Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0635

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 23 april 2015.
SC ALKA CO SRL tegen Autoritatea Națională a Vămilor – Direcția Regională pentru Accize și Operațiuni Vamale Galați en Direcţia Generală a Finanţelor Publice a Municipiului București .
Verzoek van het Tribunalul București om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefindeling – Gecombineerde nomenclatuur – Post 1207 – Oliehoudende zaden – Post 1209 – Zaaigoed – Post 1212 – Zaden hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen – Invoer van ruwe pompoenzaden in hun omhulsel afkomstig uit China.
Zaak C-635/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:268

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

23 april 2015 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Post 1207 — Oliehoudende zaden — Post 1209 — Zaaigoed — Post 1212 — Zaden hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen — Invoer van ruwe pompoenzaden in hun omhulsel afkomstig uit China”

In zaak C‑635/13,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Tribunalul București (Roemenië) bij beslissing van 17 april 2013, ingekomen bij het Hof op 4 december 2013, in de procedure

SC ALKA CO SRL

tegen

Autoritatea Națională a Vămilor – Direcția Regională pentru Accize și Operațiuni Vamale Galați, voorheen Autoritatea Națională a Vămilor – Direcția Regională pentru Accize și Operațiuni Vamale Constanța,

Direcţia Generală a Finanţelor Publice a Municipiului București,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: C. Vajda (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas en E. Juhász, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 februari 2015,

gelet op de opmerkingen van:

SC ALKA CO SRL, vertegenwoordigd door C. Dobre, avocat,

de Roemeense regering, vertegenwoordigd door R. H. Radu, V. Angelescu, D. M. Bulancea en C. Sobu als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G.‑D. Balan en A. Caeiros als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: „GN”) in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals achtereenvolgens gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 (PB L 301, blz. 1) en verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007 (PB L 286, blz. 1), en de uitlegging van verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen SC ALKA CO SRL (hierna: „ALKA”) enerzijds en de Autoritatea Națională a Vămilor – Direcția Regională pentru Accize și Operațiuni Vamale Constanţa (nationale douaneautoriteit – regionale directie voor accijnzen en douaneverrichtingen van Constanţa) en de Direcţia Generală a Finanţelor Publice a Municipiului București (algemene directie voor openbare financiën van de gemeente Boekarest) (hierna gezamenlijk: „douaneautoriteit”) anderzijds over de tariefindeling binnen de GN van uit China ingevoerde pompoenzaden.

Toepasselijke bepalingen

Geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen

3

De Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WDO), is opgericht bij het op 15 december 1950 te Brussel gesloten Verdrag houdende instelling ervan. Het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”) is opgesteld door de WDO en ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS-verdrag”). Dit verdrag is samen met het daarbij behorende protocol van wijziging van 24 juni 1986 namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1).

4

Krachtens artikel 3, lid 1, van het GS-verdrag verbindt elke verdragsluitende partij zich ertoe om haar tariefnomenclatuur en haar statistieknomenclaturen in overeenstemming te doen zijn met het GS, om alle posten en onderverdelingen ervan, zonder enige toevoeging of wijziging, alsmede de daarop betrekking hebbende codes te gebruiken, en om de volgorde van nummering van dit systeem in acht te nemen. Elke verdragsluitende partij verbindt zich er ook toe om de algemene regels voor de interpretatie van het GS, alsmede alle aantekeningen op de afdelingen, de hoofdstukken en de onderverdelingen van het GS toe te passen en de draagwijdte daarvan niet te wijzigen.

GN

5

De GN, die is ingesteld bij verordening nr. 2658/87, is gebaseerd op het GS, waarmee zij overeenstemt wat de posten en de uit zes cijfers bestaande onderverdelingen betreft. Alleen de onderverdelingen met een zevende en een achtste cijfer zijn specifiek voor de GN.

6

Ingevolge artikel 12, lid 1, van verordening nr. 2658/87, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 254/2000 van de Raad van 31 januari 2000 (PB L 28, blz. 16), stelt de Europese Commissie jaarlijks bij verordening een volledige versie vast van de GN, met het daarbij behorende tarief van de douanerechten, zoals die uit de door de Raad van de Europese Unie of de Commissie vastgestelde bepalingen voortvloeit. De genoemde verordening is van toepassing met ingang van 1 januari van het daaropvolgende jaar.

