking met de meegedeelde bandbreedte”), zulks met inachtneming van een goede rechtsbedeling (zie in deze zin Barennes, M., „L’arrêt du Tribunal Timab c/ Commission ou comment une transaction en matière de cartels aurait mieux valu qu’un bon procès...”, Revue Lamy de la Concurrence, 2015, nr. 45, blz. 58).

    ( 30 ) Zie punten 43-220 van het bestreden arrest.

    ( 31 ) Zie met name punten 90-107 van het bestreden arrest.

    ( 32 ) Zie punten 76 en 104 van het bestreden arrest. Ik herinner eraan dat punt 19 van de mededeling betreffende schikkingsprocedures vermeldt dat „[i]ngeval de partijen geen verklaring met het oog op een schikking indienen, […] de procedure die resulteert in de eindbeschikking ten aanzien van hen volgens de algemene bepalingen [verloopt], en met name artikel 10, lid 2, artikel 12, lid 1, en artikel 15, lid 1, van verordening [nr. 773/2004] – in plaats van volgens de bepalingen betreffende de schikkingsprocedure”. De rechter van de Unie is zeker niet gebonden aan de door de Commissie in deze mededeling geformuleerde indicatieve regels zoals in de richtsnoeren van 2006, ook al kunnen deze regels voor hem een leidraad vormen bij de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht (arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 90).

    ( 33 ) Zie omtrent het feit dat de toegang tot het dossier beperkt is gedurende de schikkingsprocedure, met name Bernardeau, L., en Christienne, J.‑P., Les amendes en droit de la concurrence, Pratique décisionnelle et contrôle juridictionnel du droit de l’Union, Larcier, Brussel, 2013, punt I.716.

    ( 34 ) Zie voor een vergelijkend overzicht van het verloop van de schikkingsprocedure en van de gewone administratieve procedure, Barbier de la Serre, E., „Le dispositif communautaire en matière de transactions”, Revue Lamy de la Concurrence, 2008, nr. 17, blz. 95.

    ( 35 ) Zie punt 22 van deze conclusie.

    ( 36 ) Volgens rekwirantes is er sprake van een tegenstrijdigheid, die het Gerecht had moeten opmerken, tussen de memorie in dupliek die de Commissie voor deze rechter heeft neergelegd, waarin wordt gesteld dat de op grond van de medewerking „buiten clementie” bedoelde vermindering van 35 % de medewerking van Timab e.a. heeft beloond op grond van een periode van 1978 tot en met 2004, en de punten 94 en 95 van het bestreden arrest, waarin wordt gesteld dat enkel de periode van 1978 tot en met 1992 in aanmerking is genomen.

    ( 37 ) Met name is onsamenhangend dat de hoogte van de vermindering die is verleend op grond van clementie uiteindelijk is verlaagd tot 5 % voor de periode van 1993 tot en met 2004, terwijl deze aanvankelijk was vastgesteld op 17 % voor een periode van 1978 tot en met 2004.

    ( 38 ) Zie punten 142-220 van het bestreden arrest.

    ( 39 ) Zie met name punten 170-195 van het bestreden arrest.

    ( 40 ) Zie wat betreft de verzachtende omstandigheden die tot een vermindering kunnen leiden en die zijn voorzien in punt 29 van de richtsnoeren van 2006, met name punten 95, 188 en 189 van het bestreden arrest.

    ( 41 ) Zie punt 22 van deze conclusie.

    ( 42 ) Zie punten 90-95 van het bestreden arrest.

    ( 43 ) Namelijk tegenstrijdigheden die de eigen motivering van het bestreden arrest aantasten, in tegenstelling tot aangevoerde tegenstrijdigheden die volgens rekwirantes voortvloeien uit de bevestiging door het Gerecht van onsamenhangendheden die de door de Commissie in het litigieus besluit gevolgde redenering (zie punten 28 e.v. van deze conclusie) ongeldig hebben gemaakt.

    ( 44 ) Timab e.a. doelen met name op de punten 104 en 105 van het bestreden arrest in tegenstelling tot de punten 90, 96, 122 en 179 van dat arrest. Volgens hen zou, indien er sprake was van een situatie van „tabula rasa”, deze met terugwerkende kracht hun mogelijke verklaringen tijdens de schikkingsprocedure hebben moeten wissen, die derhalve geen voorafgaande standpuntbepaling konden vormen.

