Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CA0375

    Zaak C-375/13: Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Harald Kolassa/Barclays Bank plc [Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken — Door consumenten gesloten overeenkomsten — In een lidstaat wonende consument die door een in een andere lidstaat gevestigde bank uitgegeven effecten van een in een derde lidstaat gevestigde tussenpersoon heeft verworven — Bevoegdheid voor vorderingen tegen de bank die deze effecten heeft uitgegeven]

    PB C 107 van 30.3.2015, p. 4–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.3.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 107/4


    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 28 januari 2015 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Handelsgericht Wien — Oostenrijk) — Harald Kolassa/Barclays Bank plc

    (Zaak C-375/13) (1)

    ([Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Rechterlijke bevoegdheid in burgerlijke en handelszaken - Door consumenten gesloten overeenkomsten - In een lidstaat wonende consument die door een in een andere lidstaat gevestigde bank uitgegeven effecten van een in een derde lidstaat gevestigde tussenpersoon heeft verworven - Bevoegdheid voor vorderingen tegen de bank die deze effecten heeft uitgegeven])

    (2015/C 107/04)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Handelsgericht Wien

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Harald Kolassa

    Verwerende partij: Barclays Bank plc

    Dictum

    1)

    Artikel 15, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die in het hoofdgeding een verzoeker die als consument bij een beroepsmatig handelende derde een obligatie aan toonder heeft verworven, zonder dat tussen die consument en de emittent van die obligatie een overeenkomst wordt gesloten — het is aan het verwijzende gerecht om dit te verifiëren — zich niet op de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid kan beroepen voor de vordering die hij tegen die emittent instelt op grond van de voorwaarden van de obligatielening, niet-nakoming van de informatie- en toezichtverplichtingen en de prospectusaansprakelijkheid.

    2)

    Artikel 5, punt 1, sub a, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat in omstandigheden als die in het hoofdgeding een verzoeker die van een derde een obligatie aan toonder heeft verworven, zonder dat de instelling die die obligatie heeft uitgegeven jegens die verzoeker vrijwillig een verbintenis is aangegaan — het is aan het verwijzende gerecht om dit te verifiëren — zich niet op de in deze bepaling neergelegde bevoegdheid kan beroepen voor de vordering die hij tegen die emittent instelt op grond van de voorwaarden van de obligatielening, niet-nakoming van de informatie- en toezichtverplichtingen en de prospectusaansprakelijkheid.

    3)

    Artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 moet aldus worden uitgelegd dat het van toepassing is op een vordering waarmee de emittent van een certificaat aansprakelijk wordt gesteld voor het prospectus voor dit certificaat en wegens niet-nakoming van andere op die emittent rustende informatieverplichtingen, voor zover die aansprakelijkheid niet berust op een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, van die verordening. Op grond van punt 3 van voormeld artikel 5 zijn de gerechten van de woonplaats van de verzoeker — uit hoofde van het intreden van de schade — bevoegd om van een dergelijke vordering kennis te nemen, onder meer wanneer de beweerde schade zich rechtstreeks voordoet op een bankrekening van de verzoeker bij een in het rechtsgebied van die gerechten gevestigde bank.

    4)

    In het kader van de toetsing van de bevoegdheid overeenkomstig verordening nr. 44/2001, hoeft geen uitgebreide bewijsprocedure te worden gevoerd met betrekking tot betwiste feiten die zowel voor de bevoegdheidsvraag als voor het bestaan van het ingeroepen vorderingsrecht relevant zijn. Het aangezochte gerecht kan zijn internationale bevoegdheid echter toetsen aan alle te zijner beschikking staande gegevens, daaronder begrepen, in voorkomend geval, de betwistingen van de verweerder.


    (1)  PB C 274 van 21.9.2013.


    Top