7

De versies van de GN die van toepassing zijn op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde invoer, die heeft plaatsgevonden tussen 19 februari 2007 en 29 mei 2008, zijn vervat in de verordeningen nr. 1549/2006 en nr. 1214/2007. De hierna genoemde relevante bepalingen van de GN zijn in beide versies gelijkluidend.

8

Het tweede deel van de GN bevat een afdeling II, met het opschrift „Producten van het plantenrijk”, waartoe hoofdstuk 12 behoort met het opschrift „Oliehoudende zaden en vruchten; allerlei zaden, zaaigoed en vruchten; planten voor industrieel en voor geneeskundig gebruik; stro en voeder”. Dit hoofdstuk bevat de GN-posten 1207, 1209 en 1212.

9

GN-post 1207 luidt als volgt:

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

[...]

1207

[...]

Andere oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken:

[...]

1207 20

‐ katoenzaad:

 

1207 20 10

‐ ‐ bestemd voor zaaidoeleinden [...]

[...]

1207 20 90

‐ ‐ ander

[...]

1207 40

‐ sesamzaad:

 

1207 40 10

‐ ‐ bestemd voor zaaidoeleinden [...]

[...]

1207 40 90

‐ ‐ ander

[...]

1207 50

‐ mosterdzaad:

 

1207 50 10

‐ ‐ bestemd voor zaaidoeleinden [...]

[...]

1207 50 90

‐ ‐ ander

[...]

 

‐ andere:

 

1207 91

‐ ‐ papaverzaad:

 

1207 91 10

‐ ‐ ‐ bestemd voor zaaidoeleinden [...]

[...]

1207 91 90

‐ ‐ ‐ ander

[...]

1207 99

‐ ‐ andere:

 

1207 99 15

‐ ‐ ‐ bestemd voor zaaidoeleinden [...]

[...]

 

‐ ‐ ‐ andere:

 

1207 99 91

‐ ‐ ‐ ‐ hennepzaad

[...]

1207 99 97

‐ ‐ ‐ ‐ andere

vrij

10

GN-post 1209 luidt als volgt:

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

[...]

1209

[...]

Zaaigoed, sporen daaronder begrepen:

[...]

1209 10 00

‐ suikerbietenzaad

[...]

 

‐ zaad van voedergewassen:

 

[...]

[...]

[...]

1209 30 00

‐ zaad van kruidachtige planten hoofdzakelijk gekweekt voor de bloemen

[...]

 

‐ ander:

 

1209 91

‐ ‐ groentezaad:

 

1209 91 10

‐ ‐ ‐ koolrabizaad (Brassica oleracea, var. caulorapa en gongylodes L.)

[...]

1209 91 30

‐ ‐ ‐ rodebietenzaad (Beta vulgaris var. conditiva)

[...]

1209 91 90

‐ ‐ ‐ ander:

3

[...]

[...]

[...]

11

GN-post 1212 luidt:

GN-code

Omschrijving

Conventioneel douanerecht (%)

[...]

1212

[...]

Sint-jansbrood, zeewier en andere algen, suikerbieten en suikerriet, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in poedervorm; vruchtenpitten, ook indien in de steen en andere plantaardige producten (ongebrande cichoreiwortels van de variëteit „Cichorium intybus sativum” daaronder begrepen) hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:

[...]

1212 20 00

‐ zeewier en andere algen

[...]

 

‐ andere:

 

1212 91

‐ ‐ suikerbieten:

 

[...]

[...]

[...]

1212 99

‐ ‐ andere:

 

1212 99 20

‐ ‐ ‐ suikerriet

[...]

1212 99 30

‐ ‐ ‐ sint-jansbrood

[...]

[...]

[...]

[...]

1212 99 70

‐ ‐ ‐ andere

vrij

12

Het eerste deel van de GN bevat een aantal inleidende bepalingen. In titel I, „Algemene regels”, afdeling A, „Algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur”, is bepaald:

„Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen.

De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en – voor zover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen – de navolgende regels.

[...]”

