Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0375

    Zaak C-375/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Grenoble (Frankrijk) op 6 augustus 2012 — Margaretha Bouanich/Direction départementale des finances publiques de la Drôme

    PB C 319 van 20.10.2012, p. 3–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    20.10.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 319/3


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Tribunal administratif de Grenoble (Frankrijk) op 6 augustus 2012 — Margaretha Bouanich/Direction départementale des finances publiques de la Drôme

    (Zaak C-375/12)

    2012/C 319/03

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Tribunal administratif de Grenoble

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Margaretha Bouanich

    Verwerende partij: Direction départementale des finances publiques de la Drôme

    Prejudiciële vragen

    1)

    Staan de artikelen 43, 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans de artikelen 49, 63 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) in de weg aan een wettelijke regeling (zoals vervat in de artikelen 1 en 1649-0 A van het algemeen belastingwetboek), die bepaalt dat ingeval een inwoner van een lidstaat van de Europese Unie als aandeelhouder van een in een andere lidstaat van de Unie gevestigde vennootschap dividenden ontvangt die in beide lidstaten worden belast en de dubbele belasting wordt vermeden door in de woonstaat (met de in deze staat verschuldigde belastingen) een belastingkrediet te verrekenen waarvan het bedrag gelijk is aan het belastingbedrag dat is betaald in de staat waar de dividenduitkerende vennootschap is gevestigd, de in de andere staat voldane belasting niet — of slechts gedeeltelijk — in aanmerking wordt genomen voor de regeling waarbij de bovengrens van de belastingen wordt beperkt tot 60 % of 50 % van de inkomsten van één jaar?

    2)

    Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een dergelijke beperking worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te handhaven, of door de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten, dan wel door om het even welke andere dwingende reden van algemeen belang?


    Top