Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0527

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 11 september 2014.
    Europese Commissie tegen Bondsrepubliek Duitsland.
    Niet-nakoming – Staatssteun die onverenigbaar is met de interne markt – Verplichting tot terugvordering – Artikel 108, lid 2, VWEU – Verordening (EG) nr. 659/1999 – Artikel 14, lid 3 – Besluit van de Commissie – Maatregelen die door de lidstaten moeten worden genomen.
    Zaak C‑527/12.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2193

    ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

    11 september 2014 ( *1 )

    „Niet-nakoming — Met de interne markt onverenigbare staatssteun — Verplichting tot terugvordering — Artikel 108, lid 2, VWEU — Verordening (EG) nr. 659/1999 — Artikel 14, lid 3 — Besluit van de Commissie — Door de lidstaten te nemen maatregelen”

    In zaak C‑527/12,

    betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 108, lid 2, VWEU, ingesteld op 20 november 2012,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Maxian Rusche en F. Erlbacher als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door T. Henze en K. Petersen als gemachtigden,

    verweerster,

    wijst

    HET HOF (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász (rapporteur), A. Rosas, D. Šváby en C. Vajda, rechters,

    advocaat-generaal: N. Wahl,

    griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 december 2013,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 februari 2014,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 108, lid 2, VWEU en 288 VWEU, het doeltreffendheidsbeginsel, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] (PB L 83, blz. 1) en de artikelen 1 tot en met 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep (PB 2011, L 195, blz. 55), doordat zij niet alle maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van dat besluit door terugvordering van de verleende steun mogelijk te maken.

    Recht van de Unie

    2

    Punt 13 van de considerans van verordening nr. 659/1999 luidt als volgt:

    „Overwegende dat in gevallen van niet met de gemeenschappelijke markt verenigbare onrechtmatige steun, de daadwerkelijke mededinging dient te worden hersteld; dat het hiertoe noodzakelijk is dat de steun, met inbegrip van de rente, onverwijld wordt teruggevorderd; dat het passend is de terugvordering overeenkomstig de procedures van nationaal recht te doen geschieden; dat de toepassing van die procedures niet, door verhindering van de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van de beschikking van de Commissie, het herstel van daadwerkelijke mededinging mag beletten; dat de lidstaten daartoe dan ook alle nodige maatregelen moeten treffen om de effectiviteit van die beschikking te verzekeren”.

    3

    Artikel 14 van de verordening, met als opschrift „Terugvordering van steun”, bepaalt:

    „1.   Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (‚terugvorderingsbeschikking’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

    2.   De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

    3.   Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de [Europese Unie] overeenkomstig artikel [278 VWEU], dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de communautaire wetgeving.”

    4

    Artikel 23 („Niet-naleving van beschikkingen en arresten”), lid 1, van deze verordening luidt als volgt:

    „Indien de betrokken lidstaat, met name in gevallen bedoeld in artikel 14, niet voldoet aan een voorwaardelijke of negatieve beschikking, kan de Commissie overeenkomstig artikel [108, lid 2, VWEU] de zaak rechtstreeks bij het Hof [...] aanhangig maken.”

    Voorgeschiedenis van het geding

    5

    MB System GmbH & Co. KG (hierna: „MB System”) behoort tot de Biria-groep. MB System produceerde fietsen tot eind 2005. Toen werd de productie gestaakt en werden de in dat kader gebruikte materiële bedrijfsmiddelen overgedragen. Sindsdien is het vennootschappelijk doel van MB System het beheer van onroerend goed.

    6

    Technologie‑Beteiligungsgesellschaft mbH (hierna: „TBG”) is een volle dochteronderneming van Kreditanstalt für Wiederaufbau, een publiekrechtelijk lichaam van de Bondsrepubliek Duitsland. TBG financiert kleine en middelgrote ondernemingen in de technologiesector door het nemen van participaties. Na verschillende herstructureringen nam TBG in 2003 alle activa van gbb‑Beteiligungs AG over, die in 2001 Bike Systems GmbH & Co. Thüringer Zweiradwerk KG, de rechtsvoorgangster van MB System, had gefinancierd door het nemen van een stille deelneming in het kapitaal van die onderneming. Die deelneming werd niet bij de Commissie aangemeld als staatssteun. Partijen zijn het erover eens dat de deelneming staatssteun vormde, aangezien de ter vergoeding ervan overeengekomen rente lager was dan de marktrente.