    ( 45 ) Rekwirantes stellen dat de tegenstrijdigheden die zij aanvoeren hun recht heeft geschaad om in het kader van de schikkingsprocedure vrij met de Commissie te kunnen discussiëren en om zich daaruit eveneens vrijwillig terug te trekken, evenals hun recht om zich in het kader van een gewone procedure te verdedigen zonder te zijn gebonden aan een vermeend eerder ingenomen „standpunt”.

    ( 46 ) Aldus plaatsen Timab e.a. in hun verzoekschrift in hogere voorziening volgens mij ten onrechte de punten 104 en 105 van dat arrest tegenover punt 122 daarvan, omdat deze eerste twee punten betrekking hebben op de tijdens de schikkingsprocedure meegedeelde elementen – met name de vermoedelijke boetebandbreedte –, terwijl het derde punt de gevolgen voor de clementie aanroert van het feit dat een deel van de periode van de inbreuk, gelet op de verklaringen van rekwirantes, buiten beschouwing blijft.

    ( 47 ) In punt 65 van het bestreden arrest heeft het Gerecht terecht benadrukt dat „[t]erwijl het clementiebeleid tot doel heeft de kartels aan het licht te brengen en dienaangaande de taak van de Commissie te vergemakkelijken, […] het schikkingsbeleid bovendien veeleer de doeltreffendheid van de [vereenvoudigde] schikkingsprocedure [in kartelzaken] [dient]”, die is beschreven in de punten 60 e.v. van dat arrest. Zie eveneens punt 1 van de mededeling betreffende schikkingen.

    ( 48 ) Uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat een hogere voorziening duidelijk moet aangeven tegen welke onderdelen van het arrest waarvan de vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht, en welke argumenten rechtens die vordering specifiek staven, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de hogere voorziening of het betrokken middel (zie meer bepaald arrest van 21 januari 2016, Galp Energía España e.a./Commissie, C‑603/13 P, EU:C:2016:38, punt 43en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 49 ) In genoemde memorie stellen Timab e.a. laconiek dat „het Gerecht niet aan de ene kant kan bevestigen dat krachtens de mededeling inzake schikkingen ‚de Commissie niet onderhandelt over het bestaan van een inbreuk’ en aan de andere kant aan de informele gesprekken de waarde van onderhandelingen kan toekennen, die worden gekenmerkt door de vermeende erkenning door rekwirantes van hun deelname aan de inbreuk vóór 1993”.

    ( 50 ) Deze bepaling schrijft uitdrukkelijk voor dat „[d]e aangevoerde middelen en argumenten rechtens […] nauwkeurig [moeten] aangeven tegen welke rechtsoverwegingen van de beslissing van het Gerecht zij zijn gericht”. Zie eveneens arrest van 10 juli 2014, Telefónica en Telefónica de España/Commissie (C‑295/12 P, EU:C:2014:2062, punten 29, 30 en 78 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 51 ) In het arrest van 22 juni 2016, DK Recycling und Roheisen/Commissie (C‑540/14 P, EU:C:2016:469, punten 62e.v.), wordt eraan herinnerd dat overeenkomstig het Reglement voor de procesvoering van het Hof „nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken”. In het onderhavige geval is niet voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor deze uitzondering.

    ( 52 ) Ik ben namelijk van mening dat partijen die zich hebben onttrokken aan een bijzondere regeling zoals de schikkingsprocedure, enerzijds niet kunnen stellen een gewettigd vertrouwen te hebben gekoesterd wat betreft de mogelijke gevolgen van de wettelijke regeling waaruit zij zich hebben teruggetrokken, en anderzijds geen aanspraak kunnen maken op een volledig gelijke behandeling aan die van partijen welke binnen deze regeling zijn gebleven.

    ( 53 ) Rekwirantes ontlenen deze uitdrukking aan overweging 2 van verordening nr. 622/2008 tot wijziging van verordening nr. 773/2004, die vermeldt dat „partijen in de procedure mogelijk bereid zijn hun deelname aan een kartel […] te erkennen mits zij de beoogde vaststelling van de Commissie ten aanzien van hun aandeel in de inbreuk en de hoogte van mogelijke geldboeten redelijkerwijs kunnen voorzien, en met die vaststelling kunnen instemmen” (cursivering door mij).

