This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CJ0266
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 19 March 2015.#L. Kik v Staatssecretaris van Financiën.#Request for a preliminary ruling the from Hoge Raad der Nederlanden.#Reference for a preliminary ruling — Social security — Regulation (EEC) No 1408/71 — Agreement between the European Community and its Member States, of the one part, and the Swiss Confederation, of the other, on the free movement of persons — National of a Member State, in which he resides, employed on a pipe-laying vessel flying the flag of another third State — Person initially employed by an undertaking established in the Netherlands and subsequently by an undertaking established in Switzerland — Work performed, in succession, on the continental shelf adjacent to a third State, in international waters and in the part of the continental shelf adjacent to certain Member States — Scope ratione personae of Regulation No 1408/71 — Determination of the legislation applicable.#Case C-266/13.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 maart 2015.
L. Kik tegen Staatssecretaris van Financiën.
Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen – Staatsburger van een lidstaat, die aldaar woonachtig is en zijn werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een onder de vlag van een andere derde staat varende pijpenlegger – Werknemer die eerst werkt voor een in Nederland gevestigde onderneming en nadien voor een in Zwitserland gevestigde onderneming – Arbeid die achtereenvolgens boven het continentaal plat van een derde staat, in internationale wateren en boven het continentaal plat van een aantal lidstaten wordt verricht – Personele werkingssfeer van die verordening – Vaststelling van de toepasselijke wetgeving.
Zaak C-266/13.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 19 maart 2015.
L. Kik tegen Staatssecretaris van Financiën.
Verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen – Staatsburger van een lidstaat, die aldaar woonachtig is en zijn werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een onder de vlag van een andere derde staat varende pijpenlegger – Werknemer die eerst werkt voor een in Nederland gevestigde onderneming en nadien voor een in Zwitserland gevestigde onderneming – Arbeid die achtereenvolgens boven het continentaal plat van een derde staat, in internationale wateren en boven het continentaal plat van een aantal lidstaten wordt verricht – Personele werkingssfeer van die verordening – Vaststelling van de toepasselijke wetgeving.
Zaak C-266/13.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:188
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
19 maart 2015 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen — Onderdaan van een lidstaat, die aldaar woonachtig is en die zijn werkzaamheden in loondienst verricht aan boord van een onder de vlag van een andere derde staat varende pijpenlegger — Werknemer die eerst werkt voor een in Nederland gevestigde onderneming en nadien voor een in Zwitserland gevestigde onderneming — Arbeid die achtereenvolgens boven het continentaal plat van een derde staat, in internationale wateren en boven het continentaal plat van een aantal lidstaten wordt verricht — Personele werkingssfeer van die verordening — Vaststelling van de toe te passen wetgeving”
In zaak C‑266/13,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 12 april 2013, ingekomen bij het Hof op 15 mei 2013, in de procedure
L. Kik
tegen
Staatssecretaris van Financiën,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, C. Vajda, A. Rosas, E. Juhász en D. Šváby (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 juli 2014,
gelet op de opmerkingen van:
— |
Kik, vertegenwoordigd door H. Menger, |
— |
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door B. Koopman, M. Bulterman, C. Schillemans en M. Gijzen als gemachtigden, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en J. Enegren als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 oktober 2014,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 307/1999 van de Raad van 8 februari 1999 (PB L 38, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van L. Kik tegen de Staatssecretaris van Financiën over de aansluiting van Kik bij het Nederlandse stelsel van volksverzekeringen voor het tijdvak van 1 juni tot en met 24 augustus 2004. |
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3 |
Het op 10 december 1982 te Montego Bay (Jamaica) ondertekende Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, dat op 16 november 1994 in werking is getreden, is geratificeerd op 28 juni 1996 door het Koninkrijk der Nederlanden en op 25 juli 1997 door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en is namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 (PB L 179, blz. 1; hierna: „zeerechtverdrag”). |
4 |
Artikel 60 van dit verdrag, met het opschrift „Kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen in de exclusieve economische zone”, bepaalt: „1. In de exclusieve economische zone heeft de kuststaat het uitsluitende recht te bouwen en de bouw, de werkzaamheden en het gebruik te machtigen en te regelen van:
