EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013TJ0458

Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 16 oktober 2014.
Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño tegen Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM).
Gemeenschapsmerk - Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAPHENE - Absolute weigeringsgrond - Beschrijvend karakter - Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009.
Zaak T-458/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2014:891

Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Partijen

In zaak T‑458/13,

Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño, wonende te San Sebastian (Spanje), vertegenwoordigd door F. Bueno Salamero, advocaat,

verzoekers,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) , vertegenwoordigd door Ó. Mondéjar Ortuño als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 juni 2013 (zaak R 208/2013‑2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GRAPHENE als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, M. Kancheva (rapporteur) en C. Wetter, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 23 augustus 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 26 november 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gelet op het feit dat geen van de partijen binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling heeft verzocht om vaststelling van een terechtzitting, zodat het Gerecht op rapport van de rechter-rapporteur krachtens artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft besloten uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Overwegingen van het arrest

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1. Op 18 mei 2012 hebben verzoekers, Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) samen een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

2. Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, is het woordteken GRAPHENE.

3. De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren onder meer tot de klassen 13, 23 en 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt:

– klasse 13: „Vuurwapens, munitie en projectielen, springstoffen en vuurwerk”;

– klasse 23: „Garens en draden voor textielgebruik”;

– klasse 25: „Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels”.

4. Bij beslissing van 28 november 2012 heeft de onderzoeker de gemeenschapsmerkaanvraag geweigerd voor de in punt 3 supra bedoelde waren, op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009.

5. Op 28 januari 2013 hebben verzoekers krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker.

6. Bij beslissing van 10 juni 2013 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de tweede kamer van beroep van het BHIM het beroep verworpen. Zij heeft in wezen geoordeeld dat het aangevraagde merk voor alle bedoelde waren onderscheidend vermogen miste en beschrijvend was in de zin van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009.

7. Wat in de eerste plaats het relevante publiek betreft, bestond dit volgens de kamer van beroep uit zowel het grote publiek als het gespecialiseerde professionele publiek, bijvoorbeeld vaklieden van veiligheidsdiensten, afbraakbedrijven of textielproducenten, en bestond het uit consumenten die Engels kennen, de taal van de term „graphene”.

8. Wat in de tweede plaats het beschrijvend karakter van het aangevraagde merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 betreft, heeft de kamer van beroep allereerst opgemerkt dat uit de door verzoekers overgelegde documenten bleek dat dit merk bestond in een Engelse term die een tweedimensionale koolstofallotroop aanduidt en dat het relevante Engelssprekende publiek dat merk zou opvatten als de naam van een specifiek materiaal. Op basis van dezelfde documenten heeft zij aangegeven, ten eerste, dat hoewel de ontdekking van grafeen niet recent was, wetenschappers door de isolatie ervan in 2004 de eigenschappen ervan hadden kunnen vaststellen, met name zijn tweedimensionale structuur met de dikte van een atoom, zijn doorzichtigheid, flexibiliteit en elasticiteit, zijn thermische en elektrische geleidingsvermogen, weerstand en lichtheid, en zijn ondoordringbaarheid of althans gecontroleerde doordringbaarheid en, ten tweede, dat tot de mogelijke toepassingsgebieden van nanomaterialen zoals grafeen de informatica, de mobiele telefonie en de elektronica, de bepantsering, de energie en het milieu, de geneeskunde of de gezondheid behoorden. Vervolgens is zij afzonderlijk nagegaan welke eigenschappen en toepassingen grafeen specifiek heeft voor „vuurwapens” van klasse 13, „munitie en projectielen, springstoffen” van klasse 13, „vuurwerk” van klasse 13, „garens en draden voor textielgebruik” van klasse 23 en „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” van klasse 25, en was zij voor elk van deze vijf categorieën van waren van mening dat de onderzoeker, rekening houdend met deze eigenschappen en toepassingen, terecht had geoordeeld dat de bedoelde waren grafeen kunnen bevatten of op basis van grafeen kunnen zijn gemaakt. Ten slotte is zij tot het besluit gekomen dat het aangevraagde merk beschrijvend was, omdat de term „grafeen” het relevante publiek, in het bijzonder het gespecialiseerde publiek, rechtstreeks informeerde over een kenmerk van de aard van de bedoelde waren, namelijk de samenstelling ervan, en de consument, zonder intellectueel tussenproces of andere extra inspanning, in het aangevraagde teken de naam van het in de samenstelling van die waren vervatte materiaal „grafeen” zou herkennen.

9. Wat in de derde en laatste plaats het ontbreken van onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 betreft, is de kamer van beroep tot de slotsom gekomen dat het aangevraagde merk een dergelijk onderscheidend vermogen miste, op grond dat het relevante publiek het zou opvatten als de naam van een materiaal in de samenstelling van de bedoelde waren, waarbij het de kenmerken aangaf die dat materiaal aan die waren verleende, en niet de commerciële herkomst ervan.

Conclusies van partijen

10. Verzoekers verzoeken het Gerecht:

– de bestreden beslissing te vernietigen;

– het BHIM te verwijzen in de kosten.

11. Het BHIM verzoekt het Gerecht:

– het beroep te verwerpen;

– verzoekers te verwijzen in de kosten.

In rechte

12. Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoekers drie middelen aan: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, van artikel 7, lid 1, sub b, van die verordening en van het non-discriminatiebeginsel.

Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009

13. Met het eerste middel verwijten verzoekers de kamer van beroep dat zij heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk beschrijvend was in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, en voeren dienaangaande twee grieven aan. Met de eerste grief stellen zij, terwijl zij erkennen dat het relevante publiek het aangevraagde merk zal opvatten als de naam van een concreet en bepaald materiaal, dat geen enkel rechtstreeks verband bestaat tussen de waren waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft en grafeen, waarvan de eigenschappen volgens „serieuze” wetenschappelijke publicaties geen „wondermiddel” zijn en waarvan de toepassingen dus beperkt zijn tot specifieke gebieden, waaronder de nanotechnologie, de informatica, de elektronica of de telefonie, die niets met die waren te maken hebben. Het is toegelaten om een teken met een eigen betekenis als merk in te schrijven op voorwaarde dat deze betekenis, zoals in casu, niet verwijst naar de waren waarop dit merk betrekking heeft. Met de tweede grief voeren zij aan dat de kamer van beroep algemene warencategorieën heeft onderzocht, en daarbij aan alle aldus gegroepeerde waren ten onrechte eigenschappen van grafeen heeft toegedicht, zoals de ondoorlatendheid of de gecontroleerde doorlatendheid, die enkel betrekking hebben op bijzondere waren, zoals ionengeleiders en toestellen voor moleculaire opslag.

14. Het BHIM wijst verzoekers’ argumenten van de hand.

15. Ingevolge artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten.

16. Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 ziet op tekens of aanduidingen die – in het kader van een normaal gebruik uit het oogpunt van het relevante publiek – de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de wezenlijke kenmerken ervan, kunnen aanduiden (arrest van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C‑383/99 P, Jurispr., EU:C:2001:461, punt 39). Hieruit volgt dat een teken alleen onder het in deze bepaling vervatte verbod valt wanneer het met de betrokken waren of diensten een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft, waardoor het betrokken publiek hierin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van de betrokken waren of diensten, of van één van de kenmerken ervan, kan zien [zie arresten van 22 juni 2005, Metso Paper Automation/BHIM (PAPERLAB), T‑19/04, Jurispr., EU:T:2005:247, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 30 april 2013, ABC-One/BHIM (SLIM BELLY), T‑61/12, EU:T:2013:226, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

17. Het beschrijvende karakter van een teken kan derhalve slechts worden beoordeeld uitgaande van de wijze waarop het door het relevante publiek wordt opgevat, en met betrekking tot de bedoelde waren of diensten [zie in die zin arresten van 27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T‑34/00, Jurispr., EU:T:2002:41, punt 38, en 7 juli 2011, Cree/BHIM (TRUEWHITE), T‑208/10, EU:T:2011:340, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

18. Het begrip algemeen belang dat ten grondslag ligt aan artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vereist dat tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder vrij kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet dat die tekens of aanduidingen op grond van de inschrijving ervan als merk aan één enkele onderneming worden voorbehouden (arresten van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C‑191/01 P, Jurispr., EU:C:2003:579, punt 31, en 12 januari 2006, Deutsche SiSi-Werke/BHIM, C‑173/04 P, Jurispr., EU:C:2006:20, punt 62) en dat een onderneming het gebruik van een beschrijvende term monopoliseert, ten nadele van andere ondernemingen, met inbegrip van haar concurrenten, die zo over een beperktere woordenschat zouden beschikken om hun eigen waren te beschrijven [arresten van 6 maart 2007, Golf USA/BHIM (GOLF USA), T‑230/05, EU:T:2007:76, punt 32, en SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 18].

19. In casu zij vooraf opgemerkt dat moet worden ingestemd met de omschrijving van het relevante publiek door de kamer van beroep (zie punt 7 supra), die verzoekers niet betwisten.

20. Wat de eerste grief betreft, die er in wezen in bestaat dat bij de huidige stand van de techniek geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bedoelde waren en grafeen, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak voor een weigering van inschrijving door het BHIM op basis van de in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vastgestelde grond, het niet noodzakelijk is dat de tekens en aanduidingen waaruit het merk is samengesteld, op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk worden gebruikt voor de beschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag wordt ingediend, of van kenmerken van deze waren of deze diensten. Zoals uit de formulering van deze bepaling blijkt, is het voldoende dat deze tekens en aanduidingen daartoe kunnen dienen. De inschrijving van een woordteken moet dan ook op grond van deze bepaling worden geweigerd indien het in minstens één van de potentiële betekenissen ervan een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt (arrest BHIM/Wrigley, punt 18 supra, EU:C:2003:579, punt 32; arrest van 21 januari 2009, Korsch/BHIM (PharmaCheck), T‑296/07, EU:T:2009:12, punt 43, en arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 36]. Bovendien doet het niet ter zake of de kenmerken van de waren of de diensten die kunnen worden beschreven, op commercieel vlak wezenlijk of ondergeschikt zijn (zie arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21. Uit de rechtspraak blijkt tevens dat het feit dat het aangevraagde merk een bij de huidige stand van de techniek onbestaand kenmerk beschrijft, niet uitsluit dat het relevante publiek het als beschrijvend opvat [zie in die zin arresten van 16 september 2008, ratiopharm/BHIM (BioGeneriX), T‑47/07, EU:T:2008:377, punt 30, en ratiopharm/BHIM (BioGeneriX), T‑48/07, EU:T:2008:378, punt 29].

22. Gelet op deze rechtspraak is het, om de weigering van het aangevraagde merk in casu te motiveren, voldoende dat dit merk in de perceptie van het relevante publiek kan worden gebruikt om een actueel of potentieel, zelfs bij de huidige stand van de techniek onbestaand, kenmerk van de bedoelde waren aan te duiden. Deze mogelijkheid moet overeenkomstig de in punt 17 supra aangehaalde rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van de perceptie van het relevante publiek, en niet volgens wat wetenschappelijke experts besluiten.