13

Aantekeningen 1 en 3 van hoofdstuk 12 van de GN, die respectievelijk betrekking hebben op de posten 1207 en 1209, luiden:

„1.

Als oliehoudende zaden bedoeld bij post 1207 worden onder meer aangemerkt: palmnoten en palmpitten, katoenzaad, ricinuszaad, sesamzaad, mosterdzaad, saffloerzaad, papaverzaad en kariténoten. Van deze post zijn daarentegen uitgezonderd de producten bedoeld bij de posten 0801 en 0802, alsmede olijven (hoofdstuk 7 of 20).

[...]

3.

Bietenzaad, graszaad en zaad van andere weidegewassen, zaad van sierbloemen, groentezaad, zaad van vruchtbomen en van andere bomen en zaad van wikken (andere dan die van de soort ‚Vicia faba’) en van lupine worden aangemerkt als zaaigoed bedoeld bij post 1209.

Van deze post zijn daarentegen uitgezonderd, ook indien zij bestemd zijn om als zaaigoed te dienen:

[...]

d)

producten bedoeld bij de posten 1201 tot en met 1207 en 1211.”

Toelichtingen op de GN

14

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, onder a), tweede streepje, van verordening nr. 2658/87 stelt de Commissie toelichtingen op de GN op, die zij regelmatig bekendmaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De op 28 februari 2006 bekendgemaakte toelichtingen (PB C 50, blz. 1), die van toepassing waren ten tijde van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde invoer, bevatten drie aantekeningen op de onderverdelingen 1207 99 98, 1209 91 90 en 1212 99 80 van de GN.

15

Opgemerkt zij dat de nummering van deze posten in de genoemde toelichtingen de nummering volgt van de GN zoals vervat in verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van bijlage I bij verordening nr. 2658/87 (PB L 286, blz. 1). De onderverdelingen 1207 99 98 en 1212 99 80 van de GN zijn bij de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke verordeningen nr. 1549/2006 en nr. 1214/2007 echter vernummerd tot de onderverdelingen 1207 99 97 en 1212 99 70 van de GN, zonder wijziging van hun werkingssfeer.

16

De toelichtingen op de GN met betrekking tot onderverdeling 1207 99 98 van de GN, die dus moeten worden gelezen als uitlegging van de werkingssfeer van onderverdeling 1207 99 97 van de GN, luiden als volgt:

„1207 99 98 andere

[...]

Tot deze onderverdeling behoren eveneens de zaden van de groene pompoen met zachte schil, waarbij de verkurkte buitenlaag genetisch ontbreekt (Cucurbita pepo L. convar. citrullinia Greb. var. styriaca en Cucurbita pepo L. var. oleifera Pietsch). Pompoenen van deze rassen worden hoofdzakelijk geteeld voor de winning van olie en niet om als groenten te worden gegeten; zaden van pompoenen die als groenten worden gegeten, behoren tot onderverdeling 1209 91 90.

Deze onderverdeling omvat geen pompoenzaden die zijn geroosterd (onderverdeling 2008 19).”

17

De toelichtingen op de GN met betrekking tot onderverdeling 1209 91 90 van de GN luiden:

„1209 91 90 ander

Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de zaden van de pompoenen die als groenten worden gegeten. Deze zaden worden gebruikt voor zaaidoeleinden, voor consumptie (bijvoorbeeld in salades), voor de voedingsmiddelenindustrie (bijvoorbeeld in bakkerswaren) of voor medicinaal gebruik.

Zie eveneens de toelichting op onderverdeling 1207 99 98.”

18

Volgens de toelichtingen op onderverdeling 1212 99 80 van de GN, die moeten worden gelezen als uitlegging van de werkingssfeer van GN-onderverdeling 1212 99 70, is pompoenzaad (post 1207 of 1209) uitgezonderd van deze onderverdeling.

Toelichtingen op het GS

19

De WDO keurt, onder de voorwaarden als bepaald in artikel 8 van het GS-verdrag, de toelichtingen en de indelingsadviezen goed die worden vastgesteld door het comité voor het GS. De toelichtingen op het GS die in 2007 zijn vastgesteld, zijn van toepassing op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde invoer.