    ( 54 ) Timab e.a. stellen, doelend op punt 318 van het litigieus besluit, dat juist omdat de Commissie zich niet heeft gehouden aan dezelfde bewijsstandaard voor en na hun terugtrekking uit de schikkingsprocedure, zij uiteindelijk heeft erkend hen niet te kunnen beschouwen als deelnemers aan één enkele voortdurende inbreuk vanaf 1978.

    ( 55 ) Deze uitdrukking is door rekwirantes ontleend aan punt 37 van de richtsnoeren van 2006 teneinde wederom kritiek te leveren op punt 91 van het bestreden arrest, waar het Gerecht een door de Commissie verrichte „bijstelling van de wijze van berekening van de geldboete” heeft vermeld. Ik benadruk evenwel van meet af aan dat het Gerecht geenszins heeft ontkend dat de richtsnoeren van 2006 toepasselijk zijn in deze twee soorten procedures, zoals met name de punten 74 en 82 van genoemd arrest aantonen.

    ( 56 ) Rekwirantes doelen hier op punt 16 van de mededeling inzake schikkingen, waarin wordt gesteld dat „[h]et feit dat in het kader van schikkingsgesprekken […] zo vroeg gegevens vrijgegeven worden, […] het mogelijk [maakt] dat de partijen worden geïnformeerd over de belangrijkste elementen die tot dan toe in aanmerking zijn genomen, zoals […] de zwaarte en duur van het vermeende kartel, […] een raming van de bandbreedte van de verwachte geldboeten […]. Een en ander stelt de partijen daadwerkelijk in staat om hun standpunten kenbaar te maken wat betreft de mogelijke bezwaren ten aanzien van hen, en biedt hun de mogelijkheid om met kennis van zaken te beslissen of zij al dan niet schikken” (cursivering door mij).

    ( 57 ) Dienaangaande verwijst de Commissie naar punt 122 van het bestreden arrest, waar het Gerecht heeft geoordeeld dat „voorzienbaar is dat de beloning krachtens clementie wordt herzien wanneer de verklaring in het clementieverzoek gedeeltelijk een buiten beschouwing gelaten tijdvak betreft. Ook irrelevant werd zo de aanvankelijk voorziene vermindering ‚buiten clementie’, daar verzoeksters’ verklaring de factor was op basis waarvan de duur van hun eigen deelname kon worden verlengd” (cursivering door mij).

    ( 58 ) Zie punten 52 en 57, evenals punten 123 en 124 van het bestreden arrest.

    ( 59 ) Met name arresten van 30 mei 2013, Quinn Barlo e.a./Commissie (C‑70/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:351, punt 26), en 19 december 2013, Koninklijke Wegenbouw Stevin/Commissie (C‑586/12 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:863, punt 26).

    ( 60 ) Met name arresten van 24 oktober 2013, Kone e.a./Commissie (C‑510/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:696, punt 76), en 14 juni 2016, Marchiani/Parlement (C‑566/14 P, EU:C:2016:437, punt 77), naast de in punt 123 van het bestreden arrest aangehaalde rechtspraak van het Gerecht.

    ( 61 ) Meer bepaald arrest van 24 oktober 2013, Kone e.a./Commissie (C‑510/11 P, niet gepubliceerd, EU:C:2013:696, punt 78en aldaar aangehaalde rechtspraak). Zie naar analogie, betreffende de mogelijkheid voor de Commissie om over te gaan tot aanpassing van haar eerdere praktijk op het gebied van geldboeten teneinde rekening te houden met gewijzigde omstandigheden, die met name betrekking hebben op de frequentie, de ingewikkeldheid en de zwaarte van de inbreuken, arrest van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, EU:C:2005:408, punten 169, 191 en 227), en conclusie van advocaat-generaal Kokott in de zaak Schindler Holding e.a./Commissie (C‑501/11 P, EU:C:2013:248, punten 169174 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 62 ) Met name arrest van 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie (C‑189/02 P, C‑202/02 P, C‑205/02 P–C‑208/02 P en C‑213/02 P, EU:C:2005:408, punt 188).