23. In casu zij opgemerkt dat de kamer van beroep in de punten 23 tot en met 28 van het bestreden besluit elementen heeft verstrekt inzake de perceptie van het relevante publiek van de eigenschappen en toepassingen van grafeen voor vijf warencategorieën: ten eerste bestaan voor „vuurwapens” van klasse 13 de relevante eigenschappen van grafeen in zijn elektrische geleidingsvermogen, zijn lichtheid en zijn weerstand, en brengen zij met name toepassingen op het gebied van informatica en elektronica, en zelfs bepantsering met zich mee; ten tweede zijn voor „munitie en projectielen, springstoffen” van klasse 13 de lichtheid en de weerstand van grafeen zeer gewaardeerde eigenschappen; ten derde is voor „vuurwerk” van klasse 13 door het elektrische geleidingsvermogen van grafeen een grote precisie in ruimte en tijd mogelijk; ten vierde zijn voor „garens en draden voor textielgebruik” van klasse 23 de ondoordringbaarheid of de gecontroleerde doordringbaarheid, en de weerstand, de lichtheid en de flexibiliteit eigenschappen waaraan veel waarde wordt toegekend; ten vijfde heeft de kamer van beroep voor „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” van klasse 25 gewezen op de thermische en waterafstotende eigenschappen van grafeen, en op zijn weerstand.

24. Vastgesteld zij dat de kamer van beroep daarbij op basis van een volledig onderzoek en rekening houdend met de perceptie van het relevante publiek terecht heeft vastgesteld dat een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestond tussen het aangevraagde merk en de waren waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking had, waardoor dit publiek hie rin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van een actueel of potentieel kenmerk van die waren, namelijk het gebruik van grafeen in de samenstelling ervan, kon zien.

25. Aangezien de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door de weigering van het aangevraagde merk, uit hoofde van de grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, te bevestigen, kan de eerste grief niet worden aanvaard.

26. Wat de tweede grief betreft, die er in wezen in bestaat dat het beschrijvend karakter niet voor elke bedoelde waar is onderzocht, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, hoewel de weigeringsbeslissing om een merk in te schrijven in beginsel voor elk van de betrokken waren of diensten moet worden gemotiveerd, de bevoegde autoriteit kan volstaan met één motivering wanneer dezelfde weigeringsgrond wordt ingebracht voor een categorie of een groep van waren of diensten die voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn om een categorie of groep van waren of diensten te vormen die voldoende homogeen is (arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 33; zie ook in die zin beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, Jurispr., EU:C:2010:153, punten 37‑40, en in die zin en naar analogie arrest van 15 februari 2007, BVBA Management, Training en Consultancy, C‑239/05, Jurispr., EU:C:2007:99, punten 34‑38).

27. In casu dient te worden opgemerkt dat de kamer van beroep in de punten 23 tot en met 28 van de bestreden beslissing vijf homogene categorieën van aangeduide waren heeft onderscheiden, namelijk „vuurwapens” van klasse 13, „munitie en projectielen, springstoffen” van klasse 13, „vuurwerk” van klasse 13, „garens en draden voor textielgebruik” van klasse 23 en „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” van klasse 25, die zij afzonderlijk heeft onderzocht door voor elk van deze categorieën de specifieke eigenschappen en toepassingen van grafeen in de perceptie van het relevante publiek uiteen te zetten, alvorens tot de slotsom te komen dat het aangevraagde merk voor elk van deze homogene categorieën van aangeduide waren beschrijvend was (zie punt 8 supra). Wat in het bijzonder „garens en draden voor textielgebruik” en „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” betreft, zij opgemerkt dat zelfs gesteld dat het relevante publiek de eigenschap van ondoordringbaarheid of gecontroleerde doordringbaarheid van grafeen voor deze waren niet kan waarnemen, dit niet wegneemt dat dit publiek de andere kenmerken van grafeen waarop de kamer van beroep voor deze waren heeft gewezen, namelijk zijn weerstand, lichtheid, flexibiliteit en thermische eigenschappen, zal waarnemen.

28. Aangezien de kamer van beroep haar beslissing voor elke homogene categorie van aangeduide waren afdoende heeft gemotiveerd, kan de tweede grief niet slagen.

29. Het eerste middel dient dus te worden afgewezen.

Tweede middel: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

30. Met het tweede middel verwijten verzoekers de kamer van beroep dat zij tevens is voorbijgegaan aan het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk, aangezien de term „graphene” niet de gebruikelijke manier is om de bedoelde waren aan te duiden en het relevante publiek geen informatie geeft over de eventuele kenmerken van deze waren.

31. Volgens vaste rechtspraak blijkt echter duidelijk uit de bewoordingen van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat het bestaan van een van de in deze bepaling genoemde absolute weigeringsgronden voldoende is om het aangevraagde teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven [arresten van 19 september 2002, DKV/BHIM, C‑104/00 P, Jurispr., EU:C:2002:506, punt 29; 6 november 2007, RheinfelsQuellen H. Hövelmann/BHIM (VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN), T‑28/06, Jurispr., EU:T:2007:330, punt 43, en arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 45].

32. Aangezien de kamer van beroep op goede gronden heeft vastgesteld dat er sprake was van de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, hoeft het middel inzake schending van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening in casu niet te worden onderzocht.

33. Het tweede middel dient derhalve te worden afgewezen.

Derde middel: schending van het non-discriminatiebeginsel

34. Met het derde middel beroepen verzoekers zich op een schending van het non-discriminatiebeginsel, gelezen in samenhang met het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien het BHIM hun al eerder de inschrijving van het gemeenschapsmerk GRAFENO heeft toegestaan voor waren van de klassen 3, 7, 9 en 12, onder nummer 10879682, en van het gemeenschapsmerk GRAPHENE voor waren van de klassen 4, 5, 8, 11, 14 tot en met 21, 24 en 26 tot en met 34, onder nummer 10900645, zonder een bezwaar inzake het beschrijvend karakter of het ontbreken van onderscheidend vermogen van die tekens voor de bedoelde waren aan te voeren.

