Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0402

    Zaak C-402/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2012 door het Europees Parlement tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

    PB C 9 van 12.1.2013, p. 26–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.1.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 9/26


    Hogere voorziening ingesteld op 24 augustus 2012 door het Europees Parlement tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09, Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht/Commissie

    (Zaak C-402/12 P)

    2013/C 9/43

    Procestaal: Nederlands

    Partijen

    Rekwirant: Europees Parlement (vertegenwoordigers: L. Visaggio en G. Corstens, gemachtigden)

    Andere partijen in de procedure: Vereniging Milieudefensie, Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, Europese Commissie, Koninkrijk der Nederlanden, Raad van de Europese Unie

    Conclusies

    Rekwirant verzoekt het Hof:

    het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 14 juni 2012 in zaak T-396/09 nietig te verklaren;

    uitspraak doende ten gronde, het beroep van verzoeksters in eerste instantie te verwerpen;

    verzoeksters in eerste instantie te verwijzen in de kosten van de onderhavige hogere voorziening.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Het Parlement is van mening dat het Gerecht het recht heeft geschonden door te menen dat het de geldigheid van verordening (EG) nr. 1367/2006 (1) ten opzichte van artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus (2) kon onderzoeken hoewel deze bepaling geen rechtstreekse werking heeft. Volgens het Parlement berust dit oordeel van het Gerecht op een fundamenteel foutieve interpretatie zowel van de vaste rechtspraak betreffende de mogelijkheid voor particulieren om zich te beroepen op de bepalingen van een internationale overeenkomst met als doel de geldigheid van een handeling van de Europese Unie te betwisten, als van de aard en reikwijdte van de internationale verplichtingen die in de onderhavige zaak aan de orde zijn.

    Concreet gesproken heeft het Gerecht de rechtspraak toegepast die voortvloeit uit de arresten Fediol (3) en Nakajima (4), maar heeft het veronachtzaamd dat deze rechtspraak — die overigens tot dusver beperkt is gebleven tot een uiterst klein aantal zaken — slechts bij wijze van uitzondering en onder bijzonder specifieke voorwaarden kan worden toegepast. Het heeft in het bestreden arrest zelfs niet de moeite gedaan om na te gaan of deze voorwaarden daadwerkelijk aanwezig waren in de onderhavige zaak, en hoe dan ook geen rekening gehouden met het uitzonderlijke karakter van de genoemde rechtspraak.


    (1)  Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 betreffende de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op de communautaire instellingen en organen (PB L 264, blz. 13).

    (2)  Verdrag van Aarhus van 25 juni 1998 betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, goedgekeurd bij Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 (PB L 124, blz. 1).

    (3)  Arrest van het Hof van Justitie van 22 juni 1989, Fediol/Commissie, 70/87, Jurispr. blz. 1825.

    (4)  Arrest van het Hof van Justitie van 7 mei 1991, Nakajima/Raad, C-69/89, Jurispr. blz. I-2169.


    Top