Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0415

Zaak C-415/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2014 door Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 26 juni 2014 in zaak T-564/10, Quimitécnica.com en de Mello/Commissie

PB C 388 van 3.11.2014, p. 5–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.11.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 388/5


Hogere voorziening ingesteld op 2 september 2014 door Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA tegen het arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 26 juni 2014 in zaak T-564/10, Quimitécnica.com en de Mello/Commissie

(Zaak C-415/14 P)

2014/C 388/07

Procestaal: Portugees

Partijen

Rekwiranten: Quimitécnica.com — Comércio e Indústria Química, SA en José de Mello — Sociedade Gestora de Participações Sociais, SA (vertegenwoordiger: J. Calheiros, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwiranten concluderen tot:

nietigverklaring, overeenkomstig artikel 256, lid 1, tweede alinea, VWEU, van het arrest van het Gerecht van 26 juni 2014 (zaak T-564/10) houdende verwerping van het door rekwiranten tegen de Europese Commissie ingestelde beroep tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie, dat op 8 oktober 2010 door haar rekenplichtige is vastgesteld, voor zover daarbij is verlangd dat de door artikel 85 van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 (1) vereiste financiële zekerheid wordt verleend door een bank met een langetermijnrating „AA” en waarbij rekwiranten zijn verwezen in hun eigen kosten alsook in de kosten van de Commissie;

verwijzing van de Commissie in de kosten;

toewijzing, na vernietiging van het bestreden arrest, van de in eerste aanleg door rekwiranten geformuleerde vorderingen en, bijgevolg, gedeeltelijke nietigverklaring van het besluit van de Commissie, dat op 8 oktober 2010 door haar rekenplichtige is vastgesteld, voor zover daarbij is verlangd dat de door artikel 85 van verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 vereiste financiële zekerheid wordt verleend door een bank met een langetermijnrating „AA”;

verwijzing van de Commissie in de kosten van de eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwiranten twee middelen aan:

1.

Eerste middel: onjuiste rechtsopvatting bij de motivering van het bestreden arrest, waarbij is afgewezen het door rekwiranten in het beroep bij het Gerecht aangevoerde argument inzake het ontbreken van motivering van het besluit van de Commissie van 8 oktober 2010, voor zover daarbij een financiële zekerheid door een bank met een langetermijnrating „AA” werd vereist.

In het bestreden arrest is vastgesteld dat het besluit van 8 oktober 2010 geen uitdrukkelijke motivering bevat voor de voorwaarde inzake de rating van de bank die de zekerheid verleent. Betoogd wordt echter dat de basisoverwegingen van de Commissie uit dat vereiste zelf blijken.

Overeenkomstig artikel 296 VWEU moeten alle handelingen, met inbegrip van besluiten, met redenen worden omkleed.

De „basisoverwegingen van de Commissie” moeten blijken uit de motivering van het besluit en niet uit de bestreden handeling zelf.

Dit geldt temeer wanneer op adequate wijze kan worden gezorgd voor de aan de „basisoverwegingen van de Commissie” ten grondslag liggende „bescherming van de financiële belangen van de Unie” door de bankgarantie die rekwiranten hebben voorgesteld in de brief die zij de Commissie op 3 september 2010 hebben doen toekomen.

Voorts bleek het reeds in 2010, wanneer de Commissie die voorwaarde heeft gesteld, volkomen inadequaat om de rating te kiezen als enige criterium voor het stellen van een bankgarantie, aangezien dat criterium — dat objectief gezien betwistbaar is — een sterkere, duidelijkere en uitdrukkelijkere motivering vereiste.

Ook het feit dat de betalingstermijn in uitoefening van een discretionaire bevoegdheid is toegestaan zorgt ervoor dat strengere motiveringseisen gelden dan bij de uitoefening van gebonden bevoegdheden.

Bovendien werd in het arrest geen enkele communautaire bepaling aangevoerd waaruit een dergelijke voorwaarde blijkt.

