Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0339

    Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 21 mei 2015.
    Andreas Wittmann.
    Verzoek van het Oberlandesgericht Nürnberg om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 2006/126/EG – Onderlinge erkenning van rijbewijzen – Periode van tijdelijk verbod – Afgifte van een rijbewijs door een lidstaat voordat in de lidstaat van de gewone verblijfplaats een verbodsperiode ingaat – Redenen om in de lidstaat van de gewone verblijfplaats erkenning van de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te weigeren.
    Zaak C-339/14.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:333

    ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

    21 mei 2015 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 2006/126/EG — Onderlinge erkenning van rijbewijzen — Periode van tijdelijk verbod — Afgifte van een rijbewijs door een lidstaat voordat in de lidstaat van de gewone verblijfplaats een verbodsperiode ingaat — Redenen om in de lidstaat van de gewone verblijfplaats erkenning van de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te weigeren”

    In zaak C‑339/14,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Oberlandesgericht Nürnberg (Duitsland) bij beslissing van 26 juni 2014, ingekomen bij het Hof op 14 juli 2014, in de strafzaak tegen

    Andreas Wittmann,

    wijst

    HET HOF (Tiende kamer),

    samengesteld als volgt: C. Vajda, kamerpresident, A. Rosas (rapporteur) en E. Juhász, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    A. Wittmann, vertegenwoordigd door W. Säftel, Rechtsanwalt,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Braun en N. Yerrell als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 11, lid 4, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (PB L 403, blz. 18).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak die tegen A. Wittmann is ingeleid omdat deze op 16 mei 2013 op Duits grondgebied een motorvoertuig heeft bestuurd zonder het daartoe vereiste rijbewijs te bezitten.

    Toepasselijke bepalingen

    Recht van de Unie

    3

    De overwegingen 2 en 15 van richtlijn 2006/126 luiden als volgt:

    „(2)

    De voorschriften betreffende het rijbewijs zijn onontbeerlijke elementen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, dragen bij tot de veiligheid van het wegverkeer en vergemakkelijken het vrije verkeer van personen die zich in een andere lidstaat vestigen dan de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven. Gezien het belang van individuele vervoermiddelen, bevordert het bezit van een door de gastlidstaat naar behoren erkend rijbewijs aldus het vrije verkeer van personen. [...]

    [...]

    (15)

    Het is passend dat de lidstaten, om redenen die verband houden met de veiligheid van het wegverkeer, hun nationale bepalingen inzake de intrekking, schorsing, verlenging en nietigverklaring van het rijbewijs, kunnen toepassen op iedere houder van een rijbewijs die zijn gewone verblijfplaats op hun grondgebied heeft verworven.”

    4

    Volgens artikel 2, lid 1, van deze richtlijn worden de door de lidstaten afgegeven rijbewijzen onderling erkend.

    5

    Artikel 11, lid 4, van deze richtlijn bepaalt:

    „Een lidstaat weigert een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

    Een lidstaat weigert de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat door een andere lidstaat aan een persoon is verstrekt, wanneer het rijbewijs van die persoon op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

    Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat nietig is verklaard.”

    Duits recht

    6

    De relevante Duitse wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de Verordnung über die Zulassung von Personen zum Straßenverkehr (Fahrerlaubnis-Verordnung) [verordening inzake de toelating van personen tot het wegverkeer (verordening rijbevoegdheid)], in de versie van 10 januari 2013 ervan (hierna: „FeV”).

    7

    In § 28, lid 1, van de FeV was het beginsel vastgelegd volgens hetwelk een geldig rijbewijs van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte (EER) dat in een andere lidstaat is afgegeven, de houder ervan het recht verleent om in Duitsland een motorvoertuig te besturen.

    8

    Lid 4 van die paragraaf bevatte een uitzondering op die regel en bepaalde:

    „De in lid 1 bedoelde toestemming geldt niet voor houders van een EU- of EER-rijbewijs,

    [...]