2. De kuststaat bezit uitsluitende rechtsmacht over zulke kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, met inbegrip van rechtsmacht met betrekking tot de wetten en voorschriften inzake douane, belastingen, volksgezondheid, veiligheid en immigratie. [...]” |
5 |
Artikel 77 van het zeerechtverdrag, met het opschrift „Rechten van de kuststaat op het continentale plat”, bepaalt: „1. De kuststaat oefent over het continentale plat soevereine rechten uit ter exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het plat. 2. De in lid 1 bedoelde rechten zijn exclusief in die zin dat, indien de kuststaat het continentale plat niet exploreert of de natuurlijke rijkdommen ervan niet exploiteert, niemand deze werkzaamheden mag gaan verrichten dan met de uitdrukkelijke toestemming van de kuststaat. 3. De rechten van de kuststaat op het continentale plat zijn niet afhankelijk van een daadwerkelijke of fictieve bezetting of van enige uitdrukkelijke proclamatie. [...]” |
6 |
Artikel 79 van dat verdrag, met het opschrift „Onderzeese kabels en pijpleidingen op het continentale plat”, luidt als volgt: „1. Alle staten zijn gerechtigd onderzeese kabels en pijpleidingen op het continentale plat te leggen, overeenkomstig de bepalingen van dit artikel. 2. Onder voorbehoud van zijn recht redelijke maatregelen te nemen voor de exploratie van het continentale plat en de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen daarvan en het voorkomen, verminderen en bestrijden van verontreiniging door pijpleidingen, mag de kuststaat het leggen of het onderhoud van onderzeese kabels of pijpleidingen niet belemmeren. 3. Het tracé van de pijpleidingen die op het continentale plat worden gelegd, is onderworpen aan de toestemming van de kuststaat. 4. Niets in dit deel doet afbreuk aan het recht van de kuststaat voorwaarden te stellen voor kabels of pijpleidingen die zijn gebied of territoriale zee binnenkomen, of aan zijn rechtsmacht over kabels en pijpleidingen, aangelegd of gebruikt in verband met de exploratie van zijn continentale plat of de exploitatie van de rijkdommen daarvan of de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen die zich onder zijn rechtsmacht bevinden. [...]” |
7 |
Volgens artikel 80 van het zeerechtverdrag, met het opschrift „Kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen op het continentale plat”, is artikel 60 van dit verdrag mutatis mutandis van toepassing op kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen op het continentale plat. |
Unierecht
8 |
Verordening nr. 1408/71 verwijst in de aanhef ervan met name naar artikel 51 van het EEG-Verdrag (nadien artikel 51 van het EG-Verdrag, vervolgens na wijziging, artikel 42 EG), dat thans overeenkomt met artikel 48 VWEU. Deze artikelen zien in hoofdzaak op de coördinatie van de stelsels van sociale zekerheid van de lidstaten en de betaling van uitkeringen in het kader van de aldus gecoördineerde stelsels. Na die aanhef bevat deze verordening in de considerans onder meer de volgende overwegingen: „Overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden; [...] Overwegende dat, gezien de belangrijke verschillen welke tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot hun personele werkingssfeer bestaan, er de voorkeur moet aan worden gegeven uit te gaan van het beginsel dat de verordening van toepassing is op alle personen die verzekerd zijn krachtens de voor loontrekkenden en zelfstandigen getroffen regelingen inzake sociale zekerheid of uit hoofde van de uitoefening van een werkzaamheid als loontrekkende of zelfstandige; Overwegende dat de eigen kenmerken van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid moeten worden gerespecteerd en dat er enkel een coördinatiemethode moet worden uitgewerkt; [...] Overwegende dat de werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen moeten zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden; [...] Overwegende dat de gelijke behandeling van alle werknemers die op het grondgebied van een lidstaat werken het best gegarandeerd wordt door, als algemene regel, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de persoon zijn beroepswerkzaamheden als loontrekkende of zelfstandige uitoefent als toepasbare wetgeving aan te wijzen; Overwegende dat er in specifieke situaties die een ander aanknopingscriterium rechtvaardigen, van deze algemene regel kan worden afgeweken; [...]” |
9 |
Artikel 1 van verordening nr. 1408/71 bepaalt: „Voor de toepassing van deze verordening:
[...]” |
10 |
Artikel 2 van deze verordening, „Personele werkingssfeer”, bepaalt in lid 1: „Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.” |
11 |
Titel II van verordening nr. 1408/71 bevat de artikelen 13 tot en met 17 bis, betreffende de vaststelling van de toe te passen wetgeving. Artikel 13, lid 1, formuleert de regel dat degenen op wie deze verordening van toepassing is, in beginsel slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen zijn. In de daarop volgende leden van genoemd artikel 13 is bepaald: „2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
[...]
[...]
|
12 |
Artikel 14 van verordening nr. 1408/71, „Bijzondere regels voor personen in loondienst, met uitzondering van zeelieden”, luidt: „Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden: [...]
