EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0238

Zaak C-238/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2012 door FLSmidth & Co. A/S tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 maart 2012 in zaak T-65/06, FLSmidth & Co. A/S/Europese Commissie

PB C 303 van 6.10.2012, p. 10–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 303/10


Hogere voorziening ingesteld op 16 mei 2012 door FLSmidth & Co. A/S tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 maart 2012 in zaak T-65/06, FLSmidth & Co. A/S/Europese Commissie

(Zaak C-238/12 P)

2012/C 303/20

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: FLSmidth & Co. A/S (vertegenwoordigers: M. Dittmer, advokat, J. Ratliff, Barrister, F. Louis, avocat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

FLSmidth & Co. A/S verzoekt het Hof op basis van artikel 256, lid 1, tweede alinea, artikel 263 en artikel 264 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, artikel 31 van verordening nr. 1/2003 (1) en artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie:

het arrest van 6 maart 2012 in zaak T-65/06 te vernietigen,

de beschikking van de Commissie van 30 november 2005 in zaak COMP/F/38.354 in een procedure op grond van artikel 101 VWEU nietig te verklaren voor zover zij FLS betreft; subsidiair, het bedrag waarvoor FLS in de beschikking aansprakelijk is gesteld, te verminderen,

de Europese Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

FLS baseert haar primaire eis op twee middelen, waarvan het tweede berust op twee onderdelen.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting door niet het juiste juridische criterium toe te passen om een (uiteindelijke) moedermaatschappij aansprakelijk te stellen. Het Gerecht trok ook niet het juiste rechtsgevolg uit de bewijsvoering aangezien het niet de conclusie trok dat FLS erin was geslaagd het vermoeden van aansprakelijkheid van de moederonderneming te weerleggen.

Het Gerecht ging niet na of de Commissie haar motiveringsplicht nakwam.

De Commissie vergiste zich door niet te voldoen aan haar motiveringsplicht daar zij de argumenten en het bewijs van FLS tot weerlegging van het vermoeden van de moedermaatschappij onvoldoende onderzocht.

Bovendien voldeed de Commissie niet aan haar motiveringsplicht daar de beslissing niet motiveert waarom FLS aansprakelijk moest worden gesteld voor de periode van december 1990 tot december 1991.

FLS baseert haar subsidiaire vordering op vier middelen.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat het het evenredigheids- en wettigheidsbeginsel niet toepaste bij de controle van de aan FLS opgelegde aansprakelijkheid; het Gerecht verminderde de betrokken aansprakelijkheid dus niet dienovereenkomstig.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat het geen einde maakte aan de ongelijke behandeling door de Commissie toen zij Trioplast Industrier AB — en niet FLS — 30 % vermindering krachtens de clementieregeling verleende.

Het Gerecht gaf blijk van een onjuiste rechtsopvatting door onjuiste toepassing van afdeling D, tweede streepje, van de clementieregeling aangezien FLS die de feiten niet betwistte, geen vermindering kreeg. Bovendien paste het Gerecht het beginsel van gelijke behandeling niet toe aangezien het er geen rekening mee hield dat Bonar Technical Fabrics althans voor hetzelfde gedrag 10 % vermindering kreeg.

Het Gerecht heeft artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens geschonden doordat het niet binnen een redelijke termijn heeft beslist.


(1)  Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1, blz. 1).


Top