This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CJ0393
Judgment of the Court (Second Chamber) 1 October 2014.#Council of the European Union v Alumina d.o.o.#Appeal — Dumping — Implementing Regulation (EU) No 464/2011 — Importation of zeolite A powder originating in Bosnia and Herzegovina — Regulation (EC) No 1225/2009 — Article 2 — Determination of the normal value — Concept of ‘ordinary course of trade’.#Case C‑393/13 P.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2014.
Raad van de Europese Unie tegen Alumina d.o.o.
Hogere voorziening – Dumping – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 – Invoer van uit Bosnië en Herzegovina afkomstig zeoliet A-poeder – Verordening (EG) nr. 1225/2009 – Artikel 2 – Bepaling van de normale waarde – Begrip ‚normale handelstransacties’.
Zaak C‑393/13 P.
Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 1 oktober 2014.
Raad van de Europese Unie tegen Alumina d.o.o.
Hogere voorziening – Dumping – Uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 – Invoer van uit Bosnië en Herzegovina afkomstig zeoliet A-poeder – Verordening (EG) nr. 1225/2009 – Artikel 2 – Bepaling van de normale waarde – Begrip ‚normale handelstransacties’.
Zaak C‑393/13 P.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2245
ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)
1 oktober 2014 ( *1 )
„Hogere voorziening — Dumping — Uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 — Invoer van uit Bosnië en Herzegovina afkomstig zeoliet A-poeder — Verordening (EG) nr. 1225/2009 — Artikel 2 — Bepaling van de normale waarde — Begrip ‚normale handelstransacties’”
In zaak C‑393/13 P,
betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 11 juli 2013,
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.‑P. Hix als gemachtigde, aanvankelijk bijgestaan door G. M. Berrisch en vervolgens door D. Geradin, avocats,
rekwirant,
andere partijen in de procedure:
Alumina d.o.o., gevestigd te Zvornik (Bosnië en Herzegovina), vertegenwoordigd door J.‑F. Bellis en B. Servais, avocats,
verzoekster in eerste aanleg,
Europese Commissie,
interveniënte in eerste aanleg,
wijst
HET HOF (Tweede kamer),
samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, J. L. da Cruz Vilaça, G. Arestis (rapporteur), J.‑C. Bonichot en A. Arabadjiev, rechters,
advocaat-generaal: P. Mengozzi,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juli 2014,
het navolgende
Arrest
1 |
Met zijn hogere voorziening verzoekt de Raad van de Europese Unie het Hof om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie Alumina/Raad (T‑304/11, EU:T:2013:224; hierna: „bestreden arrest”), waarbij het Gerecht uitvoeringsverordening (EU) nr. 464/2011 van de Raad van 11 mei 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op uit Bosnië en Herzegovina afkomstig zeoliet A-poeder (PB L 125, blz. 1; hierna: „litigieuze verordening”) nietig heeft verklaard, voor zover die verordening de vennootschap Alumina d.o.o. (hierna: „Alumina”) betreft. |
Toepasselijke bepalingen
2 |
Artikel 2, leden 1 tot en met 4 en 6, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51, met rectificaties in PB 2010, L 7, blz. 22, en PB 2011, L 36, blz. 20; hierna: „basisverordening”), luidt als volgt: „1. De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald. Wanneer de exporteur in het land van uitvoer het soortgelijke product niet vervaardigt of niet verkoopt, kan de normale waarde op basis van de prijzen van andere verkopers of producenten worden vastgesteld. De prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk geassocieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, mogen niet worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en mogen niet voor de berekening van de normale waarde worden gebruikt, tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed. [...] 2. De normale waarde wordt normaal vastgesteld op basis van de verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke product indien de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid van het betrokken product, met dien verstande dat een lager percentage mag worden gebruikt, bijvoorbeeld wanneer de toegepaste prijzen representatief voor de betrokken markt worden geacht. 3. Wanneer het soortgelijke product niet of niet in voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke product berekend aan de hand van de productiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst, of aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar een geschikt derde land in het kader van normale handelstransacties, mits deze prijzen representatief zijn. [...] 4. De verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop bij uitvoer naar een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de (vaste en variabele) productiekosten per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten, mag uitsluitend worden beschouwd als verkoop die, wegens de prijs, niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing wordt gelaten, indien wordt vastgesteld dat een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen. [...] 6. De bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst worden gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van het soortgelijke product, in het kader van normale handelstransacties, door de exporteur of de producent op wie het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:
|
Voorgeschiedenis van het geding, procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest
3 |
De voorgeschiedenis van het geding, voor zover die relevant is voor de onderhavige hogere voorziening, is in de punten 1, 3, 5 en 7 tot en met 10 van het bestreden arrest uiteengezet als volgt:
[...]