Aangezien het besluit van de Commissie van 8 oktober 2010, zoals in het bestreden arrest is vastgesteld, geen uitdrukkelijke motivering bevat voor de voorwaarde inzake de rating van de bank die de zekerheid verleent, geeft het bestreden arrest blijk van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de bestreden handeling niet is aangetast door een motiveringsgebrek zoals rekwiranten in hun beroep bij het Gerecht hebben aangevoerd.

2.

Tweede middel: onjuiste rechtsopvatting bij de motivering van het bestreden arrest voor zover daarbij is afgewezen het door rekwiranten in het beroep bij het Gerecht aangevoerde argument inzake schending van het Verdrag — evenredigheidsbeginsel.

Uit artikel 85 van verordening nr. 2342/2002 blijkt dat wanneer aan de voorwaarden van dat artikel is voldaan, degene die het communautair besluit opstelt (in casu de rekenplichtige), het verzoek van de betrokken onderneming om betalingstermijnen moet beoordelen en moet toestaan indien aan genoemde voorwaarden en de wettelijke toekenningsvoorwaarden is voldaan.

De „ruime beoordelingsbevoegdheid” waarover de rekenplichtige van de Commissie krachtens artikel 85 van die verordening beschikt, ziet op de beoordeling en de toewijzing van het verzoek van de betrokken onderneming om betalingstermijnen, maar heeft geen betrekking op het bankgarantietype dat de rekenplichtige van de Commissie aanvaardbaar acht, zodat het voor de beoordeling van de bestreden handeling niet volstaat om na te gaan of deze handeling kennelijk inadequaat is om de nagestreefde doelstellingen te bereiken, zoals ten onrechte in het bestreden arrest is geoordeeld.

Een door een kredietinstelling verleende garantie op eerste verzoek die voldoet aan het door de Commissie opgelegde model, is een adequate en geschikte waarborg voor de voldoening van de verschuldigde bedragen. De facto aanvaarden het Portugese rechtsstelsel — en alle andere rechtsstelsels van de Europese Unie — een bankgarantie in het algemeen voor de meest uiteenlopende doeleinden, ook voor de schorsing van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen en met name voor de in voorkomend geval door de Commissie bij de nationale gerechten gevorderde tenuitvoerlegging met het oog op de betaling van een niet-voldane geldboete.

In casu zou de door rekwiranten voorgestelde garantie, die de Commissie niet heeft aanvaard, worden verleend door de Banco Comercial Português, S.A., een in de Europese Unie gevestigde kredietinstelling die is onderworpen aan de door de gemeenschapsinstellingen vastgestelde toezichts- en consolidatieregelingen. Bijgevolg lijkt niets te rechtvaardigen dat ter bescherming van de rechten van de Gemeenschappen, de door genoemde bank verleende zekerheid wordt geweigerd en wordt vereist dat de zekerheid wordt verleend door een bank met een langetermijnrating „AA”.

Hierbij komt bovendien de bekende conjuncturele context, waarin de ratings van de Portugese banken door de wijziging van de rating van de Portugese Republiek zijn aangetast. Dit heeft ertoe geleid dat geen enkele bank in Portugal voldoet aan de in het besluit van de Commissie gestelde ratingvoorwaarden („AA” op lange termijn). Deze omstandigheid werd in het bestreden arrest vermeld onder het opschrift „Aan het geding ten grondslag liggende feiten”, maar werd niet in aanmerking genomen bij de motivering van dat arrest.

Het besluit van de Commissie is bijgevolg niet in overeenstemming met de noodzakelijkheidsvoorwaarde (die een belangrijk aspect is van het evenredigheidsbeginsel), aangezien de Commissie van alle mogelijke maatregelen heeft gekozen voor de maatregel die de belangen van rekwiranten in de toenmalige conjunctuur het meeste nadeel berokkende.

Derhalve is er sprake van een duidelijke wanverhouding tussen de door de Commissie gestelde voorwaarde (dat de zekerheid is verleend door een Europese bank met een langetermijnrating „AA”) en het nagestreefde doel (bescherming van het recht van de Commissie op inning van de bedragen), zodat in het bestreden arrest ten onrechte is geoordeeld dat de bestreden handeling indruiste tegen het evenredigheidsbeginsel.


(1)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357, blz. 1).


Top