EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TN0847

Zaak T-847/14: Beroep ingesteld op 30 december 2014 — GHC/Commissie

PB C 56 van 16.2.2015, p. 28–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

16.2.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 56/28


Beroep ingesteld op 30 december 2014 — GHC/Commissie

(Zaak T-847/14)

(2015/C 056/39)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: GHC Gerling, Holz & Co. Handels GmbH (Hamburg, Duitsland) (vertegenwoordiger: D. Lang, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

nietigverklaring van het uitvoeringsbesluit van de Commissie van 31 oktober 2014 C(2014) 7920 en van het aan verzoekster voor 2015 toegewezen quotum voor het op de markt brengen van fluorkoolwaterstoffen, voor zover zij voor verzoekster een te lage referentiewaarde vaststellen en haar een te beperkt quotum voor 2015 toewijzen;

verwijzing van verweerster in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster drie middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van verordening (EU) nr. 517/2014 (1)

Verzoekster voert met dit middel aan dat verweerster voor verzoekster een te lage referentiewaarde heeft vastgesteld en haar voor het jaar 2015 een te beperkt quotum heeft toegewezen. Zij bekritiseert dat de Commissie bij haar berekening de evolutie van de voorraden tijdens de referentiejaren in aanmerking heeft genomen.

Verzoekster betoogt dat de bewoordingen, de totstandkomingsgeschiedenis, de systematiek, alsook de strekking en het doel van verordening nr. 517/2004 niet rechtvaardigen dat rekening wordt gehouden met de evolutie van de voorraden.

Verzoekster voert in het kader van dit middel aan dat de jaarlijkse evolutie van de voorraden niet de mogelijkheid biedt voor in- en uitvoerders die geen producenten zijn, de daadwerkelijk op de markt gebrachte hoeveelheid te constateren, maar de constatering daarvan vertekent ten nadele van verzoekster.

2.

Tweede middel: schending van het in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde gelijkheidsbeginsel

Verzoekster voert in dit middel aan dat zij, doordat rekening wordt gehouden met de jaarlijkse evolutie van de voorraden tijdens de referentiejaren, ten onrechte wordt benadeeld ten opzichte van invoerders die hun voorraden in de loop van het referentiejaar verkocht en niet tot na het einde van het jaar opgeslagen hebben.

Voorts wordt verzoekster als invoerder ook ten onrechte benadeeld ten opzichte van de producenten, omdat voor de producenten de daadwerkelijk op de markt gebrachte hoeveelheid correct kan worden weergegeven door rekening te houden met de evolutie van de jaarlijkse voorraden, terwijl zij ten koste van verzoekster vertekend wordt.

3.

Derde middel: schending van de in artikel 296 VWEU neergelegde motiveringsplicht

Verzoekster voert met dit middel met name aan dat het bestreden besluit niet voldoet aan de aan de motiveringsplicht gestelde eisen. Met name is niet duidelijk hoe het vermelde aantal tonnen CO2-equivalent voor verzoekster is samengesteld.


(1)  Verordening (EU) nr. 517/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende gefluoreerde broeikasgassen en tot intrekking van verordening (EG) nr. 842/2006 (PB L 150, blz. 195).


Top