Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012TN0257

    Zaak T-257/12: Beroep ingesteld op 11 juni 2012 — Siegenia-Aubi en Noraa/Commissie

    PB C 227 van 28.7.2012, p. 32–33 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    28.7.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 227/32


    Beroep ingesteld op 11 juni 2012 — Siegenia-Aubi en Noraa/Commissie

    (Zaak T-257/12)

    2012/C 227/54

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Verzoekende partijen: Siegenia-Aubi KG (Wilnsdorf, Duitsland) en Noraa GmbH (Wilnsdorf, Duitsland) (vertegenwoordigers: T. Caspary en J. van Kann, advocaten)

    Verwerende partij: Europese Commissie

    Conclusies

    het besluit van de Commissie van 28 maart 2012 in zaak COMP/39452 — Hang- en sluitwerk voor vensters en glazen deuren C(2012) 2069 def. gedeeltelijk nietig verklaren, voor zover dit verzoeksters betreft;

    subsidiair, de aan verzoeksters in het bestreden besluit opgelegde geldboete overeenkomstig artikel 261 VWEU passend verlagen;

    verweerster verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar beroep voeren verzoeksters acht middelen aan.

    1)

    Verweerster heeft bij haar vaststellingen de beginselen betreffende de bewijslast (artikel 2 van verordening nr. 1/2003), betreffende de bewijsstandaard en betreffende de motiveringsplicht geschonden. In het bijzonder heeft verweerster niet genoegzaam bewezen dat er sprake is van vermeende signaalwerking van de Duitse prijzen voor draai-kiepsystemen op alle hang- en sluitwerktechnologieën en -materialen in de gehele EER en heeft zij derhalve de op haar rustende bewijslast ten onrechte beperkt.

    2)

    Verweerster heeft ten onrechte aangenomen dat de vermeende afspraken de gehele EER betroffen, respectievelijk geen toereikende bewijzen daarvoor geleverd.

    3)

    Verweerster heeft ten onrechte aangenomen — en er geen bewijs voor geleverd — dat de vermeende inbreuk alle hang- en sluitwerktechnologieën en -materialen betrof.

    4)

    Verweerster heeft ten onrechte aangenomen — en er geen toereikend bewijs voor geleverd — dat in 2002 prijsafspraken zouden zijn gemaakt. Daardoor zijn de richtsnoeren inzake geldboeten ook verkeerd toegepast voor zover er ten onrechte van uit werd gegaan dat de inbreuk van 1999 tot 2007 heeft geduurd. Bovendien heeft verweerster artikel 25 van verordening nr. 1/2003 geschonden omdat gebeurtenissen van voor 2002 reeds zijn verjaard.

    5)

    Verweerster heeft aan verzoeksters ten onrechte de handelwijze toegerekend van een vennootschap waarin slechts een minderheidsdeelneming werd gehouden, en daardoor de regels inzake de toerekening van handelingen van dochtervennootschappen aan moedervennootschappen alsmede de motiveringsplicht geschonden.

    6)

    Verweerster heeft bij de uitvoering van een aanpassing van de geldboete de beginselen van gelijke behandeling, evenredigheid, behoorlijk bestuur alsmede de motiveringplicht geschonden. Voorts heeft verweerster de bewoordingen, de systematiek en het doel van de richtsnoeren inzake geldboeten geschonden.

    7)

    Verweerster heeft bij de bepaling van de zwaarte van de inbreuk de beginselen van evenredigheid en behoorlijk bestuur alsmede de punten 20, 23 en 25 van de richtsnoeren inzake geldboeten geschonden.

    8)

    Verweerster heeft bij de bepaling van verzachtende omstandigheden de beginselen van gelijke behandeling, punt 29 van de richtsnoeren inzake geldboeten alsmede de motiveringsplicht geschonden. Met name heeft verweerster niet in aanmerking genomen dat er sprake was van een niet-opzettelijke handeling en van actieve medewerking van verzoeksters.


    Top