20

Aantekeningen 1 en 3 van hoofdstuk 12 van de toelichtingen op het GS, met het opschrift „Oliehoudende zaden en vruchten; allerlei zaden, zaaigoed en vruchten; planten voor industrieel en voor geneeskundig gebruik; stro en voeder”, luiden als volgt:

„1.

Als oliehoudende zaden bedoeld bij post 1207 worden onder meer aangemerkt: palmnoten en palmpitten, katoenzaad, ricinuszaad, sesamzaad, mosterdzaad, saffloerzaad, papaverzaad en kariténoten.

[...]

3.

Bietenzaad, graszaad en zaad van andere weidegewassen, zaad van sierbloemen, groentezaad, zaad van vruchtbomen en van andere bomen en zaad van wikken (andere dan die van de soort ‚Vicia faba’) en van lupine worden aangemerkt als zaaigoed bedoeld bij post 1209.

Van deze post zijn daarentegen uitgezonderd, ook indien zij bestemd zijn om als zaaigoed te dienen:

[...]

d)

producten bedoeld bij de posten 1201 tot en met 1207 en 1211.”

21

Verder heet het in de algemene overwegingen in hoofdstuk 12 van de toelichtingen op het GS:

„De posten 1201 tot en met 1207 omvatten zaden en vruchten die normaal worden gebruikt voor de extractie van eetbare of industriële oliën en vetten door middel van persing of met behulp van oplosmiddelen, ongeacht of zij feitelijk voor dit gebruik, voor zaaidoeleinden of andere doeleinden zijn bestemd. [...]”

22

De toelichtingen op het GS met betrekking tot post 1207 luiden als volgt:

„Deze post omvat zaden en vruchten die worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, en die niet zijn genoemd in de posten 1201 tot en met 1206 (zie ook de Algemene overwegingen).

[...]”

23

Volgens de toelichtingen op het GS met betrekking tot post 1209 zijn van deze post uitgezonderd oliehoudende zaden en vruchten als bedoeld in de posten 1201 tot en met 1207 van het GS.

24

Ten slotte luiden de toelichtingen op het GS met betrekking tot post 1212 als volgt:

„[...]

D)

vruchtenpitten, ook indien in de steen en andere plantaardige producten (ongebrande cichoreiwortels van de variëteit ‚Cichorium intybus sativum’ daaronder begrepen) hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen.

Tot deze groep behoren vruchtenpitten en andere plantaardige producten, elders genoemd noch elders onder begrepen, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor menselijke consumptie, rechtstreeks of na verwerking.

[...]”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

25

ALKA is een in Roemenië gevestigde import-exportonderneming die zich hoofdzakelijk toelegt op de groothandel in koffie, cacao en specerijen.

26

In de periode van 19 februari 2007 tot en met 29 mei 2008 heeft ALKA 1 560 zakken ruw pompoenzaad in omhulsel afkomstig uit China ingevoerd in Roemenië, dat als volgt was omschreven: „chinese white pumpkin seeds size: 13 cm” (Chinese witte pompoenzaden, 13 cm groot).

27

Bij de inklaring heeft ALKA het ingevoerde pompoenzaad ingedeeld onder tariefonderverdeling 1207 99 97 van de GN, waarvoor een vrijstelling van douanerechten bij invoer geldt.

28

Na een door het douanekantoor van Constanţa Sud (Roemenië) verrichte controle, was de douane-inspecteur van oordeel dat de ingevoerde pompoenzaden hadden moeten worden ingedeeld onder tariefonderverdeling 1209 91 90 van de GN, waarvoor een douanerecht bij invoer is vastgesteld van 3 %. Daarom heeft het douanekantoor van Constanţa Sud bij besluit van 2 februari 2009 ALKA differentiële douanerechten bij invoer opgelegd, ten belope van 153 748 Roemeense lei (RON) voor douanerechten, 29 209 RON voor belasting over de toegevoegde waarde en 77 536 RON voor vertragingsrente, hetgeen een totaalbedrag van 260 493 RON oplevert.