35. In herinnering hoeft echter slechts te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep, die berusten op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid, alleen moet worden beoordeeld op basis van verordening nr. 207/2009, zoals uitgelegd door de rechter van de Europese Unie, en niet op basis van een eerdere beslissingspraktijk van het BHIM, waardoor de Unierechter hoe dan ook niet kan zijn gebonden [arrest van 15 september 2005, BioID/BHIM, C‑37/03 P, Jurispr., EU:C:2005:547, punt 47; arrest Deutsche SiSi-Werke/BHIM, punt 18 supra, EU:C:2006:20, punt 48, en arrest van 30 april 2013, Boehringer Ingelheim International/BHIM (RELY-ABLE), T‑640/11, EU:T:2013:225, punt 33].

36. Hoewel het BHIM, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, rekening moet houden met beslissingen die reeds zijn genomen inzake soortgelijke aanvragen en zeer aandachtig moet onderzoeken of al dan niet een beslissing in dezelfde zin moet worden genomen, moet de toepassing van deze beginselen evenwel worden verzoend met het wettigheidsbeginsel, zodat geen gelijkheid bij onwettigheid kan bestaan, en diegene die verzoekt om een teken als merk in te schrijven zich niet in zijn voordeel kan beroepen op een eventuele onwettigheid die in zijn voordeel of dat van een derde speelt, teneinde een identieke beslissing te krijgen (zie in die zin arrest van 10 maart 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, C‑51/10 P, Jurispr., EU:C:2011:139, punten 73‑76). Overigens moet, omwille van de rechtszekerheid en juist met het oog op behoorlijk bestuur, elke inschrijvingsaanvraag strikt en volledig worden onderzocht teneinde te voorkomen dat een merk onterecht wordt ingeschreven en moet een dergelijk onderzoek bijgevolg in elk concreet geval gebeuren, omdat de inschrijving van een teken als merk afhangt van specifieke criteria die gelden naargelang van de feitelijke omstandigheden van elk afzonderlijk geval, en aan de hand waarvan moet worden nagegaan of een weigeringsgrond op het betrokken teken van toepassing is (arresten Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, reeds aangehaald, EU:C:2011:139, punt 77, en RELY-ABLE, punt 35 supra, EU:T:2013:225, punt 34).

37. In casu blijkt uit het onderzoek van het eerste middel dat de kamer van beroep op basis van een volledig onderzoek en rekening houdend met de perceptie van het relevante publiek terecht heeft vastgesteld dat de door verzoekers ingediende gemeenschapsmerkaanvraag viel onder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009. Daaruit volgt dat volgens de in de punten 35 en 36 supra aangehaalde rechtspraak aan deze beoordeling niet kan worden afgedaan louter op grond dat de kamer van beroep in casu niet de beslissingspraktijk van het BHIM zou hebben gevolgd [zie in die zin arrest van 3 juli 2013, Airbus/BHIM (NEO), T‑236/12, Jurispr., EU:T:2013:343, punt 52], en dit los van de in punt 34 supra aangegeven omstandigheden.

38. Overigens zij opgemerkt dat hoewel de merkinschrijvingen waarop verzoekers zich beroepen (zie punt 34 supra) krachtens artikel 99 van verordening nr. 207/2009 een vermoeden van geldigheid genieten in bij de rechtbanken voor het gemeenschapsmerk aanhangig gemaakte rechtsvorderingen betreffende inbreuk, dit niet wegneemt dat zij overeenkomstig artikel 52 van deze verordening in voorkomend geval eventueel nietig kunnen worden verklaard op vordering bij het BHIM of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure.

39. Het derde middel dient dus te worden afgewezen.

40. Aangezien geen van de door verzoekers aangevoerde middelen gegrond blijkt, dient het beroep te worden verworpen in zijn geheel.

Kosten

41. Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT (Achtste kamer),

Dictum

rechtdoende, verklaart:

1) Het beroep wordt verworpen.

2) Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño worden verwezen in de kosten.

Top

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

16 oktober 2014 ( *1 )

„Gemeenschapsmerk — Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk GRAPHENE — Absolute weigeringsgrond — Beschrijvend karakter — Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening (EG) nr. 207/2009”

In zaak T‑458/13,

Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño, wonende te San Sebastian (Spanje), vertegenwoordigd door F. Bueno Salamero, advocaat,

verzoekers,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door Ó. Mondéjar Ortuño als gemachtigde,

verweerder,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 10 juni 2013 (zaak R 208/2013‑2) inzake een aanvraag tot inschrijving van het woordteken GRAPHENE als gemeenschapsmerk,

wijst

HET GERECHT (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, M. Kancheva (rapporteur) en C. Wetter, rechters,

griffier: E. Coulon,

gezien het op 23 augustus 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 26 november 2013 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord,

gelet op het feit dat geen van de partijen binnen een maand na de betekening van de sluiting van de schriftelijke behandeling heeft verzocht om vaststelling van een terechtzitting, zodat het Gerecht op rapport van de rechter-rapporteur krachtens artikel 135 bis van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht heeft besloten uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling,

het navolgende

Arrest

Voorgeschiedenis van het geding

1

Op 18 mei 2012 hebben verzoekers, Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) samen een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).

2

Het merk waarvan inschrijving is aangevraagd, is het woordteken GRAPHENE.