[...]” |
13 |
Artikel 14 ter van verordening nr. 1408/71, dat bijzondere regels voor zeelieden bevat, luidt: „Ten aanzien van de in artikel 13, lid 2, onder c), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden: [...]
|
14 |
In artikel 15 van deze verordening, met het opschrift „Regels betreffende de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering” is bepaald: „1. De artikelen 13 tot en met 14 quinquies zijn niet van toepassing op de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering, tenzij voor één van de in artikel 4 bedoelde takken van sociale zekerheid in een lidstaat slechts een stelsel van vrijwillige verzekering bestaat. 2. Ingeval de toepassing van de wetgevingen van twee of meer lidstaten leidt tot gelijktijdige aansluiting:
[...]” |
15 |
Artikel 8 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, ondertekend te Luxemburg op 21 juni 1999 en goedgekeurd namens de Europese Gemeenschap bij besluit 2002/309/EG, Euratom van de Raad en, wat betreft de overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking, van de Commissie van 4 april 2002 betreffende de sluiting van zeven overeenkomsten met de Zwitserse Bondsstaat (PB L 114, blz. 1; hierna: „overeenkomst EG-Zwitserland”) luidt als volgt: „De overeenkomstsluitende partijen coördineren overeenkomstig bijlage II hun stelsels voor sociale zekerheid, met name met het oog op:
|
16 |
Artikel 1 van bijlage II bij de overeenkomst EG-Zwitserland, betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, bepaalt: „1. De overeenkomstsluitende partijen komen overeen ten aanzien van de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels onderling de communautaire besluiten toe te passen zoals vermeld in en gewijzigd bij [deel] A van deze bijlage, of daarmee gelijkwaardige regels. 2. In de in [deel A van] deze bijlage genoemde besluiten omvat de uitdrukking ‚lidstaat/lidstaten’ niet alleen de staten die vallen onder de desbetreffende communautaire besluiten, maar tevens Zwitserland.” |
17 |
Deel A van die bijlage noemt onder meer verordening nr. 1408/71. |
18 |
Verordening nr. 1408/71 is vervangen door verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1), die van toepassing is sinds 1 mei 2010; verordening nr. 1408/71 is met ingang van die datum ingetrokken. Bijlage II bij de overeenkomst EG-Zwitserland is bijgewerkt bij besluit nr. 1/2012 van het Gemengd Comité ingesteld krachtens de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, van 31 maart 2012 tot vervanging van bijlage II bij die overeenkomst betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 103, blz. 51), welk besluit op 1 april 2012 in werking is getreden. Die bijlage verwijst thans naar verordening nr. 883/2004. Op feiten die hebben plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van dat besluit, blijft evenwel verordening nr. 1408/71 van toepassing, onder gelijktijdige toepassing van artikel 90, lid 1, van verordening nr. 883/2004, volgens welke bepaling verordening nr. 1408/71 van kracht blijft en de rechtsgevolgen ervan worden gehandhaafd voor, onder meer, de overeenkomst EG-Zwitserland, zulks zolang genoemde overeenkomst niet wordt gewijzigd, en van bijlage II, deel A, punt 3, van die overeenkomst, zoals gewijzigd, die nog steeds verwijst naar verordening nr. 1408/71 „indien het gevallen uit het verleden betreft”. |
Nederlands recht
19 |
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat in Nederland woonachtige werknemers ingevolge de Nederlandse wetgeving inzake het stelsel van de volksverzekeringen in de regel verplicht verzekerd zijn voor de verschillende takken van dat stelsel. Op grond van artikel 12, lid 1, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 is een persoon bij wege van uitzondering niet langer verzekerd, indien hij gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden buiten Nederland arbeid verricht, tenzij die arbeid wordt verricht uit hoofde van een dienstbetrekking met een in deze lidstaat gevestigde werkgever. Volgens de door de Nederlandse regering gegeven preciseringen bepaalt het Besluit verzekeringsplicht zeevarenden, in diezelfde zin, dat de Nederlandse wetgeving inzake de werknemersverzekeringen van toepassing wordt geacht indien een zeevarende woonachtig is in een der lidstaten en in dienst van een Nederlandse werkgever werkzaam is op een schip dat vaart onder een vlag welke niet behoort tot een van de staten die partij zijn bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 (PB 1994, L 1, blz. 3). |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
20 |