29

ALKA heeft tegen deze regularisatiebeslissing bezwaar gemaakt. De bevoegde douaneautoriteit heeft dit bezwaar afgewezen. Na deze afwijzing heeft ALKA beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, die dit beroep gegrond heeft verklaard. De douaneautoriteit heeft tegen deze beslissing evenwel hogere voorziening ingesteld bij de Curtea de Apel București (hof van beroep van Boekarest, Roemenië), die deze hogere voorziening heeft toegewezen op grond dat de verwijzende rechter de regels inzake de bewijsvoering onjuist had toegepast wat betreft de daadwerkelijke bestemming van de ingevoerde pompoenzaden. De Curtea de Apel București heeft de zaak daarom terugverwezen naar de verwijzende rechter voor een nieuwe beslissing.

30

Nadat het geschil opnieuw aan de verwijzende rechter was voorgelegd, is deze tot de conclusie gekomen dat het voor de beslechting van het geschil nodig was om de posten 1207 en 1209 van de GN uit te leggen.

31

In deze omstandigheden heeft het Tribunalul București (departementale rechtbank van Boekarest) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moeten ruwe pompoenzaden in hun omhulsel (die als groente worden gegeten) die bestemd zijn om thermisch en mechanisch te worden behandeld teneinde te kunnen worden gebruikt voor menselijke consumptie (als voedingswaren behorende tot de categorie ‚snacks’) worden ingedeeld onder tariefpost 1207 [...] dan wel onder tariefpost 1209 [...] van de [GN]?

2)

Moeten ruwe pompoenzaden in hun omhulsel (die als groente worden gegeten) die bestemd zijn om thermisch en mechanisch te worden behandeld teneinde te kunnen worden gebruikt voor menselijke consumptie (als voedingswaren behorende tot de categorie ‚snacks’) volgens de toelichtingen op de [GN] worden ingedeeld onder tariefpost 1207 [...] dan wel onder tariefpost 1209 [van de GN]?

3)

Ingeval met betrekking tot hetzelfde product (ruwe pompoenzaden in hun omhulsel die als groente worden gegeten) een verschil bestaat tussen de tariefindeling zoals die uit het gemeenschappelijk douanetarief voortvloeit en de tariefindeling zoals die uit de toelichtingen [op de GN] voortvloeit, welke van deze tariefindelingen dient dan in de onderhavige zaak te worden toegepast?

4)

Zijn, gelet op de artikelen 109, onder a), 110 en 256, lid 3, van verordening nr. 2454/93, bepaalde specifieke administratieve handelingen vereist, zoals de indiening van een aanvraag of de overlegging van het certificaat inzake goederenverkeer EUR.1 aan een bepaalde instantie, opdat dit certificaat daadwerkelijk zijn specifieke effect sorteert, namelijk toepassing van de in artikel 98 van deze verordening bedoelde preferentiële douanetariefregeling door de douaneautoriteiten?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste tot en met derde vraag

32

Met zijn eerste drie vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden dienen te worden ingedeeld onder post 1207 dan wel 1209 van de GN.

33

Om te beginnen dient eraan te worden herinnerd dat wanneer het Hof een prejudiciële vraag krijgt voorgelegd op het gebied van de tariefindeling, het tot taak heeft de nationale rechter de criteria aan te reiken aan de hand waarvan hij de betrokken producten correct in de GN kan indelen, en niet zozeer om zelf deze indeling te verrichten, temeer daar het Hof niet altijd over de daarvoor noodzakelijke gegevens beschikt. De nationale rechter is hiertoe in ieder geval beter toegerust (zie met name arrest Panasonic Italia e.a., C‑472/12, EU:C:2014:2082, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

34

Het staat aan de verwijzende rechter om, rekening houdend met het antwoord van het Hof op de door hem voorgelegde vragen, de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten in te delen (arrest Panasonic Italia e.a., C‑472/12, EU:C:2014:2082, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35

Voorts blijkt uit de schriftelijke opmerkingen van de Commissie en de opmerkingen van partijen tijdens de pleitzitting dat het, gelet op het arrest Sunshine Deutschland Handelsgesellschaft (C‑229/06, EU:C:2007:239, punten 30‑32), ook passend zou kunnen zijn om de in de hoofdzaak aan de orde zijnde pompoenzaden in te delen onder post 1212 van de GN.

