This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012TJ0177
Judgment of the General Court (Sixth Chamber), 2 October 2014.#Spraylat GmbH v European Chemicals Agency (ECHA).#REACH — Fee for registration of a substance — Reduction granted to micro-, small and medium-sized enterprises — Error in declaration relating to the size of the enterprise — Decision imposing an administrative charge — Proportionality.#Case T‑177/12.
Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 oktober 2014 .
Spraylat GmbH tegen Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
REACH – Vergoeding verschuldigd voor de registratie van een stof – Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen – Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming – Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd – Evenredigheid.
Zaak T‑177/12.
Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 2 oktober 2014 .
Spraylat GmbH tegen Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA).
REACH – Vergoeding verschuldigd voor de registratie van een stof – Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen – Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming – Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd – Evenredigheid.
Zaak T‑177/12.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:T:2014:849
ARREST VAN HET GERECHT (Zesde kamer)
2 oktober 2014 ( *1 )
„REACH — Vergoeding verschuldigd voor de registratie van een stof — Lagere vergoeding voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen — Onjuiste aangifte van de grootte van de onderneming — Besluit waarbij een vergoeding voor administratieve kosten wordt opgelegd — Evenredigheid”
In zaak T‑177/12,
Spraylat GmbH, gevestigd te Aken (Duitsland), vertegenwoordigd door K. Fischer, advocaat,
verzoekster,
tegen
Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä, A. Iber en C. Schultheiss als gemachtigden, bijgestaan door M. Kuschewsky, advocaat,
verweerder,
ondersteund door
Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door D. Düsterhaus en E. Manhaeve en vervolgens door B. Eggers en E. Manhaeve als gemachtigden,
interveniënte,
betreffende een verzoek tot nietigverklaring van de op 21 februari 2012 door ECHA uitgeschreven factuur nr. 10030371 houdende vaststelling van het bedrag van de aan verzoekster opgelegde vergoeding voor administratieve kosten, en, conservatoir, een verzoek tot nietigverklaring van besluit SME(2012) 1445 van ECHA van 15 februari 2012 houdende vaststelling dat verzoekster niet voldoet aan de voorwaarden voor de lagere vergoeding waarin voor de kleine ondernemingen is voorzien, en houdende oplegging van een vergoeding voor administratieve kosten aan verzoekster,
wijst
HET GERECHT (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: S. Frimodt Nielsen, president, F. Dehousse (rapporteur) en A. M. Collins, rechters,
griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 mei 2014,
het navolgende
Arrest
Voorgeschiedenis van het geding
1 |
Op 29 november 2010 heeft de in Turkije gevestigde vennootschap Spraylat Boya Sanayi ve Ticaret Sirketi (hierna: „Spraylat Boya”) een stof laten registreren krachtens verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396, blz. 1). |
2 |
Voor de registratie van de betrokken stof was Spraylat Boya krachtens artikel 8 van verordening nr. 1907/2006 vertegenwoordigd door verzoekster, Spraylat GmbH. Bij de registratieprocedure heeft verzoekster Spraylat Boya aangegeven als een „kleine” onderneming in de zin van aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124, blz. 36). Op grond van deze aangifte heeft zij slechts het lagere bedrag moeten betalen van de vergoeding die volgens artikel 6, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 voor elke registratie-aanvraag verschuldigd is. Overeenkomstig artikel 74, lid 1, van die verordening is die vergoeding vastgesteld bij verordening (EG) nr. 340/2008 van de Commissie van 16 april 2008 betreffende de aan het Europees Agentschap voor chemische stoffen te betalen vergoedingen krachtens verordening nr. 1907/2006 (PB L 107, blz. 6). Bijlage I bij verordening nr. 340/2008 bevat de bedragen van de vergoedingen die voor krachtens artikel 6 van verordening nr. 1907/2006 ingediende registratie-aanvragen verschuldigd zijn, alsmede die van de lagere vergoedingen die verschuldigd zijn door de kleine, middelgrote en micro-ondernemingen. Verder bepaalt artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 dat, wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die aanspraak maakt op een lagere vergoeding of een vrijstelling van vergoeding, zijn recht op verlaging of vrijstelling niet kan aantonen, het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) de volledige vergoeding in rekening brengt, vermeerderd met een vergoeding voor administratieve kosten. In dit verband heeft de Raad van bestuur van ECHA op 12 november 2010 besluit MB/D/29/2010 vastgesteld betreffende de indeling van de diensten waarvoor vergoedingen verschuldigd zijn. In artikel 2 en tabel 1 van dit besluit wordt bepaald dat de in artikel 13, lid 4, van verordening nr. 340/2008 bedoelde vergoeding voor administratieve kosten 20700 EUR voor een grote onderneming, 14500 EUR voor een middelgrote onderneming, 8300 EUR voor een kleine onderneming en 2 070 EUR voor een micro-onderneming bedraagt. |
3 |
Op 1 december 2010 heeft verzoekster de door ECHA uitgeschreven factuur nr. 10024214 voor een bedrag van 480 EUR voldaan. Dit was het bedrag dat volgens de op het tijdstip van de feiten geldende bijlage I bij verordening nr. 340/2008 door een kleine onderneming verschuldigd was in het kader van een gezamenlijke indiening voor stoffen in de hoeveelheidsklasse 1‑10 ton. |
4 |
Op 27 september 2011 is verzoekster door ECHA geselecteerd om deel uit te maken van een proefgroep van ondernemingen waarvan de aangifte als kleine of middelgrote onderneming zou worden gecontroleerd. In het kader daarvan is aan verzoekster gevraagd, een aantal documenten over te leggen. |
5 |
Na uitwisseling van een aantal documenten en e-mails tussen ECHA en verzoekster heeft deze laatste toegegeven dat haar aanvankelijke aangifte van Spraylat Boya als kleine onderneming onjuist was en dat zij, gelet op de relevante criteria en op de door haar verrichte verificaties, die onderneming als grote onderneming had moeten aangeven. Verzoekster heeft ook verklaard dat zij bereid was de voor een grote onderneming verschuldigde vergoeding te betalen. |
6 |
Op 15 februari 2012 heeft ECHA aan verzoekster besluit SME(2012) 1445 (hierna: „bestreden besluit”) toegestuurd. In dat besluit deelde ECHA verzoekster mee dat Spraylat Boya als een grote onderneming moest worden beschouwd en dat zij haar een factuur voor het verschil tussen de aanvankelijk betaalde vergoeding en de uiteindelijk verschuldigde vergoeding alsmede een factuur voor de overeenkomstige vergoeding voor administratieve kosten zou toesturen. |
7 |
Op 21 februari 2012 heeft ECHA factuur nr. 10030371 voor een bedrag van 20700 EUR als vergoeding voor administratieve kosten (hierna: „bestreden factuur”) uitgeschreven. |
8 |
Op 7 maart 2012 heeft ECHA factuur nr. 10030369 voor een bedrag van 720 EUR, te weten het verschil tussen de door verzoekster aanvankelijk betaalde vergoeding en de uiteindelijk verschuldigde vergoeding, namelijk 1200 EUR, uitgeschreven. |
Procedure en conclusies van partijen
9 |
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 20 april 2012, heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. |
10 |
Bij besluit van de president van het Gerecht van 15 mei 2012 is de onderhavige zaak toegewezen aan de Vijfde kamer. |
11 |
Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer van het Gerecht van 4 september 2012 is de Commissie, partijen gehoord, toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van ECHA. |