3

De waren waarvoor inschrijving is aangevraagd, behoren onder meer tot de klassen 13, 23 en 25 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Zij zijn omschreven als volgt:

klasse 13: „Vuurwapens, munitie en projectielen, springstoffen en vuurwerk”;

klasse 23: „Garens en draden voor textielgebruik”;

klasse 25: „Kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels”.

4

Bij beslissing van 28 november 2012 heeft de onderzoeker de gemeenschapsmerkaanvraag geweigerd voor de in punt 3 supra bedoelde waren, op grond van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009.

5

Op 28 januari 2013 hebben verzoekers krachtens de artikelen 58 tot en met 64 van verordening nr. 207/2009 bij het BHIM beroep ingesteld tegen de beslissing van de onderzoeker.

6

Bij beslissing van 10 juni 2013 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de tweede kamer van beroep van het BHIM het beroep verworpen. Zij heeft in wezen geoordeeld dat het aangevraagde merk voor alle bedoelde waren onderscheidend vermogen miste en beschrijvend was in de zin van artikel 7, lid 1, sub b en c, van verordening nr. 207/2009.

7

Wat in de eerste plaats het relevante publiek betreft, bestond dit volgens de kamer van beroep uit zowel het grote publiek als het gespecialiseerde professionele publiek, bijvoorbeeld vaklieden van veiligheidsdiensten, afbraakbedrijven of textielproducenten, en bestond het uit consumenten die Engels kennen, de taal van de term „graphene”.

8

Wat in de tweede plaats het beschrijvend karakter van het aangevraagde merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 betreft, heeft de kamer van beroep allereerst opgemerkt dat uit de door verzoekers overgelegde documenten bleek dat dit merk bestond in een Engelse term die een tweedimensionale koolstofallotroop aanduidt en dat het relevante Engelssprekende publiek dat merk zou opvatten als de naam van een specifiek materiaal. Op basis van dezelfde documenten heeft zij aangegeven, ten eerste, dat hoewel de ontdekking van grafeen niet recent was, wetenschappers door de isolatie ervan in 2004 de eigenschappen ervan hadden kunnen vaststellen, met name zijn tweedimensionale structuur met de dikte van een atoom, zijn doorzichtigheid, flexibiliteit en elasticiteit, zijn thermische en elektrische geleidingsvermogen, weerstand en lichtheid, en zijn ondoordringbaarheid of althans gecontroleerde doordringbaarheid en, ten tweede, dat tot de mogelijke toepassingsgebieden van nanomaterialen zoals grafeen de informatica, de mobiele telefonie en de elektronica, de bepantsering, de energie en het milieu, de geneeskunde of de gezondheid behoorden. Vervolgens is zij afzonderlijk nagegaan welke eigenschappen en toepassingen grafeen specifiek heeft voor „vuurwapens” van klasse 13, „munitie en projectielen, springstoffen” van klasse 13, „vuurwerk” van klasse 13, „garens en draden voor textielgebruik” van klasse 23 en „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” van klasse 25, en was zij voor elk van deze vijf categorieën van waren van mening dat de onderzoeker, rekening houdend met deze eigenschappen en toepassingen, terecht had geoordeeld dat de bedoelde waren grafeen kunnen bevatten of op basis van grafeen kunnen zijn gemaakt. Ten slotte is zij tot het besluit gekomen dat het aangevraagde merk beschrijvend was, omdat de term „grafeen” het relevante publiek, in het bijzonder het gespecialiseerde publiek, rechtstreeks informeerde over een kenmerk van de aard van de bedoelde waren, namelijk de samenstelling ervan, en de consument, zonder intellectueel tussenproces of andere extra inspanning, in het aangevraagde teken de naam van het in de samenstelling van die waren vervatte materiaal „grafeen” zou herkennen.

9

Wat in de derde en laatste plaats het ontbreken van onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk in de zin van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009 betreft, is de kamer van beroep tot de slotsom gekomen dat het aangevraagde merk een dergelijk onderscheidend vermogen miste, op grond dat het relevante publiek het zou opvatten als de naam van een materiaal in de samenstelling van de bedoelde waren, waarbij het de kenmerken aangaf die dat materiaal aan die waren verleende, en niet de commerciële herkomst ervan.

Conclusies van partijen

10

Verzoekers verzoeken het Gerecht:

de bestreden beslissing te vernietigen;

het BHIM te verwijzen in de kosten.

11

Het BHIM verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoekers te verwijzen in de kosten.

In rechte

12

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoekers drie middelen aan: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, van artikel 7, lid 1, sub b, van die verordening en van het non-discriminatiebeginsel.

Eerste middel: schending van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009

13

Met het eerste middel verwijten verzoekers de kamer van beroep dat zij heeft geoordeeld dat het aangevraagde merk beschrijvend was in de zin van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, en voeren dienaangaande twee grieven aan. Met de eerste grief stellen zij, terwijl zij erkennen dat het relevante publiek het aangevraagde merk zal opvatten als de naam van een concreet en bepaald materiaal, dat geen enkel rechtstreeks verband bestaat tussen de waren waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking heeft en grafeen, waarvan de eigenschappen volgens „serieuze” wetenschappelijke publicaties geen „wondermiddel” zijn en waarvan de toepassingen dus beperkt zijn tot specifieke gebieden, waaronder de nanotechnologie, de informatica, de elektronica of de telefonie, die niets met die waren te maken hebben. Het is toegelaten om een teken met een eigen betekenis als merk in te schrijven op voorwaarde dat deze betekenis, zoals in casu, niet verwijst naar de waren waarop dit merk betrekking heeft. Met de tweede grief voeren zij aan dat de kamer van beroep algemene warencategorieën heeft onderzocht, en daarbij aan alle aldus gegroepeerde waren ten onrechte eigenschappen van grafeen heeft toegedicht, zoals de ondoorlatendheid of de gecontroleerde doorlatendheid, die enkel betrekking hebben op bijzondere waren, zoals ionengeleiders en toestellen voor moleculaire opslag.