36

Bijgevolg dienen deze eerste drie vragen aldus te worden geherformuleerd dat de verwijzende rechter van het Hof de criteria wenst te vernemen aan de hand waarvan moet worden bepaald of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden onder post 1207, 1209 dan wel 1212 van de GN vallen.

37

Uit de vaste rechtspraak van het Hof volgt dat, in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van producten moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen op de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven. Deze objectieve kenmerken en eigenschappen van de producten moeten kunnen worden vastgesteld op het ogenblik van de inklaring (zie in deze zin arrest Panasonic Italia e.a., C‑472/12, EU:C:2014:2082, punten 35 en 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38

Wat in de eerste plaats de werkingssfeer van post 1207 van de GN betreft, zij erop gewezen dat deze is voorzien van het opschrift „Andere oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken”, maar dat in de GN niet is omschreven wat moet worden verstaan onder „andere oliehoudende zaden en vruchten” in de zin van die post.

39

Volgens de gangbare betekenis slaat het begrip „oliehoudende zaden en vruchten” op zaden en vruchten waaruit olie kan worden gewonnen.

40

Ook dient rekening te worden gehouden met de toelichtingen op de GN en het GS, die volgens vaste rechtspraak van het Hof belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten van de GN, maar rechtens niet bindend zijn, zodat hun inhoud in overeenstemming moet zijn met de bepalingen van de GN en de strekking daarvan niet mag wijzigen (zie met name arrest Sunshine Deutschland Handelsgesellschaft, C‑229/06, EU:C:2007:239, punt 27).

41

Wat om te beginnen de toelichtingen op het GS betreft, wordt in de algemene overwegingen in hoofdstuk 12 daarvan vermeld dat de posten 1201 tot en met 1207 van het GS „zaden en vruchten [omvatten] die normaal worden gebruikt voor de extractie van eetbare of industriële oliën en vetten door middel van persing of met behulp van oplosmiddelen, ongeacht of zij feitelijk voor dit gebruik, voor zaaidoeleinden of andere doeleinden zijn bestemd”.

42

Verder omvat post 1207 volgens de toelichtingen op het GS met betrekking tot die post „zaden en vruchten die worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, en die niet zijn genoemd in de posten 1201 tot en met 1206”.

43

Ten slotte wordt in de toelichtingen op de GN met betrekking tot onderverdeling 1207 99 98 van de GN vermeld dat tot deze onderverdeling eveneens behoren „de zaden van de groene pompoen met zachte schil, waarbij de verkurkte buitenlaag genetisch ontbreekt (Cucurbita pepo L. convar. citrullinia Greb. var. styriaca en Cucurbita pepo L. var. oleifera Pietsch). Pompoenen van deze rassen worden hoofdzakelijk geteeld voor de winning van olie [...]”.

44

Uit een en ander volgt dat het begrip „andere oliehoudende zaden en vruchten” in de zin van post 1207 van de GN aldus moet worden uitgelegd dat het betrekking heeft op zaden en vruchten die normaal worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, en die niet zijn genoemd in de posten 1201 tot en met 1206 van de GN. Het staat aan de verwijzende rechter om na te gaan of de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden aan deze criteria voldoen, en met name of zij normaal worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, in welk geval zij moeten worden ingedeeld onder post 1207 van de GN.

45

In dit verband dient te worden gepreciseerd dat zaden die naar de aard ervan „oliehoudende zaden” in de zin van post 1207 van de GN zijn, niet kunnen worden ingedeeld onder de posten 1209 en 1212 van de GN, zelfs niet wanneer zij niet voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten worden gebruikt, maar voor zaaidoeleinden of menselijke consumptie, zoals de Roemeense regering en de Commissie terecht hebben opgemerkt in antwoord op schriftelijke vragen van het Hof.

46

Post 1209 van de GN draagt het opschrift „Zaaigoed, sporen daaronder begrepen”. Post 1207 van de GN omvat zowel onderverdelingen die expliciet betrekking hebben op oliehoudende zaden die bestemd zijn voor zaaidoeleinden, zoals onderverdeling 1207 99 15, als onderverdelingen die expliciet betrekking hebben op oliehoudende zaden die niet bestemd zijn voor zaaidoeleinden, zoals onderverdeling 1207 99 97.