12 |
Bij besluit van de president van het Gerecht van 25 januari 2013 is de onderhavige zaak opnieuw toegewezen aan de Tweede kamer en toegewezen aan een nieuwe rechter-rapporteur. |
13 |
Bij de wijziging van de samenstelling van de kamers van het Gerecht is de rechter-rapporteur toegevoegd aan de Zesde kamer, aan welke kamer de onderhavige zaak dan ook is toegewezen. |
14 |
Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Zesde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan. |
15 |
Op 2 april 2014 is ECHA in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bedoelde maatregelen tot organisatie van de procesgang verzocht, te antwoorden op een aantal argumenten die verzoekster in repliek had aangevoerd. ECHA heeft binnen de gestelde termijn aan dit verzoek voldaan. |
16 |
Ter terechtzitting van 14 mei 2014 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de vragen van het Gerecht. |
17 |
Verzoekster verzoekt het Gerecht:
|
18 |
ECHA verzoekt het Gerecht:
|
19 |
De Commissie verzoekt het Gerecht het beroep te verwerpen. |
In rechte
20 |
Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan schending van de verordeningen nr. 1907/2006 en nr. 340/2008. Het tweede middel betreft schending van het evenredigheidsbeginsel. Als derde middel voert verzoekster schending van het beginsel van gelijke behandeling aan. Als vierde middel stelt verzoekster schending van het rechtszekerheidsbeginsel en van het beginsel van behoorlijk bestuur. Het vijfde middel betreft onrechtmatige delegatie van bevoegdheden aan ECHA. |
21 |
Om te beginnen dient erop te worden gewezen dat verzoekster in haar petitum nietigverklaring van het bestreden besluit en van de bestreden factuur vordert. Aangezien het bestreden besluit niet alle wezenlijke elementen van verzoeksters verplichtingen, in het bijzonder niet het bedrag van de vergoeding voor administratieve kosten, bevatte, is de bestreden factuur in het onderhavige geval het document waarbij ECHA het bedrag van de vorderingen op verzoekster gedetailleerd heeft uiteengezet. Bijgevolg is de bestreden factuur een voor verzoekster bezwarend besluit en kan zij dus ook het voorwerp van een beroep tot nietigverklaring bij het Gerecht zijn (zie in die zin beschikking van 8 maart 2012, Octapharma Pharmazeutika/EMA, T‑573/10, EU:T:2012:114, punt 45). |
22 |
Verder dient er om te beginnen op te worden gewezen dat, gelet op de in het kader van het eerste tot en met het vierde middel aangevoerde argumenten, verzoekster in feite een exceptie van onwettigheid van besluit MB/D/29/2010 opwerpt, zoals zij ter terechtzitting heeft bevestigd. ECHA en de Commissie hebben bovendien ter terechtzitting verklaard dat zij de argumenten van verzoekster aldus hadden begrepen, waarvan akte is genomen. Verder blijkt uit de schrifturen van ECHA dat dit agentschap zijn standpunt heeft bepaald over de argumenten die verzoekster dienaangaande heeft aangevoerd. |
23 |
Er dient aan te worden herinnerd dat volgens artikel 277 VWEU „[i]edere partij [...], naar aanleiding van een geschil waarbij een door een instelling, een orgaan of een instantie van de Unie vastgestelde handeling van algemene strekking in het geding is, de in artikel 263, tweede alinea, bedoelde middelen [kan] aanvoeren om voor [de Unierechter] de niet-toepasselijkheid van deze handeling in te roepen”. |
24 |
Volgens vaste rechtspraak komt in artikel 277 VWEU een algemeen beginsel tot uitdrukking, krachtens hetwelk elke procespartij met het oog op de nietigverklaring van een haar rechtstreeks en individueel rakende handeling de rechtsgeldigheid van eerdere, aan de bestreden handeling ten grondslag liggende handelingen van instellingen, organen of instanties mag aanvechten, wanneer zij niet krachtens artikel 263 VWEU rechtstreeks kon opkomen tegen die handelingen, waarvan zij dus de gevolgen moet dragen zonder in staat te zijn geweest de nietigverklaring ervan te vorderen (zie arrest van 11 december 2012, Sina Bank/Raad, T‑15/11, Jurispr., EU:T:2012:661, punt 43 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). |
