EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TN0258

Zaak T-258/14: Beroep ingesteld op 24 april 2014 — Luxemburg/Commissie

PB C 223 van 14.7.2014, p. 20–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.7.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 223/20


Beroep ingesteld op 24 april 2014 — Luxemburg/Commissie

(Zaak T-258/14)

2014/C 223/24

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Groothertogdom Luxemburg (vertegenwoordigers: L. Delvaux, gemachtigde, bijgestaan door P.-E. Partsch, A. Steichen, D. Waelbroeck, advocaten, en D. Slater, solicitor)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk en gegrond verklaren;

de beschikking van de Commissie van 24 maart 2014, waarbij Luxemburg is gelast informatie te bezorgen over zijn rulingpraktijk, nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoeker de nietigverklaring van beschikking C(2014) 1986 final van de Commissie, waarbij laatstgenoemde krachtens artikel 10, lid 3, van verordening nr. 659/1999 (1) verzoeker heeft gelast haar de volledige lijst te bezorgen van de rulings die in 2010, 2011 en 2012 zijn vastgesteld ten gunste van Luxemburgse ondernemingen die deel uitmaken van een groep of een juridische structuur waarvan een of meerdere ondernemingen buiten het Groothertogdom Luxemburg zijn gevestigd.

Tot staving van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

1.

Eerste middel: schending van artikel 10 van verordening nr. 659/1999 en van het recht van verdediging, aangezien de Commissie niet beschikt over de minimuminformatie ter rechtvaardiging van de in de beschikking vervatte verzoeken om inlichtingen, hoewel haar onderzoeksbevoegdheden afhankelijk zijn van de voorwaarde dat zij voorafgaand over voldoende feitelijke en objectieve informatie beschikt voor het redelijke vermoeden dat een inbreuk is gepleegd. Verzoeker betoogt dat de Commissie aldus is overgegaan tot een werkelijk „verkennend verzoek om inlichtingen”, wat onverenigbaar is met het recht van verdediging.

2.

Tweede middel: schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien i) er geen verband bestaat tussen de informatie waarover de Commissie reeds beschikt en de aard en de omvang van de informatie waarom bij verzoeker is verzocht en ii) het bevel tot het verlenen van informatie verder gaat dan wat geschikt en noodzakelijk is ter verwezenlijking van de door de Commissie nagestreefde doelstellingen.

3.

Derde middel: schending van de motiveringsplicht, aangezien de Commissie noch de redenen voor het bestreden bevel heeft gegeven, noch duidelijk heeft aangegeven welke vermoedens zij wenst te verifiëren.

4.

Vierde middel: schending van de artikelen 4 en 5 VEU en niet-eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten inzake directe belastingen.


(1)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 83, blz. 1).


Top