L. Kik, een in Nederland woonachtige Nederlands staatsburger, werkte gedurende het gehele jaar 2004 aan boord van een onder Panamese vlag varende pijpenlegger. Tot en met 31 mei van dat jaar werkte hij in loondienst bij een in Nederland gevestigd bedrijf en was hij verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen van deze lidstaat. Vanaf 1 juni 2004 verrichtte hij diezelfde activiteiten in loondienst voor een in Zwitserland gevestigd bedrijf. Zijn salaris bleef onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting. Overeenkomstig de Nederlandse wettelijke regeling is een persoon niet langer verzekerd voor de volksverzekeringen, indien hij gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie maanden buiten Nederland arbeid verricht voor een niet in deze lidstaat gevestigde werkgever. |
21 |
De vraag die in het hoofdgeding centraal staat is of Kik, gelet op verordening nr. 1408/71, in het tijdvak van 1 juni tot en met 24 augustus 2004 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. In dat tijdvak bevond het schip waarop hij werkte zich achtereenvolgens boven het continentaal plat van een derde staat, in internationale wateren en boven het continentaal plat van een aantal lidstaten (Nederland en Verenigd Koninkrijk). |
22 |
Volgens Kik vloeit uit verordening nr. 1408/71 voort dat hij in dat tijdvak niet onder het Nederlandse stelsel van volksverzekeringen viel. |
23 |
Bij de Hoge Raad der Nederlanden is door Kik cassatieberoep ingesteld tegen de beslissing in hoger beroep waarbij hij voor het betrokken tijdvak premieplichtig werd verklaard voor de Nederlandse volksverzekeringen. Bij deze rechter is de vraag gerezen of die verordening van toepassing is. |
24 |
Hij vraagt zich om te beginnen af of deze verordening uitsluitend van toepassing is op migrerende werknemers en, zo ja, of Kik als zodanig kan worden aangemerkt, gelet op de plekken waar hij gedurende het litigieuze tijdvak zijn werkzaamheden achtereenvolgens heeft verricht, rekening gehouden met de bijzondere aard van het schip waarop hij werkte, met de kwalificatie ervan in het licht van het zeerechtverdrag en, in voorkomend geval, met de bestemming van de pijpleidingen. |
25 |
In het bijzonder vraagt de verwijzende rechter zich af of Kik gedurende de tijdvakken waarin het betrokken schip zich boven het continentaal plat van Nederland of van het Verenigd Koninkrijk bevond, moest worden geacht zijn werkzaamheden op het grondgebied van deze lidstaten te hebben verricht. Naargelang van het antwoord op deze vraag moet zijns inziens worden vastgesteld dat Kik ofwel in het gehele litigieuze tijdvak ofwel gedurende een groot deel ervan, buiten het grondgebied van de Europese Unie heeft gewerkt en niet kan worden aangemerkt als migrerende werknemer, die uit dien hoofde binnen de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 zou vallen. |
26 |
Onder verwijzing naar het arrest Aldewereld (C‑60/93, EU:C:1994:271) meent de verwijzende rechter evenwel dat zelfs indien de beroepsactiviteit buiten het grondgebied van de Unie wordt verricht, een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied meebrengt dat de bepalingen van titel II van deze verordening van toepassing zijn op een werknemer die de nationaliteit van een lidstaat heeft. |
27 |
Zijns inziens kunnen in dit verband relevante aanknopingsfactoren worden gevonden zowel met de Zwitserse Bondsstaat – welke staat wat de toepassing van die verordening betreft moet worden gelijkgesteld met een lidstaat – (de vestigingsplaats van de werkgever) als met het grondgebied van de Unie (heffing van inkomstenbelasting in Nederland en, eventueel, arbeid op het grondgebied van Koninkrijk der Nederlanden en van het Verenigd Koninkrijk, indien het werk aan boord van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde pijpenlegger, zolang deze zich boven het continentaal plat van die lidstaten bevond, wordt gelijkgesteld met werk op het grondgebied van die lidstaten). Wat laatstgenoemd aspect betreft, gesteld dat dit relevant is, rijst echter de vraag of het in aanmerking moet worden genomen uitsluitend voor de tijdvakken waarin het schip zich boven het continentaal plat van die lidstaten bevond dan wel voor het gehele litigieuze tijdvak, wat eventueel afhankelijk zou kunnen zijn van de vraag of dit al dan niet van meet af aan was voorzien. |
28 |
Aangenomen dat Kik binnen de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt en dus toepassing dient te worden gegeven aan de regels van titel II ervan om te bepalen welke socialezekerheidswetgeving van toepassing is, vraagt de verwijzende rechter zich af wat de relevante regel is. |
29 |
