This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CN0634
Case C-634/13 P: Appeal brought on 4 December 2013 by Total Marketing Services, successor in law to Total Raffinage Marketing, against the judgment of the General Court (Fourth Chamber) delivered on 13 September 2013 in Case T-566/08 Total Raffinage Marketing v Commission
Zaak C-634/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door Total Marketing Services tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-566/08, Total Raffinage Marketing/Commissie
Zaak C-634/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door Total Marketing Services tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-566/08, Total Raffinage Marketing/Commissie
PB C 45 van 15.2.2014, p. 22–23
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
15.2.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 45/22 |
Hogere voorziening ingesteld op 4 december 2013 door Total Marketing Services tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 13 september 2013 in zaak T-566/08, Total Raffinage Marketing/Commissie
(Zaak C-634/13 P)
2014/C 45/38
Procestaal: Frans
Partijen
Rekwiranten: Total Marketing Services, rechtsopvolger van Total Raffinage Marketing (vertegenwoordigers: C. Lemaire, S. Naudin, advocaten)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft uitgesloten dat Total Marketing Services (hierna: „TMS”) haar deelname aan de inbreuk na 12 mei 2004 heeft stopgezet; |
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft uitgesloten dat er sprake is van een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van TMS en Repsol wat de duur van hun deelname aan de inbreuk betreft; |
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht ten onrechte heeft uitgesloten dat TMS tussen 26 mei 2000 en 27 juni 2001 haar deelname aan de inbreuk heeft onderbroken; |
— |
het arrest vernietigen voor zover het Gerecht niet heeft geantwoord op het middel dat de bewijzen betreffende het mededingingsverstorende gedrag van TMS op de markt niet zijn onderzocht; |
— |
definitief uitspraak doen overeenkomstig artikel 61 van het Statuut van het Hof van Justitie en bijgevolg de beschikking nietig verklaren voor zover zij betrekking heeft op TMS, en in het kader van de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht de aan TMS opgelegde geldboete verlagen; |
— |
ingeval het Hof niet definitief uitspraak zou doen in de onderhavige zaak, de kosten aanhouden en de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor afdoening overeenkomstig het arrest van het Hof; |
— |
ten slotte, de Commissie overeenkomstig artikel [184] van het Reglement voor de procesvoering verwijzen in de kosten die in de procedure voor het Gerecht en het Hof zijn gemaakt. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert rekwirante vier middelen aan.
Met haar eerste middel betoogt rekwirante dat het Gerecht artikel 101 VWEU, de regels inzake de bewijslevering, het vermoeden van onschuld en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, voor zover het heeft geoordeeld dat rekwirante tussen 12 mei 2004 en 28 april 2005 aan de inbreuk heeft deelgenomen, op grond dat zij niet heeft aangetoond dat zij zich in die periode openlijk van de mededingingsregeling heeft gedistantieerd.
Met haar tweede middel, dat twee onderdelen omvat, stelt rekwirante dat het Gerecht het gelijkheidsbeginsel en zijn motiveringsplicht heeft geschonden en dat het de schriftelijke bewijzen betreffende de door TMS en Repsol ontvangen uitnodigingen onjuist heeft opgevat, voor zover het heeft uitgesloten dat TMS zich na de bijeenkomst van 11-12 mei 2004 uit het kartel heeft teruggetrokken, maar heeft aanvaard dat Repsol zich na de bijeenkomst van 3-4 augustus 2004 heeft teruggetrokken.
Met haar derde middel, dat twee onderdelen omvat, betoogt rekwirante dat het Gerecht artikel 101 VWEU, de regels inzake de bewijslevering, het vermoeden van onschuld en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, voor zover het heeft geoordeeld dat TMS haar deelname aan de inbreuk tussen 26 mei 2000 en 26 juni 2001 niet heeft onderbroken, op grond dat zij niet heeft aangetoond dat zij zich in die periode openlijk van de mededingingsregeling heeft gedistantieerd.
Ten slotte verwijt rekwirante het Gerecht met haar vierde middel dat het de beginselen van effectieve rechterlijke bescherming en van het persoonlijke karakter van straffen en sancties heeft geschonden en zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, door zonder enig onderzoek het middel af te wijzen dat de bewijzen betreffende het inbreukmakende gedrag van TMS niet in aanmerking zijn genomen.