    7

    De voormelde deelneming werd geregeld in een privaatrechtelijke overeenkomst.

    8

    Nadat de Commissie meerdere klachten van concurrenten had ontvangen, leidde zij op 20 oktober 2005 een formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU in.

    9

    In beschikking 2007/492/EG van 24 januari 2007 betreffende steunmaatregel C 38/2005 (ex NN 52/2004) van Duitsland ten gunste van de Biria-groep (PB L 183, blz. 27) nam de Commissie het standpunt in dat de betrokken deelneming met de interne markt onverenigbare steun vormde en gelastte zij de Bondsrepubliek Duitsland alle maatregelen te nemen die nodig waren om deze steun terug te vorderen (hierna: „eerste beschikking”). Het Gerecht van de Europese Unie heeft deze beschikking bij arrest van 3 maart 2010 in de zaak Freistaat Sachsen/Commissie (T‑102/07 en T‑120/07, EU:T:2010:62) nietig verklaard.

    10

    Na die beschikking van de Commissie verzocht TBG MB System op 16 februari 2007 om terugbetaling van het steunbedrag, dat wil zeggen het bedrag van het voordeel dat haar was toegekend in de vorm van een lagere rente dan de marktrente. MB System weigerde betaling.

    11

    Partijen hadden het definitieve terug te vorderen bedrag in oktober 2007 in onderling overleg vastgesteld op 697456 EUR.

    12

    Toen MB System ook aan een nieuw verzoek om terugbetaling weigerde gevolg te geven, stelde TBG op 10 april 2008 bij het Landgericht Mühlhausen (regionale rechtbank Mühlhausen) beroep in tot verkrijging van betaling van het betrokken bedrag. Dat beroep was gebaseerd op de eerste beschikking en op schending van artikel 108, lid 3, VWEU en § 134 van het Bürgerliches Gesetzbuch (Duits burgerlijk wetboek) wegens niet-aanmelding van de betrokken steun.

    13

    Volgens vaste rechtspraak van de Duitse rechterlijke instanties is een overeenkomst waarbij in strijd met artikel 108, lid 3, VWEU steun wordt verleend, naar Duits recht, met name § 134 van het burgerlijk wetboek, nietig. Om die reden stond de nietigverklaring van de eerste beschikking niet in de weg aan het bij het Landgericht Mühlhausen ingestelde beroep.

    14

    De terechtzitting voor het Landgericht Mühlhausen vond plaats op 26 november 2008 zonder de procesvertegenwoordiger van MB System. Daarom wees die rechter een bij voorraad uitvoerbaar verstekvonnis (hierna: „verstekvonnis”), dat een executoire titel vormde op grond waarvan TBG zich uit het vermogen van MB System kon voldoen. Op 19 december 2008 tekende MB System verzet aan tegen dat vonnis.

    15

    Bij beschikking van 9 januari 2009 schorste diezelfde rechter de gedwongen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis onder de voorwaarde dat MB System een zekerheid ten bedrage van 840000 EUR stelde in de vorm van een consignatie bij het Landgericht Mühlhausen of een borgstelling.

    16

    Aangezien inmiddels een procedure was ingeleid bij het Gerecht, schorste het Landgericht Mühlhausen op 17 maart 2009 de behandeling van de aldaar aanhangige zaak.

    17

    Op 7 april 2009 maakte TBG tegen die schorsingsbeschikking bezwaar bij het Thüringer Oberlandesgericht (hogere regionale rechtbank Thüringen), dat op 25 januari 2010 werd afgewezen. Op 25 februari 2010 stelde TBG beroep in Revision in bij het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechterlijke instantie). Bij beschikking van 16 september 2010 oordeelde het Bundesgerichtshof dat de beschikking van het Landgericht Mühlhausen van 17 maart 2009 houdende schorsing van de behandeling van de zaak, en de beschikking van het Thüringer Oberlandesgericht van 25 januari 2010 waarbij de beschikking van het Landgericht Mühlhausen werd bevestigd, zonder voorwerp waren geraakt, nu de eerste beschikking door het Gerecht nietig was verklaard.