    3.

    aan wie in Duitsland de rijbevoegdheid tijdelijk of definitief door de rechter, dan wel bij een onmiddellijk uitvoerbare of definitieve bestuurlijke maatregel is ontzegd, aan wie de rijbevoegdheid definitief is geweigerd of aan wie de rijbevoegdheid niet is ontzegd op de enkele grond dat hij er intussen afstand van heeft gedaan,

    4.

    aan wie op grond van een definitief geworden vonnis geen rijbewijs mag worden afgegeven,

    [...]

    De punten 3 en 4 van de eerste zin worden uitsluitend toegepast wanneer de daarin genoemde maatregelen zijn ingeschreven in het centrale verkeersregister en niet overeenkomstig § 29 van de wegverkeerswet (Straßenverkehrsgesetz) zijn geschrapt. [...]”

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    9

    Bij een gewone wegcontrole te Rothenburg-ob-der-Tauber (Duitsland) heeft Wittmann, een Duits staatsburger, op 16 mei 2013 een rijbewijs van de Unie overgelegd dat hem was afgegeven door de Poolse autoriteiten.

    10

    Omdat de Duitse autoriteiten van mening waren dat de geldigheid van het in Polen verkregen rijbewijs op hun grondgebied niet kon worden erkend, hebben zij tegen Wittmann een strafprocedure ingeleid wegens rijden zonder rijbewijs. Betrokkene kon zich volgens hen niet beroepen op zijn Poolse rijbewijs aangezien hij eerder in Duitsland was veroordeeld en hem daarbij een tijdelijk verbod was opgelegd om een rijbewijs aan te vragen.

    11

    Hij is dan ook vervolgd en op 23 januari 2014 heeft het Amtsgericht Ansbach (rechtbank van het kanton Ansbach) hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden wegens rijden zonder rijbewijs. Deze rechterlijke instantie heeft dus het standpunt van de Duitse autoriteiten bevestigd.

    12

    De verwijzende rechterlijke instantie preciseert met betrekking tot de aan het bij haar ingeleide geding ten grondslag liggende feiten dat Wittmann bij een verkeerscontrole op 1 december 2004 een vervalst Tsjechisch rijbewijs had overgelegd. Het Amtsgericht Lindau (rechtbank van het kanton Lindau), het gerecht dat toen territoriaal bevoegd was, heeft daarop in een vonnis van 18 juli 2005 enkel een verbodsperiode vastgesteld, dat wil zeggen een periode gedurende welke geen rijbewijs mag worden afgegeven aan een persoon die geen rijbewijs heeft omdat zijn rijbewijs reeds eerder is ingetrokken of omdat hij nog nooit een rijbewijs heeft gehad. Het Amtsgericht Lindau heeft aldus beslist omdat het rijbewijs van Wittmann reeds was ingetrokken in 2001.

    13

    Dit vonnis van het Amtsgericht Lindau heeft kracht van gewijsde verkregen op 14 juli 2006. De periode houdende het tijdelijke verbod tot afgifte van een rijbewijs begon op 14 juli 2006 en eindigde één jaar later, dus op 14 juli 2007. Volgens het strafwetboek nemen verbodsperiodes gedurende welke geen rijbewijzen mogen worden afgegeven pas een aanvang nadat het strafvonnis definitief is geworden.

    14

    Na het vonnis van het Amtsgericht Lindau heeft Wittmann weliswaar geen nieuw rijbewijs in Duitsland aangevraagd maar hij heeft een rijbewijs verkregen in Polen, op 14 september 2005, te weten ná de uitspraak van het vonnis van 18 juli 2005 maar vóór de begindatum van de verbodsperiode van een jaar.

    15

    Het is dit Poolse rijbewijs dat Wittmann heeft overgelegd toen hij in Rothenburg-ob-der-Tauber op 15 september 2009 werd gecontroleerd. Bij vonnis van 4 mei 2010 is hij wegens rijden zonder rijbewijs veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, die hij ook heeft uitgezeten.

    16

    Wittmann heeft zich eveneens op ditzelfde Poolse rijbewijs beroepen bij de in punt 9 supra genoemde verkeerscontrole van 16 mei 2013.

