EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0155

Zaak C-155/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 3 april 2014 door Evonik Degussa GmbH en AlzChem AG, voorheen AlzChem Trostberg GmbH en daarvoor AlzChem Hart GmbH, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 23 januari 2014 in zaak T-391/09, Evonik Degussa GmbH, AlzChem AG, voorheen AlzChem Trostberg GmbH en daarvoor AlzChem Hart GmbH/Europese Commissie

PB C 184 van 16.6.2014, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

16.6.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 184/15


Hogere voorziening ingesteld op 3 april 2014 door Evonik Degussa GmbH en AlzChem AG, voorheen AlzChem Trostberg GmbH en daarvoor AlzChem Hart GmbH, tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 23 januari 2014 in zaak T-391/09, Evonik Degussa GmbH, AlzChem AG, voorheen AlzChem Trostberg GmbH en daarvoor AlzChem Hart GmbH/Europese Commissie

(Zaak C-155/14 P)

2014/C 184/19

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirantes: Evonik Degussa GmbH en AlzChem AG, voorheen AlzChem Trostberg GmbH en daarvoor AlzChem Hart GmbH (vertegenwoordigers: C. Steinle, Rechtsanwalt, I. Bodenstein, Rechtsanwältin)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirantes verzoeken het Hof

1.

het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 23 januari 2014 (zaak T-391/09) te vernietigen, voor zover zij daarbij in het ongelijk zijn gesteld;

2.

beschikking C(2009) 5791 definitief van de Commissie van 22 juli 2009 (zaak COMP/39.396 — Reagentia op basis van calciumcarbide en magnesium voor de staal- en gasindustrie), nietig te verklaren, voor zover zij rekwirantes betreft;

subsidiair, de bij artikel 2, sub g en h, van de voornoemde beschikking aan rekwirantes opgelegde geldboete te verminderen;

subsidiair, voor het geval het bovenstaande verzoek wordt afgewezen, artikel 2, sub g en h, van de beschikking aldus te wijzigen dat SKW Stahl-Metallurgie GmbH hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de betaling van het totale bedrag van de aan rekwirantes opgelegde geldboete; rekwirantes betogen dat dit subsidiaire verzoek moet worden opgevat zoals het Gerecht het in de punten 264 en 265 van het bestreden arrest heeft opgevat, namelijk als een subsidiair verzoek om verhoging van het gedeelte van de aan rekwirantes opgelegde geldboete dat als betaald wordt beschouwd wanneer SKW de haar door de Commissie opgelegde geldboete betaalt;

3.

meer subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht, zodat het ze kan afdoen overeenkomstig de door het Hof in zijn arrest gegeven juridische beoordeling;

4.

hoe dan ook, de Commissie te verwijzen in de kosten die rekwirantes in de procedure voor het Gerecht en het Hof hebben gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

De hogere voorziening is gericht tegen het arrest van het Gerecht van 23 januari 2014 in zaak T-391/09, voor zover rekwirantes daarbij in het ongelijk zijn gesteld. In dat arrest heeft het Gerecht rekwirantes’ beroepen tegen beschikking C(2009) 5791 definitief van de Europese Commissie van 22 juli 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 [EG] en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.396 — Reagentia op basis van calciumcarbide en magnesium voor de staal- en gasindustrie) deels toegewezen en deels verworpen.

Rekwirantes voeren in totaal vijf middelen aan:

1.

Het Gerecht heeft rekwirantes’ argumenten ter weerlegging van het vermoeden van beslissende invloed niet willen aanvaarden en heeft hun bijgevolg het optreden van SKW Stahl-Technik GmbH & Co. KG (hierna: „SKW”), dat inbreuk maakte op het kartelrecht, toegerekend, in strijd met de uit artikel 81 EG (thans artikel 101 VWEU) voortvloeiende draagwijdte van de toerekening van aansprakelijkheid, het beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid, het vermoeden van onschuld en het schuldbeginsel. SKW, dat zich vanaf april 2004 — net vóór de verkoop van deze onderneming aan een derde — in een machtsvacuüm bevond, heeft eigenmachtig en tegen de uitdrukkelijke en nauwkeurige aanwijzingen van rekwirantes in aan een kartel deelgenomen. Het Gerecht heeft ten onrechte geweigerd om dit bijzondere en uitzonderlijke geval, dat duidelijk afwijkt van al de andere tot nog toe beslechte zaken, als een specifiek geval te behandelen.

2.

Het Gerecht heeft in strijd met het recht om te worden gehoord en de motiveringsplicht rekwirantes betoog afgewezen dat het de beschikking van de Commissie nietig had moeten verklaren, aangezien de onderlinge aansprakelijkheidsverhoudingen tussen de gezamenlijke schuldenaren niet overeenkomstig het intussen gewezen arrest Siemens Österreich van het Gerecht (van 3 maart 2011, T-122/07–T-124/07, Jurispr. blz. II-793) waren vastgesteld. Dit argument was binnen de gestelde termijnen aangevoerd en was toereikend.

3.

Wat de hoogte van de geldboete betreft, heeft het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling geschonden, aangezien het de aan rekwirantes opgelegde geldboeten — anders dan in de parallelle zaak Gigaset — niet heeft verlaagd, gelet op de fouten die zijn gemaakt bij de berekening van het boetebedrag, in het bijzonder het feit dat geen rekening is gehouden met een toegangsrecht en onterecht rekening is gehouden met de clementiekorting met betrekking tot de geldboete van SKW.

4.

Rekwirantes zijn verheugd over het feit dat het Gerecht, wanneer het de bedragen van de hun opgelegde geldboeten opnieuw heeft bepaald, ook opnieuw het gedeelte heeft vastgesteld „dat als betaald wordt beschouwd wanneer SKW betalingen uitvoert in verband met de geldboete die haar bij de litigieuze beschikking is opgelegd” (punt 2, eerste streepje, van het dictum). Met hun vierde middel, dat zij subsidiair aanvoeren, betogen rekwirantes evenwel dat het Gerecht het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van de legaliteit van straffen (nulla poena sine lege certa) en de motiveringsplicht heeft geschonden door bij die nieuwe vaststelling niet uitdrukkelijk te bepalen ten aanzien van ARQUES Industries AG („Arques”) [thans Gigaset AG („Gigaset”)] en rekwirantes dat een betaling van SKW een dubbele bevrijdende werking heeft.

5.

Met hun vijfde middel, dat zij subsidiair aanvoeren, betogen rekwirantes dat het Gerecht bij de nieuwe vaststelling van de geldboeten ten onrechte de clementiekorting in mindering heeft gebracht van het gedeelte dat bij betaling door SKW wordt geacht te zijn voldaan en daarmee in het bijzonder de beginselen inzake de vaststelling van hoofdelijk opgelegde geldboeten (artikel 81 EG en artikel 23 van verordening nr. 1/2003 (1)) heeft geschonden. Daarmee heeft het Gerecht ten nadele van rekwirantes ook een clementiekorting toegepast op dit gedeelte, hoewel SKW niet overeenkomstig de clementieregeling heeft meegewerkt met de Commissie.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).


Top