[...]
[...]
|
4 |
Alumina heeft haar beroep voor het Gerecht gebaseerd op twee middelen: ten eerste, schending van artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening en, ten tweede, schending van de eerste volzin van lid 6 van datzelfde artikel. Met het tweede onderdeel van haar tweede middel voerde Alumina in wezen aan dat de Raad blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de verkoop van het betrokken product door Alumina aan zijn enige binnenlandse afnemer te hebben behandeld alsof die verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, terwijl de prijs ervan met 25 % was verhoogd als premie voor het risico van wanbetaling. In die context heeft het Gerecht dit tweede onderdeel van het tweede middel aanvaard door te oordelen dat de verkoopprijs aan de enige binnenlandse afnemer van Alumina geen weergave vormde van een normale handelstransactie in de zin van artikel 2 van de basisverordening, en heeft het de litigieuze verordening, voor zover zij Alumina betrof, bijgevolg nietig verklaard. |
Conclusies van de partijen
5 |
Met zijn hogere voorziening verzoekt de Raad het Hof:
|
6 |
Alumina verzoekt het Hof:
|
Hogere voorziening
7 |
Tot staving van zijn hogere voorziening voert de Raad één enkel middel aan, dat is gericht tegen de vaststellingen van het Gerecht in de punten 36 tot en met 41 van het bestreden arrest, betreffende het begrip van een verkoop „in het kader van normale handelstransacties” in de zin van artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening. |
Argumenten van de partijen
8 |
In de eerste plaats is de Raad van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in de punten 36 tot en met 41 van het bestreden arrest – bij zijn beoordeling van het tweede onderdeel van het tweede door Alumina in haar beroep aangevoerde middel – het begrip verkoop „in het kader van normale handelstransacties”, in de zin van artikel 2, leden 1 en 6, van de basisverordening, onjuist uit te leggen. Het Gerecht heeft immers blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat verkopen die niet in het kader van normale handelstransacties zijn verricht, omdat de gehanteerde prijzen ter dekking van het risico van wanbetaling een premie omvatten die geen verband houdt met de waarde van het product, niet in aanmerking hoeven te worden genomen voor de berekening van de normale waarde. Een dergelijke uitlegging van het begrip „verkopen in het kader van normale handelstransacties” vindt noch steun in de basisverordening, noch in de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 1994 (GATT), opgenomen in bijlage 1 A bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), die op 15 april 1994 te Marrakesh is ondertekend en is goedgekeurd bij besluit 94/800/EG van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguayronde (1986‑1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB L 336, blz. 1). Bovendien is de Raad van mening dat de uitlegging van het Gerecht geen steun vindt in punt 17 van het arrest Minolta Camera/Raad (C‑178/87, EU:C:1992:112), dat door het Gerecht in punt 27 van het bestreden arrest is aangehaald en naar welk punt in punt 38 van dat arrest is verwezen. |
9 |
Volgens de Raad is het door het Gerecht gehanteerde criterium „prijs die de waarde van het product weergeeft” ongeschikt om te bepalen of een verkoop in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden. In de eerste plaats verplicht een dergelijke uitlegging de instellingen ertoe om systematisch te raden naar de redenen voor de betaling en de toepassing van de meegedeelde prijzen en om de werkelijke waarde van het product te bepalen. In de tweede plaats houdt deze uitlegging een belangrijk risico van misbruik in, daar zij ertoe aanzet om in verkoopovereenkomsten een beding op te nemen waarin is voorzien dat de prijzen een dergelijke risicopremie bevatten, zodat wordt vermeden dat deze prijzen worden gebruikt om de normale waarde te bepalen. |