    18

    Na de nietigverklaring van de eerste beschikking door het Gerecht stelde de Commissie het thans in geding zijnde besluit 2011/471 vast (hierna: „betrokken besluit”), waarvan het dispositief luidt als volgt:

    „Artikel 1

    De staatssteun die Duitsland aan Bike Systems GmbH & Co. Thüringer Zweiradwerk KG (thans MB System) [(hierna: ‚litigieuze steun’)] heeft verleend, is onverenigbaar met de interne markt. Deze steun omvatte de volgende maatregelen:

    a)

    maatregel 1: een stille deelneming in Bike Systems GmbH & Co. Thüringer Zweiradwerk KG (thans MB System) van 2070732 EUR.

    [...]

    Artikel 2

    1.   Duitsland vordert de in artikel 1 bedoelde steun van de begunstigde terug.

    2.   De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures, voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van het onderhavige besluit toelaten.

    [...]

    Artikel 3

    1.   De terugvordering van de in artikel 1 bedoelde steun geschiedt onverwijld en daadwerkelijk.

    2.   Duitsland zorgt ervoor dat het onderhavige besluit binnen vier maanden vanaf de datum van kennisgeving ervan ten uitvoer wordt gelegd.

    [...]

    Artikel 5

    Dit besluit is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.”

    19

    Het Gerecht verwierp het beroep van MB System tegen het betrokken besluit bij arrest van 3 juli 2013 (MB System/Commissie, T‑209/11, EU:T:2013:338).

    20

    Op 21 maart 2011 diende TBG bij het Amtsgericht Nordhausen (kantonrechtbank Nordhausen) een verzoek in om gedwongen tenuitvoerlegging van het verstekvonnis door inschrijving van gerechtelijke hypotheken. Op 1 juni 2011 werden de beoogde gerechtelijke hypotheken ingeschreven. Op 21 juli 2011 verzocht TBG het Amtsgericht Nordhausen te mogen overgaan tot de openbare verkoop van de onroerende goederen van MB System, waarop die rechter een taxatierapport over de marktwaarde van die goederen gelastte.

    21

    In het kader van de procedure van uitvoering van het betrokken besluit schorste het Landgericht Mühlhausen de procedure op verzoek van MB System opnieuw, bij beschikking van 30 maart 2011. Op 14 april 2011 maakte TBG daar opnieuw bezwaar tegen bij het Thüringer Oberlandesgericht, dat bij beschikking van 28 december 2011 werd afgewezen. Op 26 januari 2012 stelde TBG beroep in Revision in bij het Bundesgerichtshof, dat op 13 september 2012 de beschikkingen van de lagere rechters vernietigde. Daarop werd de bij het Landgericht Mühlhausen aanhangige procedure vanaf 27 maart 2013 voortgezet.

    22

    Op 25 juli 2012 stelde het Amtsgericht Nordhausen de marktwaarde van de onroerende goederen van MB System op basis van een deskundigenrapport van 22 mei 2012 vast op 1893700 EUR. De openbare verkoop ervan zou plaatsvinden op 10 april 2013. Tot op de datum van de terechtzitting voor het Hof op 4 december 2013 had die openbare verkoop nog altijd niets opgeleverd, zodat de litigieuze steun niet had kunnen worden teruggevorderd.

    23

    Aangezien de Commissie van mening is dat het betrokken besluit bijna twee jaar na de vaststelling ervan nog niet is uitgevoerd, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld. De Bondsrepubliek Duitsland erkent dat dat besluit juist is en dat zij verplicht is de litigieuze steun van MB System terug te vorderen. Partijen zijn het erover eens dat het totale terug te vorderen bedrag ten tijde van de indiening van het verzoekschrift van de Commissie 816630 EUR bedroeg.