Volgens hem is de plaats van de werkzaamheden een belangrijk aspect en is het derhalve ook in dit verband noodzakelijk te weten of een werkzaamheid in loondienst aan boord van een pijpenlegger boven het continentaal plat van een lidstaat moet worden gelijkgesteld met werkzaamheden op het grondgebied van deze lidstaat. |
30 |
Indien dat niet het geval is, is geen van de regels van genoemde titel II als zodanig toepasselijk. Aangezien niet kan worden aanvaard dat een werknemer op wie verordening nr. 1408/71 van toepassing is, onder geen enkel socialezekerheidsstelsel valt, moet worden bepaald wat het belangrijkste aanknopingspunt is. In casu dient voorbij te worden gegaan aan de woonplaats van de werknemer, omdat er geen aanwijzing is dat die woonplaats enige band heeft met zijn arbeidsverhouding. Hetzelfde geldt voor de plaats waar belasting wordt geheven over zijn inkomsten uit arbeid, aangezien verordening nr. 1408/71 aan dat aspect geen betekenis toekent. Op basis van eliminatie komt de vestigingsplaats van de werkgever doorslaggevende betekenis toe, waarbij in dit verband wordt verwezen naar het arrest Aldewereld (EU:C:1994:271). |
31 |
Indien de werkzaamheid in loondienst aan boord van een pijpenlegger boven het continentaal plat van een lidstaat moet worden gelijkgesteld met arbeid verricht op het grondgebied van die lidstaat, ziet de Hoge Raad twee mogelijke oplossingen. |
32 |
De eerste oplossing bestaat erin zich te baseren op de in artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71 geformuleerde hoofdregel, die de wetgeving van de plaats van de arbeid aanwijst, en op grond waarvan dus de wetgevingen van Nederland en van het Verenigd Koninkrijk worden toegepast voor de tijdvakken waarin de arbeid moet worden geacht te zijn verricht op het grondgebied van elk van deze lidstaten, en de Zwitserse wetgeving voor het overige van toepassing is, om dezelfde redenen als uiteengezet in punt 30 van het onderhavige arrest. |
33 |
Volgens de tweede mogelijke oplossing dient in aanmerking te worden genomen dat de arbeid op het grondgebied van twee of meer lidstaten pleegt te worden uitgeoefend in de zin van artikel 14, punt 2, van deze verordening, en dat bijgevolg de in punt 2, onder b), i), eerste geval, genoemde regel toepassing vindt, wat ertoe zou leiden dat de wetgeving van de woonstaat moet worden toegepast, aangezien een deel van de werkzaamheden daar is verricht. |
34 |
Volgens de verwijzende rechter zou het kunnen zijn dat de omstandigheid dat artikel 14 van verordening nr. 1408/71 blijkens het opschrift ervan bijzondere regels bevat voor personen in loondienst, met uitzondering van zeelieden, niet beslissend is, omdat artikel 14 ter ervan, waarin de bijzondere regels voor zeelieden staan, geen bepaling bevat die in casu kan worden toegepast. |
35 |
Hij vraagt zich daarentegen af, hoe onderscheid moet worden gemaakt tussen dat geval en het geval waarin een werkzaamheid in loondienst eerst wordt uitgeoefend in de ene lidstaat en vervolgens in een andere lidstaat, welke situatie wordt beheerst door artikel 13, lid 2, onder a), van verordening nr. 1408/71, want strikt genomen kunnen twee activiteiten nooit door dezelfde persoon tegelijkertijd op twee verschillende plaatsen worden verricht. Bijgevolg ziet de uitdrukking „op het grondgebied van twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt uit te oefenen” in artikel 14, punt 2, van die verordening tevens op een werkzaamheid die opeenvolgend op het grondgebied van verscheidene lidstaten wordt verricht. Het vrije verkeer van werknemers is niet gebaat bij een te strikte uitlegging van deze uitdrukking, omdat die zou meebrengen dat op werknemers die niet onder de bijzondere regel van dat artikel 14, punt 2, vallen, artikel 13, lid 2, onder a), van die verordening wordt toegepast, waardoor zij zouden worden geconfronteerd met een frequente wijziging van de op hen toepasselijke wetgeving. |
36 |
Daarop heeft de Hoge Raad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
37 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening nr. 1408/71 in die zin moet worden uitgelegd dat een werknemer die, zoals Kik, onderdaan is van een lidstaat, waarin hij woont en waarin over zijn inkomsten belasting wordt geheven, die op verschillende plekken op de wereld, met name boven het continentaal plat van een aantal lidstaten, werkt op een onder de vlag van een derde staat varende pijpenlegger, die voorheen werkzaam was voor een in zijn woonstaat gevestigde onderneming, maar van werkgever is veranderd en thans werkt voor een in Zwitserland gevestigde onderneming, doch blijft wonen in dezelfde lidstaat en blijft varen op hetzelfde schip, binnen de personele werkingssfeer van die verordening valt. |