    17

    Bij vonnis van 23 januari 2014 heeft ook het Amtsgericht Ansbach vastgesteld dat Wittmann in het verleden reeds elfmaal was veroordeeld voor het besturen van een motorvoertuig zonder rijbewijs. Meer bepaald was zijn Duitse rijbewijs reeds ingetrokken in 2001, en sindsdien was hem in Duitsland geen ander rijbewijs verstrekt.

    18

    Wittmann heeft tegen het vonnis van het Amtsgericht Ansbach van 23 januari 2014 beroep tot „Revision” ingesteld bij het Oberlandesgericht Nürnberg (hogere regionale rechtbank te Neurenberg). De uitvoering van de gevangenisstraf is opgeschort totdat de verwijzende rechterlijke instantie uitspraak heeft gedaan.

    19

    Het Oberlandesgericht Nürnberg heeft twijfels over de eventuele verplichting om het Poolse rijbewijs te erkennen krachtens richtlijn 2006/126 en heeft bijgevolg besloten om de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Dient artikel 11, lid 4, van richtlijn [2006/126] aldus te worden uitgelegd dat met de intrekking van een rijbewijs is gelijk te stellen het geval dat het rijbewijs van de bestuurder van een voertuig niet wordt ingetrokken enkel omdat hem de rijbevoegdheid reeds eerder is ontnomen en hij dus geen rijbewijs heeft, en tegelijkertijd wordt bepaald dat aan deze persoon in ieder geval voor een bepaalde duur geen nieuw rijbewijs mag worden afgegeven?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    20

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 aldus moet worden uitgelegd dat een maatregel waarmee een lidstaat, die het rijbewijs van de bestuurder van een motorvoertuig niet meer kan intrekken aangezien dit reeds bij een eerdere beslissing is ingetrokken, gelast dat gedurende een bepaalde periode geen nieuw rijbewijs aan deze persoon kan worden verstrekt, als een maatregel tot beperking, schorsing of intrekking van het rijbewijs in de zin van deze bepaling dient te worden beschouwd die belet dat de geldigheid wordt erkend van elk rijbewijs dat door een andere lidstaat wordt afgegeven voordat die periode is verstreken.

    21

    Wittmann is van mening dat de feiten die aanleiding hebben gegeven tot de eerdere arresten van het Hof op dit gebied verschillen van die in de onderhavige zaak. Onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof betreffende het beginsel van de wederzijdse erkenning van rijbewijzen (arrest Akyüz, C‑467/10, EU:C:2012:112, punt 46), betoogt hij dat geen nieuwe uitzonderingen op dit beginsel mogen worden ingevoerd. Volgens hem heeft het Hof twee duidelijke afwijkingen daarvan vastgesteld, namelijk de niet-eerbiediging van de woonplaatsvoorwaarde, die in het hoofdgeding volstrekt niet aan de orde is, en de situatie waarin een buitenlands rijbewijs is verkregen nadat de nationale toestemming is ingetrokken of tijdens een periode waarin een tijdelijk verbod gold. Wittmann voert aan dat hij zijn Poolse rijbewijs niet heeft verkregen tijdens een verbodsperiode aangezien dit verbod pas in ingegaan nadat hij dit rijbewijs had verkregen.

    22

    De Europese Commissie merkt op dat de verwijzende rechterlijke instantie heeft gewezen op gelijkenissen tussen de onderhavige zaak en de feiten die ten grondslag lagen aan het arrest Weber (C‑1/07, EU:C:2008:640). Zij stelt dat moet worden onderzocht of er tussen beide zaken verschillen bestaan die een verschillende juridische beoordeling rechtvaardigen. Volgens haar is dat niet het geval, aangezien Wittmann zich met betrekking tot zijn Poolse rijbewijs in een vergelijkbare situatie bevindt als die van de verdachte in de zaak die tot het arrest Weber (C‑1/07, EU:C:2008:640) heeft geleid.

    23

    In herinnering moet worden gebracht dat artikel 2, lid 1, van richtlijn 2006/126 en artikel 1, lid 2, van richtlijn 91/439/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende het rijbewijs (PB L 237, blz. 1), die aan richtlijn 2006/126 voorafging, volgens vaste rechtspraak voorzien in de onderlinge erkenning, zonder formaliteiten, van door andere lidstaten afgegeven rijbewijzen (zie in die zin arresten Akyüz, C‑467/10, EU:C:2012:112, punt 40, en Hofmann, C‑419/10, EU:C:2012:240, punten 43 en 44).