10 |
Wat meer bepaald punt 38 van het bestreden arrest aangaat, is de Raad van mening dat de verwijzing naar artikel 2, lid 10, sub k, van de basisverordening, aangaande de andere factoren die de prijs beïnvloeden, irrelevant is. Hoe dan ook strekken de in dat artikel voorziene correcties ertoe bepaalde verschillen tussen de normale waarde en de uitvoerprijs weg te nemen, en hebben zij niet als enig doel de aanpassing van de normale waarde die is vastgesteld op basis van de prijs waartegen het product is verkocht in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt. |
11 |
In dat verband is de Raad van mening dat de verkopen zijn verricht in het kader van normale handelstransacties, ook al heeft de verkoper zijn verkoopprijs verhoogd om zich in te dekken tegen het risico van wanbetaling. Indien die omstandigheid de vergelijkbaarheid tussen de normale waarde en de uitvoerprijs dreigt te beïnvloeden, moeten bij de vergelijking tussen de normale prijs en de uitvoerprijs de correcties van artikel 2, lid 10, van de basisverordening worden toegepast. In dit verband herinnert de Raad eraan dat dit lid 10, sub g, uitdrukkelijk voorziet in correcties voor verschillen in de kosten van de kredieten die voor de verkoop van de betrokken producten zijn verleend. |
12 |
In de tweede plaats is de Raad van mening dat de uitlegging door het Gerecht van het begrip „verkopen verricht in het kader van normale handelstransacties”, waardoor van dit begrip de verkopen worden uitgesloten waarvan de prijzen een premie omvatten ter dekking van het risico dat de koper niet kan of niet wil betalen, in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Zoals in punt 9 van het onderhavige arrest is opgemerkt, verplicht dit de instellingen immers ertoe om systematisch te raden naar de redenen voor de betaling en toepassing van de meegedeelde prijzen en om de „werkelijke” waarde van het product te bepalen. |
13 |
Tot slot betoogt de Raad dat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen. In het bestreden arrest is immers niet nader toegelicht waarom een risicopremie voor wanbetaling eraan in de weg staat dat de verkopen in het kader van normale handelstransacties zijn verricht. |
14 |
Alumina betoogt primair dat het middel van de Raad tot staving van zijn hogere voorziening niet-ontvankelijk is, daar dit middel in werkelijkheid betrekking heeft op de door het Gerecht in de punten 31 tot en met 35 van het bestreden arrest verrichte feitenbeoordeling. Subsidiair betoogt Alumina dat dit middel ongegrond is en moet worden afgewezen. |
Beoordeling door het Hof
Ontvankelijkheid van de hogere voorziening
15 |
Alumina betoogt dat de hogere voorziening niet-ontvankelijk is, daar de Raad opkomt tegen de feitelijke vaststellingen van het Gerecht in de punten 31 tot en met 35 van het bestreden arrest, op grond waarvan het Gerecht heeft geoordeeld dat de verkoop van de betrokken producten niet is verricht in het kader van normale handelstransacties, zonder daarbij aan te geven van welke onjuiste rechtsopvatting het Gerecht blijk zou hebben gegeven. |
16 |
Dienaangaande zij eraan herinnerd dat uit artikel 256 VWEU en artikel 58, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie van Europese Unie volgt dat het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is om enerzijds de feiten vast te stellen en anderzijds die feiten te beoordelen. Alleen wanneer de materiële onjuistheid van de door het Gerecht gedane vaststelling van de feiten blijkt uit de overgelegde processtukken, of wanneer de tot staving van de feiten in aanmerking genomen bewijzen onjuist zijn opgevat, leveren die vaststelling van de feiten en de beoordeling van die bewijzen rechtsvragen op die in het kader van de hogere voorziening onderworpen zijn aan toetsing door het Hof. Het Hof is krachtens artikel 256 VWEU echter bevoegd om toezicht uit te oefenen op de wijze waarop het Gerecht deze feiten juridisch heeft gekwalificeerd en op de rechtsgevolgen die het daaraan heeft verbonden (zie arresten Raad/Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group, C‑337/09 P, EU:C:2012:471, punt 55, en Trubowest Handel en Makarov/Raad en Commissie, C‑419/08 P, EU:C:2010:147, punten 30 en 31). |