38 |
Dienaangaande moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat verordening nr. 1408/71 ingevolge artikel 2, lid 1, ervan met name van toepassing is op werknemers op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten zijn. |
39 |
Blijkens de verwijzingsbeslissing was dat voor Kik het geval in het tijdvak waarop het hoofdgeding betrekking heeft. Hij is immers Nederlands staatsburger en was gedurende dat tijdvak verzekerd voor de Nederlandse volksverzekeringen op grond dat hij in deze lidstaat woonde. Voorts betreft het hoofdgeding weliswaar de vraag of Kik in dat tijdvak onder de Nederlandse dan wel de Zwitserse wetgeving viel, doch is niet betwist dat hij aan een van deze beide wetgevingen onderworpen was. |
40 |
In de tweede plaats moet worden vastgesteld dat werk aan boord van een pijpenlegger niet kan worden gelijkgesteld met werk op het grondgebied van een lidstaat, wanneer het schip zich boven het continentaal plat van die lidstaat bevindt. |
41 |
De rechtsmacht die ingevolge artikel 79, lid 4, van het zeerechtverdrag toekomt aan een kuststaat, is immers beperkt tot kabels en pijpleidingen, aangelegd of gebruikt in verband met de exploratie van zijn continentaal plat of de exploitatie van de rijkdommen daarvan, en strekt zich dus niet uit tot het schip dat die kabels of pijpleidingen legt. Bovendien kan een dergelijk schip niet worden gelijkgesteld met een „kunstmatig eiland”, een „installatie” of een „inrichting” op het continentaal plat in de zin van artikel 80 van dat verdrag. Hoe dan ook blijkt uit de verwijzingsbeslissing niet dat de leidingen die door het schip waarop Kik werkzaam was, werden gelegd in de perioden waarin het zich boven het continentaal plat van een aantal lidstaten bevond, bestemd waren voor de exploratie van het continentaal plat of voor de exploitatie van de rijkdommen daarvan. |
42 |
In een situatie zoals die van Kik is de vaststelling dat werk verricht aan boord van een pijpenlegger niet kan worden gelijkgesteld met werk verricht op het grondgebied van een lidstaat, zelfs niet wanneer dat schip zich boven het continentaal plat van die lidstaat bevindt, op zich evenwel niet van dien aard dat daardoor de toepasbaarheid van verordening nr. 1408/71 op losse schroeven komt te staan. De enkele omstandigheid dat een werknemer zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de Unie verricht, volstaat immers niet om de toepassing van de regels van de Unie inzake het vrije verkeer van werknemers uit te sluiten wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied behoudt (arrest Aldewereld, EU:C:1994:271, punt 14). |
43 |
In dit verband volgt uit de rechtspraak van het Hof dat een voldoende nauwe aanknoping tussen de betrokken arbeidsverhouding en het grondgebied van de Unie met name voortvloeit uit het feit dat een burger van de Unie die in een lidstaat woont, is aangeworven door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht (zie in die zin arrest Petersen, C‑544/11, EU:C:2013:124, punt 42). |
44 |
Zoals de advocaat-generaal in punt 40 van zijn conclusie heeft opgemerkt, wordt de arbeid die Kik gedurende het in het hoofdgeding aan de orde zijnde tijdvak heeft verricht, gekenmerkt door een aantal aanknopingsfactoren met het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden en met dat van de Zwitserse Bondsstaat, welke staat voor de toepassing van verordening nr. 1408/71 is gelijkgesteld met een lidstaat. In dit verband kan worden volstaan met de vaststelling dat Kik in Nederland woonde en dat de vestigingsplaats van zijn werkgever in Zwitserland lag. |
45 |
Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat verordening nr. 1408/71 in die zin moet worden uitgelegd dat een werknemer die, zoals Kik, onderdaan is van een lidstaat, waarin hij woont en waarin over zijn inkomsten belasting wordt geheven, die op verschillende plekken op de wereld, met name boven het continentaal plat van een aantal lidstaten, werkt op een onder de vlag van een derde staat varende pijpenlegger, die voorheen werkzaam was voor een in zijn woonstaat gevestigde onderneming, maar van werkgever is veranderd en thans werkt voor een in Zwitserland gevestigde onderneming, doch blijft wonen in dezelfde lidstaat en blijft varen op hetzelfde schip, binnen de personele werkingssfeer van die verordening valt. |
Tweede vraag
46 |