14

Het BHIM wijst verzoekers’ argumenten van de hand.

15

Ingevolge artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 wordt de inschrijving geweigerd van merken die uitsluitend bestaan uit tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van soort, kwaliteit, hoeveelheid, bestemming, waarde, plaats van herkomst, tijdstip van vervaardiging van de waren of verrichting van de dienst of andere kenmerken van de waren of diensten.

16

Artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 ziet op tekens of aanduidingen die – in het kader van een normaal gebruik uit het oogpunt van het relevante publiek – de waren of diensten waarvoor de inschrijving is aangevraagd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vermelding van een van de wezenlijke kenmerken ervan, kunnen aanduiden (arrest van 20 september 2001, Procter & Gamble/BHIM, C‑383/99 P, Jurispr., EU:C:2001:461, punt 39). Hieruit volgt dat een teken alleen onder het in deze bepaling vervatte verbod valt wanneer het met de betrokken waren of diensten een voldoende rechtstreeks en concreet verband heeft, waardoor het betrokken publiek hierin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van de betrokken waren of diensten, of van één van de kenmerken ervan, kan zien [zie arresten van 22 juni 2005, Metso Paper Automation/BHIM (PAPERLAB), T‑19/04, Jurispr., EU:T:2005:247, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 30 april 2013, ABC-One/BHIM (SLIM BELLY), T‑61/12, EU:T:2013:226, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

17

Het beschrijvende karakter van een teken kan derhalve slechts worden beoordeeld uitgaande van de wijze waarop het door het relevante publiek wordt opgevat, en met betrekking tot de bedoelde waren of diensten [zie in die zin arresten van 27 februari 2002, Eurocool Logistik/BHIM (EUROCOOL), T‑34/00, Jurispr., EU:T:2002:41, punt 38, en 7 juli 2011, Cree/BHIM (TRUEWHITE), T‑208/10, EU:T:2011:340, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak].

18

Het begrip algemeen belang dat ten grondslag ligt aan artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vereist dat tekens of aanduidingen die in de handel kunnen dienen tot aanduiding van de kenmerken van de waren of diensten waarvoor de inschrijving wordt aangevraagd, door eenieder vrij kunnen worden gebruikt. Deze bepaling belet dat die tekens of aanduidingen op grond van de inschrijving ervan als merk aan één enkele onderneming worden voorbehouden (arresten van 23 oktober 2003, BHIM/Wrigley, C‑191/01 P, Jurispr., EU:C:2003:579, punt 31, en 12 januari 2006, Deutsche SiSi-Werke/BHIM, C‑173/04 P, Jurispr., EU:C:2006:20, punt 62) en dat een onderneming het gebruik van een beschrijvende term monopoliseert, ten nadele van andere ondernemingen, met inbegrip van haar concurrenten, die zo over een beperktere woordenschat zouden beschikken om hun eigen waren te beschrijven [arresten van 6 maart 2007, Golf USA/BHIM (GOLF USA), T‑230/05, EU:T:2007:76, punt 32, en SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 18].

19

In casu zij vooraf opgemerkt dat moet worden ingestemd met de omschrijving van het relevante publiek door de kamer van beroep (zie punt 7 supra), die verzoekers niet betwisten.

20

Wat de eerste grief betreft, die er in wezen in bestaat dat bij de huidige stand van de techniek geen rechtstreeks verband bestaat tussen de bedoelde waren en grafeen, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak voor een weigering van inschrijving door het BHIM op basis van de in artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009 vastgestelde grond, het niet noodzakelijk is dat de tekens en aanduidingen waaruit het merk is samengesteld, op het moment van de inschrijvingsaanvraag daadwerkelijk worden gebruikt voor de beschrijving van waren of diensten als die waarvoor de aanvraag wordt ingediend, of van kenmerken van deze waren of deze diensten. Zoals uit de formulering van deze bepaling blijkt, is het voldoende dat deze tekens en aanduidingen daartoe kunnen dienen. De inschrijving van een woordteken moet dan ook op grond van deze bepaling worden geweigerd indien het in minstens één van de potentiële betekenissen ervan een kenmerk van de betrokken waren of diensten aanduidt (arrest BHIM/Wrigley, punt 18 supra, EU:C:2003:579, punt 32; arrest van 21 januari 2009, Korsch/BHIM (PharmaCheck), T‑296/07, EU:T:2009:12, punt 43, en arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 36]. Bovendien doet het niet ter zake of de kenmerken van de waren of de diensten die kunnen worden beschreven, op commercieel vlak wezenlijk of ondergeschikt zijn (zie arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

Uit de rechtspraak blijkt tevens dat het feit dat het aangevraagde merk een bij de huidige stand van de techniek onbestaand kenmerk beschrijft, niet uitsluit dat het relevante publiek het als beschrijvend opvat [zie in die zin arresten van 16 september 2008, ratiopharm/BHIM (BioGeneriX), T‑47/07, EU:T:2008:377, punt 30, en ratiopharm/BHIM (BioGeneriX), T‑48/07, EU:T:2008:378, punt 29].

22

Gelet op deze rechtspraak is het, om de weigering van het aangevraagde merk in casu te motiveren, voldoende dat dit merk in de perceptie van het relevante publiek kan worden gebruikt om een actueel of potentieel, zelfs bij de huidige stand van de techniek onbestaand, kenmerk van de bedoelde waren aan te duiden. Deze mogelijkheid moet overeenkomstig de in punt 17 supra aangehaalde rechtspraak worden beoordeeld aan de hand van de perceptie van het relevante publiek, en niet volgens wat wetenschappelijke experts besluiten.