25 |
De in artikel 277 VWEU bedoelde exceptie van onwettigheid moet een ruime uitlegging krijgen in die zin dat zij alle handelingen van algemene aard omvat (arrest van 26 oktober 1993, Reinarz/Commissie, T‑6/92 en T‑52/92, Jurispr., EU:T:1993:89, punt 56). Zie moet ook de handelingen omvatten die weliswaar niet formeel de rechtsgrondslag van het bestreden besluit vormen, maar er een rechtstreeks juridisch verband mee hebben (zie in die zin arrest van 13 december 2006, FNCBV e.a./Commissie, T‑217/03 en T‑245/03, Jurispr., EU:T:2006:391, punt 250 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). |
26 |
In het onderhavige geval is besluit MB/D/29/2010 een handeling van algemene strekking doordat het geldt voor objectief bepaalde gevallen en rechtsgevolgen heeft ten aanzien van in het algemeen en in abstracto bepaalde groepen personen (zie in die zin beschikking van 4 juni 2012, Eurofer/Commissie, T‑381/11, Jurispr., EU:T:2012:273, punt 29), waarover partijen het ter terechtzitting eens waren. |
27 |
Verder heeft besluit MB/D/29/2010 een rechtstreeks juridisch verband met het bestreden besluit en met de bestreden factuur doordat het, in bijlage 1, de hoogte van de toepasselijke vergoedingen voor administratieve kosten bepaalt naargelang van de grootte van de ondernemingen. |
28 |
Ten slotte is er geen enkele grond om te oordelen dat verzoekster het recht had om krachtens artikel 263 VWEU rechtstreeks op te komen tegen besluit MB/D/29/2010, hetgeen partijen overigens niet hebben gesteld. |
29 |
Hieruit volgt dat verzoekster in het kader van het onderhavige geding de wettigheid van besluit MB/D/29/2010 incidenteel kan betwisten. |
30 |
Het Gerecht acht het nuttig allereerst het tweede middel, te weten schending van het evenredigheidsbeginsel, te onderzoeken voor zover daarmee een exceptie van onwettigheid wordt opgeworpen tegen besluit MB/D/29/2010. |
31 |
Verzoekster is mening dat het bedrag van 20700 EUR als vergoeding voor administratieve kosten niet beantwoordt aan de door ECHA verleende dienst. De vaststelling van deze vergoeding zou dan ook in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Ter terechtzitting heeft verzoekster er ook op gewezen dat de schending van het evenredigheidsbeginsel tegen de achtergrond van haar eigen situatie moet worden beoordeeld en dat er een enorm verschil is tussen een vergoeding van 1000 of zelfs 2000 EUR en een vergoeding van meer dan 20000 EUR voor administratieve kosten. Verder heeft verzoekster, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij er geen enkel belang bij hand om ECHA valse gegevens te verstrekken voor een potentiële winst van enkele honderden euro’s op het bedrag van de vergoeding. |
32 |
ECHA, dat erop wijst dat verzoekster van mening is dat de in artikel 2 en tabel 1 van besluit MB/D/29/2010 vastgestelde vergoeding voor administratieve kosten het evenredigheidsbeginsel schendt, betoogt dat die vergoeding voor administratieve kosten van dien aard is dat daarmee het doel van dekking van de naar aanleiding van de controle van de aangifte van kleine en middelgrote ondernemingen opgekomen kosten kan worden bereikt en niet wordt overschreden. Verder heeft ECHA ter terechtzitting verklaard dat de vergoeding gemiddeld 20000 EUR bedroeg. Het verschil met het bedrag van de vergoeding voor administratieve kosten zou dus niet zo groot zijn. ECHA heeft ook gepreciseerd dat de vergoeding voor administratieve kosten beoogt te bewerkstellingen dat de ondernemingen die een stof laten registreren, juiste informatie verstrekken. De ondernemingen mogen er volgens ECHA niet toe worden aangezet om naargelang van het bedrag van de vergoeding voor administratieve kosten, valse informatie te verstrekken. |