    Beroep

    Argumenten van partijen

    24

    Volgens de Commissie heeft verweerster niet alle maatregelen getroffen die nodig zijn om de uitvoering van het betrokken besluit door terugvordering van de litigieuze steun mogelijk te maken.

    25

    Primair stelt de Commissie dat de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 in beginsel vrij kan kiezen hoe hij er in zijn nationale procesrecht voor zal zorgen dat het besluit wordt uitgevoerd waarbij de Commissie terugvordering van met de interne markt onverenigbare steun gelast, mits hij daarbij het doeltreffendheidsbeginsel in acht neemt. Volgens de Commissie liet het instrument dat verweerster in casu had gekozen om de steun terug te vorderen, namelijk het instellen van beroep tot terugbetaling bij de Duitse civiele rechters, de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van het betrokken besluit echter niet toe. Wegens de gewoonlijke duur van gerechtelijke procedures kon verweerster de litigieuze steun namelijk onmogelijk daadwerkelijk terugvorderen binnen de bij het betrokken besluit gestelde termijn van vier maanden.

    26

    Daar onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van het betrokken besluit niet was gewaarborgd door toepassing van de procedures van Duits civiel recht, moest het nationale procesrecht overeenkomstig artikel 14, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 659/1999 plaatsmaken voor het Unierecht en diende verweerster zelf, rechtstreeks op grond van het Unierecht, in een executoriale titel te voorzien door een bestuursbesluit vast te stellen waarbij terugvordering van de litigieuze steun wordt gelast. Het Unierecht biedt immers rechtsgrondslagen die verweerster in staat stellen een dergelijk bestuursbesluit aan te nemen. Het betrokken besluit is een dergelijke grondslag, ook al verplicht het MB System niet rechtstreeks de litigieuze steun terug te betalen. Ook artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 en artikel 108, lid 2, eerste alinea, VWEU vormen dergelijke grondslagen.

    27

    De Commissie stelt in dit kader in het algemeen dat in het geval van een besluit waarbij terugvordering van onrechtmatige en met de interne markt onverenigbare steun wordt gelast, op de betrokken lidstaat de resultaatsverplichting rust om die steun daadwerkelijk terug te vorderen binnen de door de Commissie gestelde termijn, en niet de inspanningsverplichting om de terugvorderingsprocedure binnen die termijn slechts in te leiden. In casu had de steun moeten worden teruggevorderd binnen de termijn van artikel 3 van het betrokken besluit. Bijgevolg is verweerster aansprakelijk voor het feit dat dat resultaat niet is bereikt, aangezien die steun het vermogen van de ontvanger daadwerkelijk had moeten verlaten vóór het verstrijken van de gestelde termijn.

    28

    Subsidiair betoogt de Commissie dat indien het bij voorraad uitvoerbare verstekvonnis onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van het betrokken besluit mogelijk maakte, verweerster die titel hoe dan ook niet heeft gebruikt om de litigieuze steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen.

    29

    De Commissie wijst erop dat, hoewel het betrokken besluit voor de terugvordering van de litigieuze steun voorzag in een termijn van vier maanden, verweerster eerst op 21 maart 2011 – dat wil zeggen meer dan drie maanden na de vaststelling van dat besluit – op grond van het verstekvonnis om verlof tot executie heeft verzocht.

    30

    In repliek benadrukt de Commissie voorts dat tussen die datum van indiening van het verzoek om gedwongen tenuitvoerlegging en 10 april 2013, de dag waarop de openbare verkoop van de onroerende goederen van de ontvanger van de litigieuze steun zou plaatsvinden, bijna twee jaar zijn verstreken, waarin verweerster duidelijk een passieve houding heeft aangenomen.