23

In casu zij opgemerkt dat de kamer van beroep in de punten 23 tot en met 28 van het bestreden besluit elementen heeft verstrekt inzake de perceptie van het relevante publiek van de eigenschappen en toepassingen van grafeen voor vijf warencategorieën: ten eerste bestaan voor „vuurwapens” van klasse 13 de relevante eigenschappen van grafeen in zijn elektrische geleidingsvermogen, zijn lichtheid en zijn weerstand, en brengen zij met name toepassingen op het gebied van informatica en elektronica, en zelfs bepantsering met zich mee; ten tweede zijn voor „munitie en projectielen, springstoffen” van klasse 13 de lichtheid en de weerstand van grafeen zeer gewaardeerde eigenschappen; ten derde is voor „vuurwerk” van klasse 13 door het elektrische geleidingsvermogen van grafeen een grote precisie in ruimte en tijd mogelijk; ten vierde zijn voor „garens en draden voor textielgebruik” van klasse 23 de ondoordringbaarheid of de gecontroleerde doordringbaarheid, en de weerstand, de lichtheid en de flexibiliteit eigenschappen waaraan veel waarde wordt toegekend; ten vijfde heeft de kamer van beroep voor „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” van klasse 25 gewezen op de thermische en waterafstotende eigenschappen van grafeen, en op zijn weerstand.

24

Vastgesteld zij dat de kamer van beroep daarbij op basis van een volledig onderzoek en rekening houdend met de perceptie van het relevante publiek terecht heeft vastgesteld dat een voldoende rechtstreeks en concreet verband bestond tussen het aangevraagde merk en de waren waarop de inschrijvingsaanvraag betrekking had, waardoor dit publiek hierin onmiddellijk en zonder verder nadenken een beschrijving van een actueel of potentieel kenmerk van die waren, namelijk het gebruik van grafeen in de samenstelling ervan, kon zien.

25

Aangezien de kamer van beroep geen blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting door de weigering van het aangevraagde merk, uit hoofde van de grond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, te bevestigen, kan de eerste grief niet worden aanvaard.

26

Wat de tweede grief betreft, die er in wezen in bestaat dat het beschrijvend karakter niet voor elke bedoelde waar is onderzocht, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak, hoewel de weigeringsbeslissing om een merk in te schrijven in beginsel voor elk van de betrokken waren of diensten moet worden gemotiveerd, de bevoegde autoriteit kan volstaan met één motivering wanneer dezelfde weigeringsgrond wordt ingebracht voor een categorie of een groep van waren of diensten die voldoende rechtstreeks en concreet onderling verbonden zijn om een categorie of groep van waren of diensten te vormen die voldoende homogeen is (arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 33; zie ook in die zin beschikking van 18 maart 2010, CFCMCEE/BHIM, C‑282/09 P, Jurispr., EU:C:2010:153, punten 37‑40, en in die zin en naar analogie arrest van 15 februari 2007, BVBA Management, Training en Consultancy, C‑239/05, Jurispr., EU:C:2007:99, punten 34‑38).

27

In casu dient te worden opgemerkt dat de kamer van beroep in de punten 23 tot en met 28 van de bestreden beslissing vijf homogene categorieën van aangeduide waren heeft onderscheiden, namelijk „vuurwapens” van klasse 13, „munitie en projectielen, springstoffen” van klasse 13, „vuurwerk” van klasse 13, „garens en draden voor textielgebruik” van klasse 23 en „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” van klasse 25, die zij afzonderlijk heeft onderzocht door voor elk van deze categorieën de specifieke eigenschappen en toepassingen van grafeen in de perceptie van het relevante publiek uiteen te zetten, alvorens tot de slotsom te komen dat het aangevraagde merk voor elk van deze homogene categorieën van aangeduide waren beschrijvend was (zie punt 8 supra). Wat in het bijzonder „garens en draden voor textielgebruik” en „kledingstukken, schoeisel, hoofddeksels” betreft, zij opgemerkt dat zelfs gesteld dat het relevante publiek de eigenschap van ondoordringbaarheid of gecontroleerde doordringbaarheid van grafeen voor deze waren niet kan waarnemen, dit niet wegneemt dat dit publiek de andere kenmerken van grafeen waarop de kamer van beroep voor deze waren heeft gewezen, namelijk zijn weerstand, lichtheid, flexibiliteit en thermische eigenschappen, zal waarnemen.

28

Aangezien de kamer van beroep haar beslissing voor elke homogene categorie van aangeduide waren afdoende heeft gemotiveerd, kan de tweede grief niet slagen.

29

Het eerste middel dient dus te worden afgewezen.

Tweede middel: schending van artikel 7, lid 1, sub b, van verordening nr. 207/2009

30

Met het tweede middel verwijten verzoekers de kamer van beroep dat zij tevens is voorbijgegaan aan het onderscheidend vermogen van het aangevraagde merk, aangezien de term „graphene” niet de gebruikelijke manier is om de bedoelde waren aan te duiden en het relevante publiek geen informatie geeft over de eventuele kenmerken van deze waren.

31

Volgens vaste rechtspraak blijkt echter duidelijk uit de bewoordingen van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 dat het bestaan van een van de in deze bepaling genoemde absolute weigeringsgronden voldoende is om het aangevraagde teken niet als gemeenschapsmerk te kunnen inschrijven [arresten van 19 september 2002, DKV/BHIM, C‑104/00 P, Jurispr., EU:C:2002:506, punt 29; 6 november 2007, RheinfelsQuellen H. Hövelmann/BHIM (VOM URSPRUNG HER VOLLKOMMEN), T‑28/06, Jurispr., EU:T:2007:330, punt 43, en arrest SLIM BELLY, punt 16 supra, EU:T:2013:226, punt 45].