Met zijn tweede vraag, die is gesteld voor het geval verordening nr. 1408/71 van toepassing is op een werknemer als Kik, en waarop dus dient te worden geantwoord, wenst de verwijzende rechter te vernemen welke wetgeving door de in titel II van deze verordening vervatte regels voor de vaststelling van de toe te passen nationale wetgeving wordt aangewezen als toepasselijk op een dergelijke werknemer. |
47 |
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat wanneer een persoon binnen de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt, zoals deze is omschreven in artikel 2 ervan, de in artikel 13, lid 1, van die verordening genoemde regel dat slechts één wetgeving toepassing vindt, in beginsel van toepassing is en de toepasselijke nationale wetgeving wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van titel II van die verordening (arrest Aldewereld, EU:C:1994:271, punt 10). |
48 |
In punt 11 van dat arrest heeft het Hof vastgesteld dat geen enkele bepaling van die titel rechtstreeks ziet op de situatie van een werknemer die in dienst is van een onderneming van de Unie, doch geen werkzaamheden verricht op het grondgebied van de Unie, omdat hij uitsluitend op het grondgebied van een derde staat werkt. |
49 |
Met die situatie moet worden gelijkgesteld de situatie van een werknemer die is aangesteld door een onderneming van de Unie om te werken op een pijpenlegger die vaart onder de vlag van een derde staat. |
50 |
Dat is het geval, los van het feit dat na het tijdvak dat in het kader van genoemd arrest relevant was, artikel 13, lid 2, onder f), van verordening nr. 1408/71 is ingevoerd. Volgens die bepaling is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van een andere bepaling van titel II aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont. |
51 |
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het niet langer van toepassing zijn van de wetgeving van een lidstaat een toepassingsvoorwaarde van deze bepaling vormt en dat deze niet zelf de voorwaarden omschrijft waaronder de wetgeving van een lidstaat ophoudt van toepassing te zijn (zie arrest Commissie/België, C‑347/98, EU:C:2001:236, punt 31). Zoals het Hof het heeft geformuleerd, met name in punt 33 van het arrest Van Pommeren-Bourgondiën (C‑227/03, EU:C:2005:431), staat het aan de wettelijke regeling van elke lidstaat om deze voorwaarden vast te stellen. |
52 |
Zoals is gepreciseerd in artikel 10 ter van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 (PB L 74, blz. 1), in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97, worden de datum en de voorwaarden waarop een persoon als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder f), van verordening nr. 1408/71 ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat, overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling vastgesteld. |
53 |
Krachtens het Nederlandse recht bleef de socialezekerheidswetgeving van deze lidstaat gedurende de gehele litigieuze periode op Kik van toepassing. Daar niet was voldaan aan de voorwaarde dat de wetgeving van een lidstaat ophoudt van toepassing te zijn op de betrokkene, is artikel 13, lid 2, onder f), van verordening nr. 1408/71 niet van toepassing in een situatie als aan de orde in het hoofdgeding. |
54 |
Bijgevolg moet worden vastgesteld dat in een dergelijke situatie, voor zover de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de Unie vertoont, een wetgeving als toepasselijk wordt aangewezen op basis van de andere bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71 dan artikel 13, lid 2, onder f), ervan. |
55 |
Zoals is vastgesteld in punt 44 van het onderhavige arrest, bestaat er in een situatie als die van Kik een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de Unie. |
56 |
Met betrekking tot de vaststelling welke wetgeving in een dergelijke situatie krachtens verordening nr. 1408/71 van toepassing is, moet worden vastgesteld dat de algemene regel van artikel 13, lid 2, onder c), ervan, die voor zeelieden de wetgeving van de lidstaat onder de vlag waarvan een zeeschip vaart, aanwijst, niet naar analogie van toepassing is omdat het in casu gaat om een persoon die werkt op een schip dat onder de vlag van een derde staat vaart. |
57 |
Met betrekking tot een dergelijk geval heeft het Hof geoordeeld dat de toepasselijke wetgeving voortvloeit uit de bepalingen van titel II van deze verordening, waarbij moet worden gelet op de aanknoping die de betrokken situatie met de wetgeving van de lidstaten heeft (zie arrest Aldewereld, EU:C:1994:271, punt 20). |
58 |