47

Verder wordt zowel in aantekening 3 van hoofdstuk 12 van de GN als in aantekening 3 van hoofdstuk 12 van de toelichtingen op het GS aangegeven dat producten bedoeld bij de posten 1201 tot en met 1207 zijn uitgezonderd van post 1209, „ook indien zij bestemd zijn om als zaaigoed te dienen”.

48

Bijgevolg moeten zaden die naar de aard ervan oliehoudende zaden in de zin van post 1207 van de GN zijn, worden ingedeeld onder deze post en niet onder post 1209 van de GN, zelfs niet wanneer zij niet voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten worden gebruikt, maar voor zaaidoeleinden.

49

Wat post 1212 van de GN betreft, volgt uit de bewoordingen ervan dat deze met name betrekking heeft op vruchtenpitten, ook indien in de steen, en andere plantaardige producten, die hoofdzakelijk worden gebruikt voor menselijke consumptie en die elders zijn genoemd noch elders onder begrepen.

50

Uit deze bewoordingen vloeit voort dat post 1212 van de GN een restcategorie vormt die enkel wordt toegepast wanneer geen andere post van de GN van toepassing is. Bijgevolg kunnen zaden die naar de aard ervan oliehoudende zaden in de zin van post 1207 van de GN zijn, niet onder post 1212 van de GN vallen, zelfs niet wanneer zij niet voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten worden gebruikt, maar voor menselijke consumptie.

51

Gelet op het voorgaande staat het aan de verwijzende rechter om met het oog op de tariefindeling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden vast te stellen of deze normaal worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, zonder onder de posten 1201 tot en met 1206 van de GN te vallen. Zo dit het geval is, dan moeten deze zaden vanwege hun aard van oliehoudende zaden worden ingedeeld onder post 1207 van de GN, ongeacht of zij feitelijk worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, voor zaaidoeleinden of voor menselijke consumptie.

52

Indien blijkt dat deze zaden naar de aard ervan geen oliehoudende zaden in de zin van post 1207 van de GN zijn, staat het aan de verwijzende rechter om vast te stellen of zij onder post 1209 dan wel post 1212 van de GN vallen.

53

Het is daarom nodig om de criteria in herinnering te brengen voor de afbakening van de respectieve werkingssfeer van de posten 1209 en 1212 van de GN.

54

Post 1212 van de GN wordt, gelet op de in punt 49 van dit arrest aangehaalde bewoordingen ervan, uitsluitend toegepast ingeval post 1209 van de GN niet van toepassing is op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden.

55

Het Hof heeft reeds verduidelijkt dat post 1209 van de GN, met het opschrift „Zaaigoed, sporen daaronder inbegrepen”, enkel betrekking heeft op plantaardige bestanddelen die kunnen kiemen en een nieuwe plant kunnen doen ontstaan. Post 1212 van de GN is daarentegen een restcategorie die plantenzaden omvat die niet voor zaaidoeleinden maar voor menselijke consumptie zijn bestemd (arrest Sunshine Deutschland Handelsgesellschaft, C‑229/06, EU:C:2007:239, punt 30).

56

Zo heeft het Hof geoordeeld dat pompoenzaden zonder omhulsel die hun kiemkracht hebben verloren en die voor de bakkersindustrie bestemd zijn, onder onderverdeling 1212 99 80 van de GN vallen (arrest Sunshine Deutschland Handelsgesellschaft, C‑229/06, EU:C:2007:239, punt 32).

57

Uit het voorgaande volgt dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden, ingeval zij naar de aard ervan geen oliehoudende zaden in de zin van post 1207 van de GN zijn, moeten worden ingedeeld onder post 1209 van de GN indien zij ten tijde van de invoer nog beschikten over hun kiemkracht, ongeacht of zij feitelijk worden gebruikt voor zaaidoeleinden dan wel voor menselijke consumptie. Zo dit niet het geval is, moeten deze zaden worden ingedeeld onder post 1212 van de GN.