    31

    De Duitse regering merkt op dat het recht van de Unie de lidstaten niet voorschrijft in welke vorm zij staatssteun moeten verlenen. Volgens het Duitse recht, dat de Staat de mogelijkheid biedt steun te verlenen bij bestuursbesluit, publiekrechtelijke overeenkomst of civielrechtelijke overeenkomst, is de vorm die wordt gekozen voor het verlenen van steun bepalend voor de wijze waarop de steun kan worden teruggevorderd. In casu is de litigieuze steun aan MB System toegekend op basis van een civielrechtelijke overeenkomst door TBG, een civielrechtelijke beleggingsmaatschappij in handen van de Duitse Staat. Aangezien MB System geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek om terugbetaling van die steun, kan de overheid het betrokken besluit niet zelf uitvoeren, maar moet zij haar recht op terugbetaling van die steun doen gelden voor de civiele rechter.

    32

    De Duitse regering stelt dat het Duitse recht, met name artikel 20, lid 3, van het Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland (Grondwet van de Bondsrepubliek Duitsland), in overeenstemming met de beginselen van legaliteit van overheidshandelingen en onderscheid tussen publiekrechtelijke handelingen en civielrechtelijke handelingen, de overheid slechts de mogelijkheid biedt staatssteun bij bestuurshandeling terug te vorderen wanneer die steun is verleend bij een publiekrechtelijk bestuursbesluit en er een rechtsgrondslag voor het vaststellen van een dergelijk besluit bestaat. Het Duitse recht staat de overheid niet toe op te treden en een civielrechtelijke overeenkomst te beëindigen middels een overheidshandeling. Het Duitse recht voorziet evenmin in een algemene bevoegdheid voor de overheid om op nagenoeg alle gebieden in te grijpen.

    33

    In ieder geval kan ook een door een Duitse overheidsinstantie vastgesteld bestuursbesluit door de steunontvanger in rechte worden aangevochten. Vertraging is dus altijd mogelijk. Een dergelijke situatie vloeit gewoon voort uit het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming. Derhalve is niet aangetoond dat de litigieuze steun daadwerkelijk sneller kan worden teruggevorderd door het vaststellen van een bestuurshandeling dan door het instellen van een civielrechtelijke vordering.

    34

    Volgens de Duitse regering kunnen ook de Unierechtelijke bepalingen niet worden beschouwd als rechtsgrondslagen voor het vaststellen van bestuurshandelingen. Het betrokken besluit is aan de lidstaat in kwestie gericht, zonder dat erin wordt gepreciseerd hoe de nationale procedure voor terugvordering van de litigieuze steun moet verlopen. Ook artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 zegt niets over de procedure voor terugvordering van steun. Die bepaling en de besluiten van de Commissie, zoals het aan de orde zijnde besluit, regelen slechts de betrekkingen tussen de Commissie en de betrokken lidstaat en verwijzen voor het overige naar het nationale procesrecht. Artikel 108, lid 2, eerste alinea, VWEU is bovendien onvoldoende volledig om rechtstreekse werking te hebben ten aanzien van particulieren en bepaalt dat de Commissie vooraf een bindend besluit moet vaststellen met het oog op de terugvordering van met de interne markt onverenigbare steun.

    35

    Verder moet de termijn die de Commissie stelt in een besluit als het aan de orde zijnde worden uitgelegd als een termijn om te handelen, niet als een uitvoeringstermijn. Binnen die termijn hoeft de betrokken lidstaat slechts alle maatregelen te nemen en uit te voeren die nodig zijn om terugvordering van de litigieuze steun mogelijk te maken en de normale mededingingsvoorwaarden te herstellen. Deze uitlegging is in overeenstemming met de letterlijke bewoordingen van artikel 14, lid 3, eerste zin, van verordening nr. 659/1999, waarin wordt verwezen naar de nationaalrechtelijke procedures. In het onderhavige geval heeft TBG alle maatregelen genomen die nodig zijn om het betrokken besluit binnen de daarin gestelde termijn uit te voeren.

    Beoordeling door het Hof

    36

    Er zij op gewezen dat, hoewel partijen in hun betoog refereren aan situaties en feiten die dateren van vóór het betrokken besluit, het verzoekschrift van de Commissie en het onderzoek van het Hof betrekking hebben op de niet-uitvoering van dat besluit.

    37

    Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 beschikt de Commissie, in het geval van negatieve beschikkingen inzake onrechtmatige steun, dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen moet nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen. De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het Unierecht.