33 |
Volgens vaste rechtspraak maakt het evenredigheidsbeginsel deel uit van de algemene beginselen van het recht van de Europese Unie en eist het dat de door een bepaling van het Unierecht aangewende middelen geschikt zijn om de door de betrokken regeling nagestreefde legitieme doelstellingen te bereiken en niet verder gaan dan daarvoor noodzakelijk is (arrest van 8 juni 2010, Vodafone e.a., C‑58/08, Jurispr., EU:C:2010:321, punt 51). Daarbij komt dat, wanneer de auteur van de bestreden handeling een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft, alleen de omstandigheid dat een vastgestelde maatregel kennelijk ongeschikt is om het nagestreefde doel te bereiken, de wettigheid van die maatregel kan aantasten (zie arrest van 9 september 2010, Usha Martin/Raad en Commissie, T‑119/06, Jurispr., EU:T:2010:369, punt 45 en de aldaar aangehaalde rechtspraak). |
34 |
In het onderhavige geval wordt in punt 11 van de considerans van verordening nr. 340/2008 gepreciseerd dat „[h]et indienen van onjuiste informatie moet worden ontmoedigd door het opleggen van een vergoeding voor administratieve kosten door [ECHA] en eventueel van een afschrikkende boete door de lidstaten”. Uit dit punt van de considerans volgt dat het opleggen van een vergoeding voor administratieve kosten bijdraagt tot het ontmoedigen van het verstrekken van valse informatie door de ondernemingen. Uit dit punt van de considerans volgt echter ook dat de vergoeding voor administratieve kosten niet mag neerkomen op een geldboete. |
35 |
Deze lezing van de doelstellingen van verordening nr. 340/2008 wordt bevestigd door de voorstukken van besluit MB/D/29/2010. Zo staat in de considerans van het ontwerpbesluit dat aan de Raad van bestuur van ECHA voor diens bijeenkomst van 22 en 23 juni 2010 is voorgelegd, dat de vergoeding voor administratieve kosten „naar de aard ervan geen geldboete is”. Voor een geldboete zijn de lidstaten bevoegd en deze kan „veel hoger zijn van dan het financiële voordeel dat door het verstrekken van valse informatie is verkregen”. |
36 |
Gelet op deze elementen, en zonder dat in het kader van het onderhavige geding moet worden uitgemaakt of ECHA alle kosten van de controle in rekening kon aan de enkele ondernemingen die onjuiste inlichtingen hadden verstrekt over hun grootte en in het kader van de vaststelling van de vergoeding voor administratieve kosten over een beoordelingsbevoegdheid beschikte, staat vast dat het bedrag van de in het onderhavige geval aan verzoekster opgelegde vergoeding voor administratieve kosten kennelijk onevenredig is aan het door de regeling nagestreefde doel. |
37 |
Uit de stukken blijkt immers dat, gelet op de aanvullende factuur nr. 10030369 die verzoekster op 7 maart 2012 is toegestuurd, de door deze laatste uiteindelijk verschuldigde vergoeding 1200 EUR bedroeg. Uit deze aanvullende factuur blijkt eveneens dat verzoekster door de onjuiste aangifte van haar grootte de betaling van 720 EUR van de aan ECHA verschuldigde vergoeding had kunnen vermijden. |
38 |
Het bedrag van 20700 EUR dat aan verzoekster als vergoeding voor administratieve kosten is opgelegd, was in het onderhavige geval dus meer dan 17 maal hoger dan de vergoeding die verzoekster voor de registratie van de betrokken stof moest betalen. Het was ook meer dan 28 maal hoger dan het bedrag van de hierboven bedoelde aanvullende factuur en dus dan het bedrag van de vergoeding dat verzoekster met haar onjuiste aangifte had kunnen vermijden. Het bedrag van de vergoeding voor administratieve kosten was in het onderhavige geval, volgens de specifieke criteria die ECHA in de voorstukken van besluit MB/D/29/2010 (zie punt 35 hierboven) heeft uiteengezet, dus „aanzienlijk hoger” dan het financiële voordeel dat verzoekster met haar onjuiste aangifte had kunnen verkrijgen. |