    24

    Artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 bepaalt evenwel dat een lidstaat moet weigeren de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen, wanneer het rijbewijs van de betrokkene op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

    25

    Uit de door de verwijzende rechterlijke instantie verstrekte preciseringen blijkt dat het Amtsgericht Lindau op 18 juli 2005, dat wil zeggen voordat Wittmann op 14 september 2005 zijn Poolse rijbewijs heeft verkregen, jegens hem een verbod tot afgifte van een Duits rijbewijs heeft vastgesteld. Het arrest van het Amtsgericht Lindau is onherroepelijk geworden op 14 juli 2006 en dit verbod is bijgevolg op diezelfde datum in werking getreden en het is een jaar later beëindigd, namelijk op 14 juli 2007. Bovendien zijn de feiten die de maatregel houdende een tijdelijk verbod tot afgifte van een Duits rijbewijs rechtvaardigden, vastgesteld op 1 december 2004, dus vóór de datum waarop het betrokken Poolse rijbewijs is afgegeven.

    26

    In herinnering moet worden geroepen dat de zaak die tot het arrest Weber (C‑1/07, EU:C:2008:640) heeft geleid, een persoon betrof die in Duitsland een motorvoertuig had bestuurd onder invloed van drugs en aan wie daarom, naast een geldboete, een schorsing van zijn rijbewijs gedurende een maand was opgelegd. Vervolgens is zijn Duitse rijbewijs voor diezelfde feiten ingetrokken. De betrokkene heeft dan, nadat zijn rijbewijs bij een bestuurlijke beslissing was geschorst maar voordat deze beslissing definitief was geworden en voordat nadien de beslissing tot intrekking van zijn rijbewijs is vastgesteld, een Tsjechisch rijbewijs verkregen, dat de Duitse autoriteiten weigerden te erkennen.

    27

    In dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat de artikelen 1, lid 2, en 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439 een lidstaat niet beletten, op zijn grondgebied de erkenning te weigeren van de rijbevoegdheid krachtens een rijbewijs dat in een andere lidstaat is afgegeven aan een persoon aan wie op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat de rijbevoegdheid is ontzegd, ook al is deze ontzegging na de datum van de afgifte van dit rijbewijs uitgesproken, wanneer dit laatste rijbewijs is verkregen nadat een maatregel tot schorsing van het in de eerstgenoemde lidstaat afgegeven rijbewijs is vastgesteld en zowel deze schorsing als de ontzegging van de rijbevoegdheid worden gerechtvaardigd door gronden die bestonden op de datum van de afgifte van het tweede rijbewijs (zie in die zin arrest Weber, C‑1/07, EU:C:2008:640, punt 41; zie ook arrest Apelt, C‑224/10, EU:C:2011:655, punt 31).

    28

    Stellig verschilt de aan Wittmann in het hoofdgeding opgelegde maatregel van die welke aan Weber was opgelegd, aangezien Weber nog steeds over zijn Duits rijbewijs beschikte toen hij op het Duitse grondgebied het strafbare feit heeft gepleegd dat aan de orde was in de zaak die tot het arrest Weber (C‑1/07, EU:C:2008:640) heeft geleid, hetgeen niet het geval was voor Wittmann op het tijdstip waarop hij de in het hoofdgeding aan de orde zijnde overtreding heeft begaan. Dat Wittmann geen Duits rijbewijs meer bezat dat had kunnen worden ingetrokken, is echter irrelevant wat de toepassing van artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 betreft. In een dergelijke situatie moet een verbod om een nieuw rijbewijs te verkrijgen immers worden aangemerkt als een maatregel tot beperking, schorsing of intrekking van het rijbewijs in de zin van deze bepaling (zie in die zin arrest Apelt, C‑224/10, EU:C:2011:655, punt 33, waar het Hof heeft verklaard dat een inbeslagneming kan worden beschouwd als een schorsingsmaatregel als bedoeld in artikel 8, leden 2 en 4, van richtlijn 91/439).