32

Aangezien de kamer van beroep op goede gronden heeft vastgesteld dat er sprake was van de weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009, hoeft het middel inzake schending van artikel 7, lid 1, sub b, van deze verordening in casu niet te worden onderzocht.

33

Het tweede middel dient derhalve te worden afgewezen.

Derde middel: schending van het non-discriminatiebeginsel

34

Met het derde middel beroepen verzoekers zich op een schending van het non-discriminatiebeginsel, gelezen in samenhang met het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, aangezien het BHIM hun al eerder de inschrijving van het gemeenschapsmerk GRAFENO heeft toegestaan voor waren van de klassen 3, 7, 9 en 12, onder nummer 10879682, en van het gemeenschapsmerk GRAPHENE voor waren van de klassen 4, 5, 8, 11, 14 tot en met 21, 24 en 26 tot en met 34, onder nummer 10900645, zonder een bezwaar inzake het beschrijvend karakter of het ontbreken van onderscheidend vermogen van die tekens voor de bedoelde waren aan te voeren.

35

In herinnering hoeft echter slechts te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak de rechtmatigheid van de beslissingen van de kamers van beroep, die berusten op een gebonden en niet op een discretionaire bevoegdheid, alleen moet worden beoordeeld op basis van verordening nr. 207/2009, zoals uitgelegd door de rechter van de Europese Unie, en niet op basis van een eerdere beslissingspraktijk van het BHIM, waardoor de Unierechter hoe dan ook niet kan zijn gebonden [arrest van 15 september 2005, BioID/BHIM, C‑37/03 P, Jurispr., EU:C:2005:547, punt 47; arrest Deutsche SiSi-Werke/BHIM, punt 18 supra, EU:C:2006:20, punt 48, en arrest van 30 april 2013, Boehringer Ingelheim International/BHIM (RELY-ABLE), T‑640/11, EU:T:2013:225, punt 33].

36

Hoewel het BHIM, gelet op het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van behoorlijk bestuur, rekening moet houden met beslissingen die reeds zijn genomen inzake soortgelijke aanvragen en zeer aandachtig moet onderzoeken of al dan niet een beslissing in dezelfde zin moet worden genomen, moet de toepassing van deze beginselen evenwel worden verzoend met het wettigheidsbeginsel, zodat geen gelijkheid bij onwettigheid kan bestaan, en diegene die verzoekt om een teken als merk in te schrijven zich niet in zijn voordeel kan beroepen op een eventuele onwettigheid die in zijn voordeel of dat van een derde speelt, teneinde een identieke beslissing te krijgen (zie in die zin arrest van 10 maart 2011, Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, C‑51/10 P, Jurispr., EU:C:2011:139, punten 73‑76). Overigens moet, omwille van de rechtszekerheid en juist met het oog op behoorlijk bestuur, elke inschrijvingsaanvraag strikt en volledig worden onderzocht teneinde te voorkomen dat een merk onterecht wordt ingeschreven en moet een dergelijk onderzoek bijgevolg in elk concreet geval gebeuren, omdat de inschrijving van een teken als merk afhangt van specifieke criteria die gelden naargelang van de feitelijke omstandigheden van elk afzonderlijk geval, en aan de hand waarvan moet worden nagegaan of een weigeringsgrond op het betrokken teken van toepassing is (arresten Agencja Wydawnicza Technopol/BHIM, reeds aangehaald, EU:C:2011:139, punt 77, en RELY-ABLE, punt 35 supra, EU:T:2013:225, punt 34).

37

In casu blijkt uit het onderzoek van het eerste middel dat de kamer van beroep op basis van een volledig onderzoek en rekening houdend met de perceptie van het relevante publiek terecht heeft vastgesteld dat de door verzoekers ingediende gemeenschapsmerkaanvraag viel onder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, sub c, van verordening nr. 207/2009. Daaruit volgt dat volgens de in de punten 35 en 36 supra aangehaalde rechtspraak aan deze beoordeling niet kan worden afgedaan louter op grond dat de kamer van beroep in casu niet de beslissingspraktijk van het BHIM zou hebben gevolgd [zie in die zin arrest van 3 juli 2013, Airbus/BHIM (NEO), T‑236/12, Jurispr., EU:T:2013:343, punt 52], en dit los van de in punt 34 supra aangegeven omstandigheden.

38

Overigens zij opgemerkt dat hoewel de merkinschrijvingen waarop verzoekers zich beroepen (zie punt 34 supra) krachtens artikel 99 van verordening nr. 207/2009 een vermoeden van geldigheid genieten in bij de rechtbanken voor het gemeenschapsmerk aanhangig gemaakte rechtsvorderingen betreffende inbreuk, dit niet wegneemt dat zij overeenkomstig artikel 52 van deze verordening in voorkomend geval eventueel nietig kunnen worden verklaard op vordering bij het BHIM of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure.

39

Het derde middel dient dus te worden afgewezen.

40

Aangezien geen van de door verzoekers aangevoerde middelen gegrond blijkt, dient het beroep te worden verworpen in zijn geheel.

Kosten

41

Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van het BHIM te worden verwezen in de kosten.

 

HET GERECHT (Achtste kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Het beroep wordt verworpen.

 

2)

Joseba Larrañaga Otaño en Mikel Larrañaga Otaño worden verwezen in de kosten.

 

Gratsias

Kancheva

Wetter

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 16 oktober 2014.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.

Top