    38

    Volgens artikel 14, lid 3, eerste volzin, van verordening nr. 659/1999 dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Overeenkomstig artikel 14, lid 3, laatste volzin, van die verordening nemen de betrokken lidstaten daartoe alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd het Unierecht.

    39

    Hoewel de bewoordingen van dit artikel uitdrukking geven aan de eisen van het doeltreffendheidsbeginsel (arrest Scott en Kimberly Clark, C‑210/09, EU:C:2010:294, punt 20), blijkt er ook uit dat het recht van de betrokken lidstaat met het oog op terugvordering, bij gebreke van Unierechtelijke voorschriften op dit gebied, wordt toegepast overeenkomstig het beginsel van procedurele autonomie van de lidstaat en met inachtneming van de grondrechten, in het bijzonder het recht op een eerlijk proces, waaronder de rechten van de verdediging. Het Unierecht verlangt bijgevolg niet dat een bevoegde nationale overheid onrechtmatige steun uitsluitend op basis van het terugvorderingsbesluit van de Commissie bij de begunstigde terugvordert.

    40

    De betrokken lidstaat kan vrij de middelen kiezen waarmee hij zijn verplichting tot terugvordering van met de interne markt onverenigbare steun verklaarde steun zal uitvoeren, mits de gekozen maatregelen geen afbreuk doen aan de strekking en de doeltreffendheid van het recht van de Unie (arrest Scott en Kimberly Clark, EU:C:2010:294, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    41

    Aangaande de vrijheid van de lidstaten bij de keuze van de middelen voor de terugvordering van dergelijke steun heeft het Hof verduidelijkt dat het om een beperkte vrijheid gaat, aangezien die middelen er niet toe mogen leiden dat de door het Unierecht verlangde terugvordering praktisch onmogelijk wordt gemaakt (zie in die zin arrest Mediaset, C‑69/13, EU:C:2014:71, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aan de toepassing van de nationale procedures is de voorwaarde verbonden dat deze de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van het besluit van de Commissie mogelijk maken, welke voorwaarde een weerspiegeling vormt van de eisen van het in de rechtspraak van het Hof verankerde doeltreffendheidsbeginsel (arrest Commissie/Italië, C‑243/10, EU:C:2012:182, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    42

    De door de lidstaten getroffen maatregelen moeten de normale concurrentievoorwaarden die zijn vervalst door de toekenning van de onrechtmatige steun waarvan de terugvordering in een besluit van de Commissie is gelast, kunnen herstellen (arrest Scott en Kimberly Clark, EU:C:2010:294, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    43

    Bijgevolg moet de vraag of de betrokken lidstaat, gelet op het doeltreffendheidsvereiste, met de keuze van die middelen heeft voldaan aan zijn verplichting tot terugvordering van met de interne markt onverenigbaar verklaarde steun, volgens de concrete omstandigheden van het geval worden beoordeeld.

    44

    In casu zij vastgesteld dat verweerster niet kan worden verweten dat zij haar civiele recht heeft gekozen en zich tot de gewone rechter heeft gewend om de litigieuze steun terug te vorderen. In het dossier in het bezit van het Hof is er niets dat de toepassing van dit recht en een beroep op die rechter reeds vooraf uitsluit, onder voorbehoud echter van de concrete omstandigheden waaronder verweerster dat recht heeft toegepast en de zorgvuldigheid die zij bij de daadwerkelijke terugvordering van de litigieuze steun aan de dag heeft gelegd.

    45

    In dit verband moet er van meet af aan op worden gewezen dat het toezicht door de nationale rechter op een executoriale titel die is afgegeven ter terugvordering van onrechtmatige staatssteun en de eventuele nietigverklaring van een dergelijke titel moeten worden beschouwd als niets anders dan een uitvloeisel van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof een algemeen beginsel van het recht van de Unie is (zie in die zin arrest Scott en Kimberly Clark, EU:C:2010:294, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    46

    Ook moet worden vastgesteld dat verweerster nooit heeft betwist dat zij de litigieuze steun diende terug te vorderen. Zij heeft daar overigens concreet actie toe ondernomen.