    29

    Indien dergelijke maatregelen zouden worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126, zou dit ertoe leiden, zoals de Commissie aanvoert, dat personen die verkeersovertredingen begaan zonder dat zij een rijbewijs bezitten, minder streng worden behandeld dan personen die deze strafbare feiten plegen als houder van een rijbewijs. Dit zou indruisen tegen de doelstelling van verkeersveiligheid die in de overwegingen 2 en 15 van deze richtlijn wordt beklemtoond.

    30

    Indien een lidstaat de verplichting wordt opgelegd om de geldigheid van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs te erkennen hoewel in de eerste lidstaat een maatregel houdende een tijdelijk verbod tot verkrijging van een rijbewijs tegen deze persoon is vastgesteld wegens feiten die zijn gepleegd voordat het betrokken rijbewijs door de tweede lidstaat is afgegeven, zou zulks de daders van met een dergelijke maatregel strafbare overtredingen ertoe aanzetten om zich naar een andere lidstaat te begeven teneinde een nieuw rijbewijs aan te vragen en aldus de bestuurlijke of strafrechtelijke gevolgen van deze overtredingen te ondervangen, hetgeen uiteindelijk het vertrouwen waarop het systeem van onderlinge erkenning van rijbewijzen is gebaseerd, zou wegnemen (zie in die zin arrest Weber, C‑1/07, EU:C:2008:640, punt 39).

    31

    Het feit dat het vonnis waarbij die maatregel is uitgesproken, pas definitief is geworden nadat het rijbewijs in de tweede lidstaat is afgegeven, doet in dit verband niet ter zake, aangezien dit rijbewijs ná de uitspraak van dat vonnis is verkregen en de redenen die de betrokken maatregel rechtvaardigden, op de datum van de afgifte van dat rijbewijs reeds bestonden (zie in die zin arrest Weber, C‑1/07, EU:C:2008:640, punten 36 en 41).

    32

    Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126 aldus moet worden uitgelegd dat een maatregel waarmee de lidstaat van de gewone verblijfplaats van een persoon, die het rijbewijs van deze persoon – als bestuurder van een motorvoertuig – niet meer kan intrekken aangezien dit reeds bij een eerdere beslissing is ingetrokken, gelast dat gedurende een bepaalde periode geen nieuw rijbewijs aan die persoon kan worden afgegeven, als een maatregel tot beperking, schorsing of intrekking van het rijbewijs in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd die belet dat de geldigheid wordt erkend van elk rijbewijs dat door een andere lidstaat wordt afgegeven voordat die periode is verstreken. De omstandigheid dat het vonnis waarbij die maatregel is uitgesproken, pas onherroepelijk is geworden nadat het rijbewijs in de tweede lidstaat is afgegeven, doet dienaangaande niet ter zake, aangezien dit rijbewijs ná de uitspraak van dat vonnis is verkregen en de redenen die de betrokken maatregel rechtvaardigden, op de datum van de afgifte van dat rijbewijs reeds bestonden.

    Kosten

    33

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 11, lid 4, tweede alinea, van richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs moet aldus worden uitgelegd dat een maatregel waarmee de lidstaat van de gewone verblijfplaats van een persoon, die het rijbewijs van deze persoon – als bestuurder van een motorvoertuig – niet meer kan intrekken aangezien dit reeds bij een eerdere beslissing is ingetrokken, gelast dat gedurende een bepaalde periode geen nieuw rijbewijs aan die persoon kan worden afgegeven, als een maatregel tot beperking, schorsing of intrekking van het rijbewijs in de zin van deze bepaling moet worden beschouwd die belet dat de geldigheid wordt erkend van elk rijbewijs dat door een andere lidstaat wordt afgegeven voordat die periode is verstreken. De omstandigheid dat het vonnis waarbij die maatregel is uitgesproken, pas onherroepelijk is geworden nadat het rijbewijs in de tweede lidstaat is afgegeven, doet dienaangaande niet ter zake, aangezien dit rijbewijs ná de uitspraak van dat vonnis is verkregen en de redenen die de betrokken maatregel rechtvaardigden, op de datum van de afgifte van dat rijbewijs reeds bestonden.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top