    ( 63 ) In punt 37 van de richtsnoeren van 2006, dat door rekwirantes wordt bedoeld, wordt overigens uitdrukkelijk gesteld dat „de bijzondere kenmerken van een gegeven zaak of de noodzaak om een bepaald afschrikkend niveau te bereiken, een afwijking van de [algemene] methode […] rechtvaardigen”, die in deze richtsnoeren wordt uiteengezet.

    ( 64 ) Zinsneden die voorkomen in punt 16 van de mededeling inzake schikkingen, aangehaald in voetnoot 56 van deze conclusie (begrippen gecursiveerd door mij).

    ( 65 ) Ik herinner eraan dat Timab e.a. gedurende de schikkingsprocedure hun deelname voor de periode van 1978 tot en met 1993 niet hebben betwist, terwijl zij dat wel hebben gedaan na hun terugtrekking uit deze procedure.

    ( 66 ) Overweging 4 van verordening nr. 622/2008, artikel 10 bis van verordening nr. 773/2004, zoals gewijzigd bij deze laatstgenoemde verordening, en de punten 5, 20-22 en 27-32 van de mededeling inzake schikkingen stellen dat, evenals ondernemingen vrij zijn zich terug te trekken uit de schikkingsprocedure, de Commissie over een ruime beoordelingsmarge beschikt, met name om het bedrag van de geldboete te wijzigen of om deze procedure stop te zetten ten aanzien van nieuwe elementen, zolang een definitief besluit nog niet is vastgesteld (zie met name Bernardeau, L., en Christienne, J.‑P., op. cit., punten I.738 en I.749).

    ( 67 ) Zoals het Gerecht juist heeft geoordeeld in de punten 96, 123 en 124 van het bestreden arrest.

    ( 68 ) De Commissie benadrukt dat Timab e.a. in de loop van de schikkingsprocedure de details hadden ontvangen van de wijze waarop zij de bedoelde boetebandbreedte had berekend, met inbegrip van de elementen die betrekking hebben op de mogelijke verminderingen.

    ( 69 ) Uit de punten 82 e.v. van het bestreden arrest blijkt dat de verhoging van het definitieve bedrag van de geldboete eveneens verband houdt met de vaststelling van de grondslag daarvan, gelet op het feit dat de waarde van de verkopen van Timab e.a. sterk is gestegen gedurende de periode die in het litigieus besluit alleen in aanmerking is genomen (zie Idot, L., „Cartels et procédure de transaction”, Europe, 2015, nr. 7, commentaar 267, punt 1).

    ( 70 ) De concessies van partijen die willen schikken, bestaan in de erkenning van de bezwaren, de aanvaarding van een maximum geldboete, de erkenning dat zij hun opmerkingen hebben kunnen maken en het afzien van een ruimere toegang tot het dossier en van een hoorzitting (zie artikel 10 bis van verordening nr. 773/2004, zoals gewijzigd bij verordening nr. 622/2008, en punt 20 van de mededeling inzake schikkingen).

    ( 71 ) Zie punt 19 en naar analogie punt 29 van de mededeling inzake schikkingen.

    ( 72 ) Zie overweging 4 van verordening nr. 622/2008.

    ( 73 ) Zie in deze zin Idot, L., op. cit., punt 1, en Idot, L., „Le Tribunal de l’Union se prononce pour la première fois sur la procédure de transaction”, Revue des contrats, 2015, nr. 4, blz. 928.

    ( 74 ) De Commissie verwijst dienaangaande naar de punten 320 e.v. van het litigieus besluit, samengevat in de punten 17-26 van het bestreden arrest, waar voor alle karteldeelnemers de wijze van berekening van hun geldboeten, met de details van de bij elke stap in aanmerking genomen bedragen, is uiteengezet.

    ( 75 ) Met name arresten van 10 april 2014, Commissie e.a./Siemens Österreich e.a. (C‑231/11 P–C‑233/11 P, EU:C:2014:256, punt 105), en 12 juni 2014, Deltafina/Commissie (C‑578/11 P, EU:C:2014:1742, punt 75).

    ( 76 ) Met name arresten van 10 april 2014, Commissie e.a./Siemens Österreich e.a. (C‑231/11 P–C‑233/11 P, EU:C:2014:256, punt 106); 12 november 2014, Guardian Industries en Guardian Europe/Commissie (C‑580/12 P, EU:C:2014:2363, punt 51), en de in de punten 72 en 201 van het bestreden arrest aangehaalde rechtspraak.