17 |
In casu verwijt de Raad het Gerecht een onjuiste uitlegging van het begrip „in het kader van normale handelstransacties” verrichte verkopen, in de zin van artikel 2, leden 1 en 6, van de basisverordening. Op basis van die uitlegging heeft het Gerecht volgens hem de feiten, waarop de litigieuze verordening was gebaseerd, onjuist gekwalificeerd en op basis van die onjuiste kwalificatie geoordeeld dat, door de risicopremie in aanmerking te nemen, de normale waarde, die wordt vastgesteld ter beoordeling van de vraag of er al dan niet sprake is van dumping, niet geldig kan worden berekend. |
18 |
Bijgevolg betreft de hogere voorziening niet de vaststelling van feiten als zodanig, en evenmin de beoordeling door het Gerecht van bewijselementen aangaande de risicopremie, maar wel de uitlegging van een bepaling van Unierecht en de toepassing van die bepaling op feiten zoals die door de Raad zijn vastgesteld. |
19 |
In die omstandigheden moet de hogere voorziening ontvankelijk worden verklaard. |
Ten gronde
20 |
In herinnering moet worden gebracht dat de bepaling van de normale waarde van een product een van de essentiële stappen is om het bestaan van eventuele dumping te kunnen vaststellen. Artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de basisverordening bepaalt in dit verband dat „[d]e normale waarde [...] normaal [is] gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald”. In dit verband moet tevens worden vastgesteld dat, aangaande de bepaling van de normale waarde, uit zowel de bewoordingen als de systematiek van dat artikel blijkt dat voor het vaststellen van de normale waarde in beginsel als eerste de prijs in aanmerking moet worden genomen die in het kader van normale handelstransacties werkelijk is of moet worden betaald. Krachtens lid 3, eerste alinea, van datzelfde artikel, mag van dat beginsel slechts worden afgeweken wanneer geen verkoop van een soortgelijk product in het kader van normale handelstransacties plaatsvindt, wanneer er niet voldoende dergelijke verkopen zijn of wanneer dergelijke verkopen geen bruikbare vergelijking mogelijk maken (zie arrest Goldstar/Raad, C‑105/90, EU:C:1992:69, punt 12). |
21 |
Deze afwijkingen van de methode voor de vaststelling van de normale waarde aan de hand van werkelijke prijzen zijn uitputtend en hebben betrekking hebben op de kenmerken van de verkoop en niet op de prijs van het product (arrest Ajinomoto en NutraSweet/Raad en Commissie, C‑76/98 P en C‑77/98 P, EU:C:2001:234, punt 40). |
22 |
Zoals echter de advocaat-generaal in punt 38 van zijn conclusie heeft opgemerkt, bevat noch de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel van 1994, noch de basisverordening een definitie van het begrip normale handelstransacties. Het is juist dat artikel 2 van de basisverordening uitdrukkelijk twee verkooptypes vermeldt die, onder bepaalde voorwaarden, geen normale handelstransacties kunnen vormen. |
23 |
In de eerste plaats preciseert artikel 2, lid 1, derde alinea, van de basisverordening dat de prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk geassocieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, niet mogen worden geacht in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en niet mogen worden gebruikt voor de berekening van de normale waarde, tenzij bij wijze van uitzondering is vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed (arrest Petrotub en Republica/Raad, C‑76/00 P, EU:C:2003:4, punt 85). |
24 |