58

Gelet op een en ander moet op de eerste drie vragen worden geantwoord dat het aan de verwijzende rechter staat om met het oog op de tariefindeling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden vast te stellen of deze normaal worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, zonder onder de posten 1201 tot en met 1206 van de GN te vallen. Zo dit het geval is, dan moeten deze zaden vanwege hun aard van oliehoudende zaden worden ingedeeld onder post 1207 van de GN, ongeacht of zij feitelijk worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, voor zaaidoeleinden of voor menselijke consumptie. Zo dit niet het geval is, vallen deze zaden hetzij onder post 1209 van de GN, indien zij ten tijde van de invoer nog beschikten over hun kiemkracht, ongeacht of zij feitelijk worden gebruikt voor zaaidoeleinden dan wel voor menselijke consumptie, hetzij onder post 1212 van de GN, indien zij niet meer over hun kiemkracht beschikten.

Vierde vraag

59

Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of er bijzondere administratieve handelingen zijn waarvan de werking van EUR.1-certificaten bij de douaneautoriteiten afhankelijk is gesteld.

60

De Roemeense regering is van opvatting dat deze vierde vraag niet-ontvankelijk is omdat beantwoording ervan niet nuttig is voor de beslechting van het hoofdgeding.

61

De Roemeense regering betoogt in dit verband dat de door de Europese Unie vastgestelde preferentiële tariefmaatregelen geen betrekking hebben op uit China ingevoerde pompoenzaden zoals in het hoofdgeding aan de orde. De Roemeense regering voegt daaraan toe dat ALKA bij het doen van de douaneaangifte in ieder geval niet heeft verzocht om in aanmerking te komen voor een preferentiële tariefregeling en geen certificaat heeft overgelegd als bewijs voor de preferentiële oorsprong van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde zaden.

62

Artikel 94, onder a), van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing een summier overzicht bevat van het voorwerp van het geschil en de relevante feiten zoals die door de verwijzende rechter zijn vastgesteld, althans, ten minste een uiteenzetting van de feitelijke gegevens waarop de vragen berusten.

63

Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat in het verzoek om een prejudiciële beslissing als relevante feiten enkel zijn genoemd het feit dat ALKA bij de indiening van de douaneaangiften niet heeft verzocht om toepassing van een preferentiële tariefregeling en het feit dat ALKA certificaten van oorsprong bezit op basis waarvan de ingevoerde zaden zouden zijn vrijgegeven.

64

Verder hebben ALKA, de Roemeense regering en de Commissie, na vragen daarover van het Hof, geen preferentiële tariefregeling binnen het recht van de Unie kunnen aanwijzen die op de invoer van uit China afkomstige pompoenzaden van toepassing zou kunnen zijn.

65

Ten slotte heeft ALKA, ondanks een schriftelijke vraag van het Hof in die zin, zelfs niet aangevoerd dat zij de nationale douaneautoriteiten een certificaat ter hand had gesteld waaruit de preferentiële oorsprong van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden blijkt.

66

Uit een en ander volgt dat de vierde vraag niet-ontvankelijk is aangezien het verzoek om een prejudiciële beslissing geen toereikend overzicht bevat van de relevante feiten waarop deze vraag berust.

Kosten

67

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Het staat aan de verwijzende rechter om met het oog op de tariefindeling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pompoenzaden vast te stellen of deze normaal worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, zonder te vallen onder de posten 1201 tot en met 1206 van de gecombineerde nomenclatuur in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals achtereenvolgens gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1549/2006 van de Commissie van 17 oktober 2006 en verordening (EG) nr. 1214/2007 van de Commissie van 20 september 2007. Zo dit het geval is, dan moeten deze zaden vanwege hun aard van oliehoudende zaden worden ingedeeld onder post 1207 van de gecombineerde nomenclatuur, ongeacht of zij feitelijk worden gebruikt voor de extractie van spijs- of industriële oliën en vetten, voor zaaidoeleinden of voor menselijke consumptie. Zo dit niet het geval is, vallen deze zaden hetzij onder post 1209 van de gecombineerde nomenclatuur, indien zij ten tijde van de invoer nog beschikten over hun kiemkracht, ongeacht of zij feitelijk worden gebruikt voor zaaidoeleinden dan wel voor menselijke consumptie, hetzij onder post 1212 van de gecombineerde nomenclatuur, indien zij niet meer over hun kiemkracht beschikten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Roemeens.

Top