    47

    Het staat echter vast dat de litigieuze steun niet was teruggevorderd op de datum waarop de Commissie haar verzoekschrift heeft ingediend en evenmin op de datum van de pleitzitting voor het Hof, aangezien het steunbedrag het vermogen van de ontvangende onderneming niet had verlaten.

    48

    Aangaande mogelijke rechtvaardigingsgronden voor die aanzienlijke vertraging heeft het Hof vastgesteld dat het enige verweer dat een lidstaat tegen een door de Commissie krachtens artikel 108, lid 2, VWEU ingesteld beroep wegens niet-nakoming kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid is om aan het besluit in kwestie uitvoering te geven (arresten Commissie/Duitsland, 94/87, EU:C:1989:46, punt 8, en Commissie/Frankrijk, C‑441/06, EU:C:2007:616, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    49

    Zoals de advocaat-generaal in punt 92 van zijn conclusie heeft uiteengezet, kan die absolute onmogelijkheid ook juridisch van aard zijn, namelijk wanneer zij voortvloeit uit beslissingen van nationale rechters, mits deze beslissingen in overeenstemming zijn met het recht van de Unie.

    50

    Dienaangaande dienen met betrekking tot de onderhavige zaak de volgende overwegingen te worden gemaakt.

    51

    In de eerste plaats moet in herinnering worden geroepen dat een lidstaat die moeilijkheden ondervindt bij de uitvoering van een besluit van de Commissie waarbij de terugvordering van steun wordt gelast, deze problemen volgens de rechtspraak van het Hof aan de Commissie ter beoordeling moet voorleggen, haar daarbij op gemotiveerde wijze moet verzoeken om verlenging van de gestelde termijn en daarbij passende wijzigingen van dat besluit moet voorstellen, zodat de Commissie met kennis van zaken een besluit kan nemen. In een dergelijk geval zijn de lidstaat en de Commissie op grond van artikel 4, lid 3, VEU over en weer tot loyale samenwerking verplicht om die moeilijkheden te overwinnen (zie in die zin arresten Commissie/Duitsland, EU:C:1989:46, punt 9; Commissie/Italië, EU:C:2012:182, punten 41 en 42, en Commissie/Griekenland, C‑263/12, EU:C:2013:673, punt 32).

    52

    In het onderhavige geval staat vast dat verweerster niet de nodige stappen in de zin van de voormelde rechtspraak van het Hof heeft gezet, die de Commissie ertoe kunnen aanzetten om met haar samen te werken teneinde eventuele bij de uitvoering van het betrokken besluit ondervonden moeilijkheden te overwinnen en bij te dragen aan het vinden van een geschikte oplossing. Verweerster heeft met name niet binnen de gestelde termijn bepaalde problemen in verband met de terugvordering van de litigieuze steun aan de Commissie ter beoordeling voorgelegd en heeft haar evenmin gevraagd om die termijn te verlengen.

    53

    In de tweede plaats betoogt verweerster ter rechtvaardiging van het feit dat de litigieuze steun tot op de datum van indiening van het verzoekschrift van de Commissie en zelfs tot op die van de pleitzitting voor het Hof niet was teruggevorderd, dat het de taak was van TBG als overheidsbedrijf dat de steun had verleend, de nodige stappen te ondernemen om die steun terug te vorderen, en voorts dat steun die is verleend op grond van civielrechtelijke bepalingen in de Duitse rechtsorde slechts kan worden teruggevorderd overeenkomstig de civielrechtelijke procedures.

    54

    Dienaangaande moet worden opgemerkt dat de verplichting tot terugvordering van de litigieuze steun niet alleen rustte op TBG, maar op alle overheidsinstanties van die lidstaat, elk binnen zijn bevoegdheidsgebied.