39 |
Gelet op deze elementen dient te worden geoordeeld dat de doelstellingen van de regeling geen rechtvaardiging kunnen vormen voor dermate negatieve economische gevolgen voor verzoekster. Door de wijze waarop en de mate waarin besluit MB/D/29/2010 op verzoekster is toegepast, gaat dit besluit dus kennelijk verder dan noodzakelijk is voor het bereiken van het met de toepasselijke regeling nagestreefde doel van de vergoeding voor administratieve kosten, namelijk het verstrekken van valse informatie ontmoedigen zonder neer te komen op een geldboete. |
40 |
De andere door ECHA aangevoerde argumenten kunnen niet afdoen aan deze conclusie. |
41 |
In het bijzonder is het voor de beoordeling van de specifieke situatie van verzoekster niet ter zake dienend dat in bepaalde gevallen een onderneming zich door onjuiste aangifte van haar grootte aan betaling van een veel groter bedrag aan vergoeding kan onttrekken dan in casu het geval is geweest. |
42 |
Verder kan het door ECHA in zijn schrifturen en ter terechtzitting aangevoerde argument, volgens hetwelk, zakelijk weergegeven, het agentschap verplicht is de kosten van de betrokken controle volledig door te berekenen, niet rechtvaardigen dat aan verzoekster een kennelijk buitensporig bedrag wordt opgelegd. Ten eerste vloeit het bedrag van de in het onderhavige geval aan verzoekster opgelegde vergoeding voor administratieve kosten immers voort uit de specifieke methode die ECHA voor de berekening van dat bedrag heeft gekozen. ECHA heeft namelijk beslist om alle voor de controle van een ruimere proefgroep van ondernemingen opgekomen kosten uitsluitend te doen dragen door de ondernemingen die een onjuiste aangifte hebben gedaan, en zulks naargelang van de daadwerkelijke grootte van die ondernemingen. Er is echter geen enkele grond om te oordelen dat er in het onderhavige geval geen oplossing bestond waarmee tegelijkertijd het evenredigheidsbeginsel ten aanzien van verzoekster kon worden geëerbiedigd en de doelstellingen van de regeling konden worden bereikt. Ten tweede is het argument van ECHA in tegenspraak met de voorstukken van besluit MB/D/29/2010 (zie punt 35 hierboven), waarin is gepreciseerd dat ECHA „alle kosten” van de controle draagt indien zij geen enkele valse aangifte vaststelt. Ten derde dient er ook nog op te worden gewezen dat volgens artikel 96, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 de ontvangsten van ECHA niet alleen bestaan uit de vergoedingen die ondernemingen betalen, maar ook uit een subsidie van de Unie die in de algemene begroting van de Unie (rubriek betreffende de Commissie) wordt opgenomen, en uit een eventuele vrijwillige bijdrage van de lidstaten. |
43 |
Gelet op een en ander dient verzoeksters tweede middel te worden aanvaard voor zover daarmee een exceptie van onwettigheid wordt opgeworpen tegen besluit MB/D/29/2010. Bijgevolg dient besluit MB/D/29/2010 niet-toepasselijk te worden verklaard, dienen verzoeksters vorderingen dus te worden toegewezen en dienen, om die reden, het bestreden besluit en de bestreden factuur nietig te worden verklaard, zonder dat uitspraak hoeft te worden gedaan op de andere middelen van het beroep. |
Kosten
44 |
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien ECHA in het ongelijk is gesteld, moet dit agentschap overeenkomstig de vordering van verzoekster worden verwezen in de kosten. |
45 |
Volgens artikel 87, lid 4, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering dragen de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten. Bijgevolg zal de Commissie, die is tussengekomen ter ondersteuning van de conclusies van ECHA, haar eigen kosten dragen. |
HET GERECHT (Zesde kamer), rechtdoende, verklaart: |
|
|
|
Frimodt Nielsen Dehousse Collins Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 oktober 2014. ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Duits.