EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0116

Zaak C-116/12: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Serron (Griekenland) op 5 maart 2012 — Ioannis Christodoulou, Nikolaos Christodoulou, Afoi N. Christodoulou A.E./Elliniko Dimosio

PB C 138 van 12.5.2012, p. 7–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.5.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 138/7


Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Dioikitiko Protodikeio Serron (Griekenland) op 5 maart 2012 — Ioannis Christodoulou, Nikolaos Christodoulou, Afoi N. Christodoulou A.E./Elliniko Dimosio

(Zaak C-116/12)

(2012/C 138/11)

Procestaal: Grieks

Órgano jurisdiccional remitente

Dioikitiko Protodikeio Serron

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen: Ioannis Christodoulou, Nikolaos Christodoulou, Afoi N. Christodoulou A.E.

Verwerende partij: Elliniko Dimosio

Prejudiciële vragen

1)

Wordt de douanewaarde van ingevoerde goederen ook overeenkomstig de artikelen 29 en 32 van verordening (EEG) nr. 2913/1992 bepaald wanneer de overeenkomst betrekking heeft op een be- of verwerking van materialen (die naar het land van bewerking worden uitgevoerd zonder dat zij onder de douaneregeling van passieve veredeling worden geplaatst) die niet het in artikel 24 van deze verordening bedoelde niveau bereikt of althans niet volstaat om de daaruit resulterende goederen de hoedanigheid te verlenen van goederen van oorspong uit het land waarin de bewerking heeft plaatsgevonden?

2)

Zou, bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag, dit antwoord anders luiden wanneer de invoer blijkens onjuist bevonden facturen en andere bescheiden lijkt te hebben plaatsgevonden in het kader van een verkoopovereenkomst, maar aangetoond wordt dat de overeenkomst niet voorzag in een ingrijpende bewerking van materialen van oorspong uit het land van invoer tegen een concreet bepaalbare prijs, en dat de aangegeven douanewaarde niet overeenkomt met het werkelijk betaalde of te betalen bedrag?

3)

Zou, bij een ontkennend antwoord op de tweede vraag, dit antwoord anders luiden wanneer bovendien een praktijk wordt bewezen die misbruik oplevert van communautaire voorschriften en waarmee de betrokkene voordeel beoogt te halen?

4)

Wanneer wordt vastgesteld dat de artikelen 29 en 32 van verordening (EEG) nr. 2913/1992 kunnen worden toegepast in een situatie als bedoeld in de tweede vraag en ook wanneer de objectieve omstandigheden en het subjectieve element bedoeld in de derde vraag aanwezig zijn, wat is dan de waarde van het bestanddeel (in casu suiker) dat in het ingevoerde product is opgenomen en kosteloos door de invoerder ter beschikking is gesteld, wanneer dat bestanddeel, dat overeenkomstig artikel 146, lid 1, van deze verordening niet onder de regeling van passieve veredeling kon worden geplaatst, niet door de importeur is geproduceerd, maar door hem is gekocht tegen de exportprijs (die lager was dan de prijs op de interne markt als gevolg van de toepassing van het stelsel van uitvoerrestituties op dat product)?


Top