Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0559

    Zaak C-559/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door de Franse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 september 2012 in zaak T-154/10, Frankrijk/Commissie

    PB C 32 van 2.2.2013, p. 13–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    2.2.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 32/13


    Hogere voorziening ingesteld op 5 december 2012 door de Franse Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 20 september 2012 in zaak T-154/10, Frankrijk/Commissie

    (Zaak C-559/12 P)

    2013/C 32/18

    Procestaal: Frans

    Partijen

    Rekwirante: Franse Republiek (vertegenwoordigers: G. de Bergues, J. Gstalter, D. Colas, gemachtigden)

    Andere partij in de procedure: Europese Commissie

    Conclusies

    nietigverklaring van het gehele arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 20 september 2012 in zaak T-154/10, Frankrijk/Commissie;

    de zaak zelf afdoen door besluit 2010/605/EU van de Commissie van 26 januari 2010 betreffende steunmaatregel C 56/07 (ex E 15/05) die door Frankrijk is toegekend aan La Poste (1), nietig te verklaren, dan wel de zaak terugverwijzen naar het Gerecht;

    verweerster verwijzen in de kosten.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van haar hogere voorziening voert de Franse regering vier middelen aan.

    Met haar eerste middel betoogt de Franse regering, ten eerste, dat het Gerecht in het bestreden arrest de betekenis van de door deze regering aangevoerde middelen kennelijk verkeerd heeft begrepen, waar het heeft overwogen dat alle aangevoerde middelen in wezen aanknopen bij de vaststelling van het bestaan van een voordeel en niet tevens bij de vaststelling van het bestaan van een overdracht van staatsmiddelen. Ten tweede, en bijgevolg, heeft het Gerecht de artikelen 44, lid 1, sub c, en 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geschonden door het argument van de Franse regering dat was ontleend aan schending van de voorwaarde betreffende het bestaan van een overdracht van staatsmiddelen, niet-ontvankelijk te verklaren.

    Met haar tweede middel betoogt de Franse regering dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Commissie rechtens genoegzaam had aangetoond dat er sprake was van een aan La Poste verleende staatsgarantie. Subsidiair betoogt deze regering dat het Gerecht de hem overgelegde bewijzen verkeerd heeft opgevat door vast te stellen dat de door de Commissie aangevoerde bewijzen het bestaan van een staatsgarantie aantoonden.

    Met haar derde middel betoogt de Franse regering dat het Gerecht het Franse recht verkeerd heeft opgevat, zijn motiveringsplicht heeft geschonden en, subsidiair, de feiten juridisch verkeerd heeft gekwalificeerd, waar het het tweede door deze regering aangevoerde middel, ontleend aan een onjuiste opvatting van het recht en van de feiten met betrekking tot het bestaan van een onbeperkte staatsgarantie ten gunste van La Poste, heeft afgewezen. Dit middel heeft vier onderdelen.

    Ten eerste betoogt de Franse regering dat het Gerecht het Franse recht verkeerd heeft opgevat door vast te stellen dat de Commissie terecht tot de slotsom was gekomen dat het Franse recht niet uitsloot dat de Staat een impliciete garantie kan verlenen aan overheidsinstelling met een industrieel of commercieel karakter (hierna: „EPIC”).

    Ten tweede betoogt de Franse regering dat het Gerecht het Franse recht verkeerd heeft opgevat door in te stemmen met de conclusies van de Commissie met betrekking tot de gevolgen die voortvloeien uit de toepassing van wet nr. 80-539 van 16 juli 1980 betreffende in bestuurszaken opgelegde dwangsommen en betreffende de tenuitvoerlegging van vonnissen door publiekrechtelijke rechtspersonen.

    Ten derde betoogt de Franse regering dat het Gerecht het Franse recht verkeerd heeft opgevat en zijn motiveringsplicht heeft geschonden door het onderdeel van het middel van deze regering af te wijzen dat was ontleend aan een fout van de Commissie voor zover zij de voorwaarden voor overheidsaansprakelijkheid gelijk heeft gesteld met een garantiemechanisme.

    Ten vierde betoogt de Franse regering dat het Gerecht het Franse recht verkeerd heeft opgevat door het onderdeel van het middel van deze regering af te wijzen dat was ontleend aan een fout van de Commissie met betrekking tot de gevolgen van eventuele overdrachten van de verplichtingen van een ontbonden EPIC.

    Met haar vierde en laatste middel betoogt de Franse regering dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door vast te stellen dat de Commissie rechtens genoegzaam had aangetoond dat er een voordeel bestond dat voortvloeit uit de vermeende aan La Poste verleende staatsgarantie. Subsidiair betoogt de Franse regering dat het Gerecht de aan hem overgelegde bewijzen verkeerd heeft opgevat door vast te stellen dat de door deze regering aangevoerde bewijzen niet afdeden aan de conclusie van de Commissie met betrekking tot het bestaan van een voordeel.


    (1)  PB L 274, blz. 1.


    Top