    55

    Wat het argument van de Commissie inzake de Duitse rechtsorde betreft, moet erop worden gewezen dat verweerster niet heeft gesteld dat de ondernomen stappen de enige mogelijke waren om de litigieuze steun terug te vorderen en dat er geen andere middelen beschikbaar waren om die steun binnen de termijn van artikel 3, lid 2, van het betrokken besluit terug te vorderen. Als zou blijken dat de civielrechtelijke bepalingen het niet mogelijk maken de daadwerkelijke terugvordering van de litigieuze steun te waarborgen, kan het volgens de omstandigheden van het geval noodzakelijk zijn een nationale regel buiten toepassing te laten (zie in die zin arrest Commissie/Frankrijk, C‑232/05, EU:C:2006:651, punt 53) en andere maatregelen te treffen. De toepassing van dergelijke maatregelen kan niet worden uitgesloten om redenen die verband houden met de nationale rechtsorde.

    56

    Ten slotte zij erop gewezen dat artikel 4, lid 3, VEU overeenkomstig de rechtspraak van het Hof inzake de toepassing van de Unierechtelijke staatssteunregels ook aan de nationale rechters een verplichting tot loyale samenwerking met de Commissie en de rechterlijke instanties van de Unie oplegt, in het kader waarvan zij alle algemene of bijzondere maatregelen moeten treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het Unierecht voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich dienen te onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen (zie in die zin arrest Mediaset, EU:C:2014:71, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    57

    Zoals de advocaat-generaal voorts in punt 91 van zijn conclusie heeft opgemerkt, zijn de door het Hof in de arresten Zuckerfabrik Süderdithmarschen en Zuckerfabrik Soest (C‑143/88 en C‑92/89, EU:C:1991:65) en Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (I) (C‑465/93, EU:C:1995:369) vastgestelde voorwaarden ook van toepassing op elk optreden dat strekt tot schorsing van de nationale procedure tot terugvordering van steun waarvan de Commissie de terugvordering heeft gelast.

    58

    In het onderhavige geval zijn de in die rechtspraak vastgestelde voorwaarden niet in acht genomen, zoals blijkt uit het feit dat het Bundesgerichtshof op 13 september 2012 de laatste beschikkingen van het Landgericht Mühlhausen en het Thüringer Oberlandesgericht tot schorsing van de terugvorderingsprocedure heeft vernietigd op grond dat die rechters de in de rechtspraak van het Hof ontwikkelde criteria niet juist hadden beoordeeld.

    59

    Gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak en de voorgaande overwegingen moet worden vastgesteld dat de vertraging bij de uitvoering van het betrokken besluit niet gerechtvaardigd is. Verweerster heeft niet aangetoond dat zij in de absolute juridische onmogelijkheid verkeerde passende maatregelen te treffen om volledige uitwerking te geven aan dat besluit.

    60

    Opgemerkt moet worden dat artikel 288 VWEU, waarop het beroep van de Commissie mede is gebaseerd, een algemene bepaling is, terwijl staatssteun specifiek wordt geregeld in artikel 108 VWEU en verordening nr. 659/1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van dat artikel. Bijgevolg kan niet worden vastgesteld dat ook op artikel 288 VWEU inbreuk is gemaakt. Hetzelfde geldt voor het doeltreffendheidsbeginsel, dat is vervat in artikel 14 van die verordening.

    61

    Derhalve moet worden geconcludeerd dat de Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 108, lid 2, VWEU, artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 en de artikelen 1 tot en met 3 van het betrokken besluit, doordat zij niet alle maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de in dat besluit bedoelde litigieuze steun terug te vorderen van de begunstigde.

    Kosten

    62

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Daar de Bondsrepubliek Duitsland in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

     

    Het Hof (Vijfde kamer) verklaart:

     

    1)

    De Bondsrepubliek Duitsland is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 108, lid 2, VWEU, artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [108 VWEU] en de artikelen 1 tot en met 3 van besluit 2011/471/EU van de Commissie van 14 december 2010 betreffende steunmaatregel C 38/05 (ex NN 52/04) van Duitsland ten faveure van de Biria-groep, doordat zij niet alle maatregelen heeft genomen die noodzakelijk zijn om de in dat besluit bedoelde steun terug te vorderen van de begunstigde.

     

    2)

    De Bondsrepubliek Duitsland wordt verwezen in de kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top