Net als in de situatie die in het arrest Aldewereld (EU:C:1994:271, punt 21) aan de orde was, zijn in casu de enige aanknopingsfactoren met de wetgeving van een lidstaat, of een daarmee gelijkgestelde staat, de woonplaats van de werknemer en de vestigingsplaats van de werkgever. Zoals het Hof in punt 22 van dat arrest heeft vastgesteld, is de toepassing van de wetgeving van de woonstaat van de werknemer in het stelsel van verordening nr. 1408/71 een ondergeschikte regel, die slechts wordt toegepast wanneer die wetgeving een aanknoping heeft met de arbeidsverhouding. Wanneer de werknemer dus niet woont op het grondgebied van één van de lidstaten waar hij zijn werkzaamheden verricht, wordt gewoonlijk de wetgeving van de staat van de zetel of het domicilie van de werkgever toegepast. |
59 |
In een situatie als aan de orde in het hoofdgeding is voor deze constatering steun te vinden in artikel 14, lid 2, onder a), eerste volzin, van verordening nr. 1408/71, welke bepaling aanduidt hoe het stelsel van deze verordening is opgebouwd met betrekking tot personen die hun werk voornamelijk al reizend verrichten onder zodanige voorwaarden dat de uitvoering ervan niet kan aanknopen bij één plaats in het bijzonder, en op grond waarvan de wetgeving van de lidstaat waar de werkgever zijn zetel heeft, op deze personen van toepassing is. |
60 |
Hoewel deze bepaling blijkens het opschrift ervan regels bevat voor andere personen dan zeelieden, is de situatie die in het hoofdgeding aan de orde is, namelijk die van een werknemer die buiten het grondgebied van de Unie arbeid in loondienst verricht aan boord van een schip dat onder de vlag van een derde staat vaart, immers vergelijkbaar met die van personen op wie die bepaling rechtstreeks ziet, voor zover noch de vlagstaat noch de plaats van de arbeid een aanknoping met de wetgeving van een lidstaat biedt. |
61 |
Bijgevolg is in de situatie van een werknemer als Kik de toepasselijke wetgeving die van de lidstaat, of van de daarmee gelijkgestelde staat, waar de onderneming waarbij deze werknemer werkzaam is, haar zetel heeft. |
62 |
Gelet op het feit dat het Hof niet beschikt over informatie over de aard van het in de Zwitserse wettelijke regeling voorziene verzekeringsstelsel, en rekening gehouden met het feit dat in de Nederlandse wettelijke regeling is bepaald dat deze ziet op de situatie van een werknemer als Kik gedurende het in het hoofdgeding aan de orde zijnde tijdvak, door te voorzien in aansluiting van een dergelijke werknemer bij een stelsel van verplichte verzekering, moet worden vastgesteld dat, overeenkomstig artikel 15, lid 2, eerste streepje, van verordening nr. 1408/71, wanneer de toepassing van de wetgevingen van meerdere lidstaten, waarmee de Zwitserse Bondsstaat moet worden gelijkgesteld, leidt tot aansluiting bij een stelsel van vrijwillige verzekering en bij een stelsel van verplichte verzekering, op de betrokkene uitsluitend het stelsel van verplichte verzekering van toepassing is. |
63 |
In het geval waarin de wetgeving van de vestigingsstaat van de werkgever ingevolge verordening nr. 1408/71 niet voorziet in aansluiting van een werknemer als Kik bij enig stelsel van sociale zekerheid, is de wetgeving van de woonstaat van een dergelijke werknemer van toepassing. De bepalingen van titel II van deze verordening hebben immers ook tot doel te beletten dat de binnen de werkingssfeer van deze verordening vallende personen wegens het ontbreken van een op hen toepasselijke wetgeving geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten (arrest Van Pommeren-Bourgondiën, EU:C:2005:431, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
64 |
Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat de in titel II van verordening nr. 1408/71 vervatte bepalingen die regelen welke de toe te passen nationale wetgeving is, in die zin moeten worden uitgelegd dat de onderdaan van een lidstaat of van de Zwitserse Bondsstaat, welke staat voor de toepassing van deze verordening wordt gelijkgesteld met een lidstaat, die buiten het grondgebied van de Unie, daaronder begrepen boven het continentaal plat van een lidstaat, arbeid in loondienst verricht aan boord van een schip dat vaart onder de vlag van een derde staat, maar die in dienst is van een op het grondgebied van de Zwitserse Bondsstaat gevestigde onderneming, is onderworpen aan de wetgeving van de vestigingsstaat van zijn werkgever. Indien evenwel, in omstandigheden als die aan de orde in het hoofdgeding, de toepassing van die wetgeving volgens die verordening zou leiden tot aansluiting bij een stelsel van vrijwillige verzekering of ertoe zou leiden dat de betrokkene bij geen enkel stelsel van sociale zekerheid is aangesloten, is deze onderdaan onderworpen aan de wetgeving van zijn woonstaat. |
Kosten
65 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Nederlands.