In de tweede plaats mag krachtens artikel 2, lid 4, eerste alinea, van de basisverordening de verkoop van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop bij uitvoer naar een derde land tegen lagere prijzen dan de productiekosten per eenheid, slechts worden beschouwd als verkoop die niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden indien is vastgesteld dat deze verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden heeft plaatsgevonden tegen prijzen die het niet mogelijk maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen. |
25 |
Evenwel bevat artikel 2 van de basisverordening geen uitputtende lijst van methodes op grond waarvan kan worden bepaald of de prijzen in het kader van normale handelsverrichtingen zijn toegepast. In dit verband heeft het Hof reeds gepreciseerd dat het begrip normale handelstransacties betrekking heeft op de aard van de verkopen als zodanig. Het begrip strekt ertoe om bij de vaststelling van de normale waarde die situaties buiten beschouwing te laten waarin de verkopen op de binnenlandse markt niet tot stand komen in het kader van normale handelstransacties, met name wanneer een product wordt verkocht tegen prijzen beneden de productiekosten of wanneer transacties plaatsvinden tussen partijen die geassocieerd zijn of een compensatieregeling toepassen (zie arresten Goldstar/Raad, EU:C:1992:69, punt 13, en Ajinomoto en NutraSweet/Raad en Commissie, EU:C:2001:234, punt 38). |
26 |
In punt 36 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de wanbetalingspremie een tegenprestatie vormt voor het risico dat de leverancier neemt door producten aan een specifieke afnemer te verkopen. Bijgevolg vertegenwoordigt die premie geen gedeelte van de waarde van het verkochte product en houdt zij evenmin verband met de kenmerken ervan, maar hangt zij af van de identiteit van de afnemer en van de beoordeling door diens leverancier van zijn financiële mogelijkheden. |
27 |
Bovendien heeft het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest vastgesteld dat, door een dergelijke risicopremie in aanmerking te nemen bij de berekening van de winstmarge ter bepaling van de normale waarde, rekening wordt gehouden met een factor die niet een gedeelte van de waarde van het verkochte product weergeeft, waardoor het resultaat van de berekening van de normale waarde kunstmatig wordt verhoogd en dit resultaat niet langer zo getrouw mogelijk de verkoopprijs van een product weergeeft zoals die zou zijn geweest indien het product was verkocht in het land van oorsprong in het kader van normale handelstransacties. |
28 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 43 van zijn conclusie heeft opgemerkt, strekt het begrip normale handelstransacties ertoe te verzekeren dat de normale waarde van een product zo veel mogelijk overeenstemt met de normale prijs van het soortgelijke product op de binnenlandse markt van de exporteur. Aldus vormt een verkoop die is gesloten volgens voorwaarden die niet overeenstemmen met de handelspraktijk voor de verkoop van het soortgelijke product op die markt op het voor de vaststelling van dumping relevante tijdstip, geen geschikte basis om de normale waarde van het soortgelijke product op die markt vast te stellen. |
29 |
In casu heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat indien bij de bepaling van de normale waarde, in de zin van artikel 2, lid 3, van de basisverordening, een premie in aanmerking wordt genomen als die ter dekking van het risico van wanbetaling, in die bepaling een factor wordt opgenomen die niet de prijs kan vaststellen waartegen het betrokken product in normale omstandigheden op de interne markt zou worden verkocht. Die factor, die uitsluitend betrekking heeft op de financiële mogelijkheden van een specifieke binnenlandse afnemer, behoort immers tot de kenmerken van de verkoop waarmee de instellingen, bij de bepaling of er al dan niet sprake is van dumping, rekening moeten houden om te kunnen vaststellen of deze verkoop is verricht in het kader van handelstransacties die overeenstemmen met de verkoopvoorwaarden van het soortgelijke product op de binnenlandse markt tijdens de relevante periode. |