    ( 77 ) Ik zie met name niet waarom Timab e.a. stellen dat partijen die bereid waren een schikking te aanvaarden, gunstiger zouden zijn behandeld op grond dat laatstgenoemden „het bedrag van de geldboete die hun zou worden opgelegd [zogezegd beter] konden voorzien”.

    ( 78 ) Zie voetnoot 48 van deze conclusie.

    ( 79 ) Zoals advocaat-generaal Kokott in haar conclusie in de zaak Pilkington Group e.a./Commissie (C‑101/15 P, EU:C:2016:258, punt 96en aldaar aangehaalde rechtspraak) immers heeft gesteld, „is bij de vervolging van inbreuken op het mededingingsrecht voldaan aan het beginsel van gelijke behandeling, wanneer alle karteldeelnemers ten aanzien van de aan hen opgelegde geldboeten volgens dezelfde criteria worden behandeld, zodat kwalitatief met betrekking tot een en hetzelfde kartelvergrijp niet met twee maten wordt gemeten”. Het in aanmerking nemen van dezelfde berekeningswijze belet de Commissie evenwel niet bij het bedrag van de geldboete rekening te houden met verzachtende of verzwarende omstandigheden, die eigen zijn aan de ene of de andere deelnemer.

    ( 80 ) Zie punten 71-74 van het bestreden arrest, en in dezelfde zin punt 216 van dat arrest.

    ( 81 ) Zie punten 160-164 en punten 201-206 van het bestreden arrest. In laatstgenoemde passage van zijn arrest heeft het Gerecht op goede gronden geoordeeld dat de door een andere karteldeelnemer verkregen vermindering van het bedrag van de geldboete en het niet verminderen van de aan rekwirantes opgelegde geldboete, het resultaat was van een objectieve analyse door de Commissie overeenkomstig punt 35 van de richtsnoeren van 2006, gelet op het feit dat het vermogen tot betalen van rekwirantes niet vergelijkbaar was met dat van deze andere partij.

    ( 82 ) Zij doelen uitdrukkelijk op het volgende uittreksel van dat punt: „op de hoorzitting van 24 februari 2010 [verzocht de Commissie] om verduidelijking over de verhouding tussen hun clementieverzoek en de feiten vóór 1993 en wees zij erop dat de nieuwe kwalificatie van de inbreuk de berekening van de geldboeten en in het bijzonder de toegevoegde waarde van de medewerking van Timab [e.a.] kon beïnvloeden” (woord gecursiveerd in het verzoekschrift in hogere voorziening).

    ( 83 ) Timab e.a. voeren aan dat het begrip „medewerking” zowel de overeenkomstig de clementiebepalingen verleende verminderingen als de buiten dat kader verleende verminderingen omvat. In de punten 92 en 93 van het bestreden arrest herinnert het Gerecht eraan dat, overeenkomstig de aldaar aangehaalde rechtspraak, de Commissie niet verplicht is medewerking te belonen door een vermindering van de geldboete, wanneer deze medewerking het onderzoek niet vergemakkelijkt – door de Commissie in staat te stellen om een inbreuk met minder moeilijkheden vast te stellen en daaraan in voorkomend geval een einde te maken – en dat zowel krachtens de mededeling inzake clementie (die het Gerecht „mededeling inzake medewerking” noemt) als krachtens de medewerking „buiten clementie”.

    ( 84 ) Zie aangaande de in het kader van de schikkingsprocedure door de Commissie beoogde verminderingen, punt 7 van deze conclusie.

    ( 85 ) De Commissie voegt daaraan toe dat de gevolgen van deze betwisting aangaande de berekening van de geldboete, waar zij Timab e.a. op heeft gewezen, trouwens exact dezelfde zouden zijn geweest indien er nooit een poging tot schikking was geweest of indien in het kader van de schikking de belanghebbenden vanaf dat stadium met succes hun deelname aan de inbreuk voor de periode vóór 1993 hadden betwist.

    ( 86 ) Zie naar analogie arrest van 14 juni 2016, Marchiani/Parlement (C‑566/14 P, EU:C:2016:437, punt 113).

    ( 87 ) Zie punten 19 e.v. van deze conclusie.

    Top