30 |
In dit verband moet worden opgemerkt dat de prijs van een product slechts één van de voorwaarden van een handelstransactie vormt. Het antwoord op de vraag of een prijs wordt toegepast in het kader van normale handelstransacties, hangt tevens af van andere voorwaarden van een transactie die de toegepaste prijzen kunnen beïnvloeden, zoals de omvang van de transactie, de door de partijen bij die transactie aangegane bijkomende verbintenissen of de leveringstermijn. In het kader van die beoordeling, die per geval afzonderlijk moet worden verricht, moeten de instellingen rekening houden met alle relevante factoren en alle bijzondere omstandigheden aangaande de betrokken verkopen. |
31 |
Weliswaar heeft het Gerecht in casu in punt 36 van het bestreden arrest geoordeeld dat de inaanmerkingneming van de risicopremie voor wanbetaling niet een gedeelte van de waarde van het verkochte product vertegenwoordigde en evenmin verband hield met de kenmerken ervan, en heeft het in punt 38 van datzelfde arrest gesteld dat de premie geen weergave vormde van een gedeelte van de waarde van het verkochte product, doch zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wenste het Gerecht in deze punten geen principiële verklaringen te doen als zou de normale aard van de verkoop noodzakelijkerwijze afhangen van het feit dat de prijs ervan de waarde van het product weergeeft. |
32 |
De vaststelling van het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest dat deze premie het resultaat van de berekening van de normale waarde kunstmatig verhoogt, sluit dus aan bij de bestaande rechtspraak van het Hof dat door de inaanmerkingneming van deze risicopremie de normale aard van de verkopen zou zijn aangetast (zie arrest Ajinomoto en NutraSweet/Raad en Commissie, EU:C:2001:234, punten 39 en 41). In dit verband moet worden opgemerkt dat in dit kader de instellingen moeten onderzoeken of deze verkoopvoorwaarde algemeen voor alle klanten op de markt van het soortgelijke product wordt toegepast of daarentegen enkel wordt toegepast wegens de situatie van de betrokken afnemer. |
33 |
Aangaande de argumenten van de Raad betreffende de verwijzing door het Gerecht, in de punten 38 tot en met 40 van het bestreden arrest, naar artikel 2, lid 10, sub k, van de basisverordening, moet worden vastgesteld dat deze niet ter zake dienend zijn, daar de doorslaggevende redenering van het Gerecht in dit verband, die met name is uiteengezet in de punten 36 en 37 van hetzelfde arrest, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Zelfs indien deze verwijzing onjuist zou blijken te zijn, zou dit geen gevolgen hebben voor de geldigheid van de door het Gerecht in het bestreden arrest gegeven uitlegging van het begrip „verkoop verricht in het kader van normale transacties”, en dus niet kunnen leiden tot de vernietiging van dat arrest. |
34 |
Tot slot moet het derde onderdeel van het middel, betreffende de schending door het Gerecht van de motiveringsplicht, dat overigens niet op specifieke argumenten is gebaseerd, worden afgewezen, daar de motivering van het bestreden arrest helder en ondubbelzinnig de redenering van het Gerecht weergeeft. |
35 |
Gelet op een en ander kan het enige middel dat de Raad tot staving van zijn hogere voorziening heeft aangevoerd, niet worden aanvaard en moet die hogere voorziening bijgevolg worden afgewezen. |
Kosten
36 |
Artikel 184, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof bepaalt dat het Hof over de kosten beslist wanneer de hogere voorziening ongegrond is. Volgens artikel 138, lid 1, van dat Reglement, dat krachtens lid 1 van datzelfde artikel 184 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Raad in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van Alumina worden verwezen in de kosten. |
Het Hof (Tweede kamer) verklaart: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.