Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0267

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 12 december 2013.
Frédéric Hay tegen Crédit agricole mutuel de Charente-Maritime et des Deux-Sèvres.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Richtlijn 2000/78/EG – Gelijke behandeling – Collectieve arbeidsovereenkomst die voordeel op gebied van beloning en arbeidsvoorwaarden voorbehoudt aan werknemers die huwen – Uitsluiting van partners die samenlevingscontract sluiten – Discriminatie op grond van de seksuele geaardheid.
Zaak C‑267/12.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:823

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

12 december 2013 ( *1 )

„Richtlijn 2000/78/EG — Gelijke behandeling — Collectieve arbeidsovereenkomst die voordeel op gebied van beloning en arbeidsvoorwaarden voorbehoudt aan werknemers die huwen — Uitsluiting van partners die samenlevingscontract sluiten — Discriminatie op grond van de seksuele geaardheid”

In zaak C‑267/12,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 23 mei 2012, ingekomen bij het Hof op 30 mei 2012, in de procedure

Frédéric Hay

tegen

Crédit agricole mutuel de Charente-Maritime et des Deux-Sèvres,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász, A. Rosas, D. Šváby (rapporteur) en C. Vajda, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

F. Hay, vertegenwoordigd door A. Lamamra, avocat,

Crédit agricole mutuel de Charente-Maritime en des Deux‑Sèvres, vertegenwoordigd door J.‑J. Gatineau, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, D. Colas en J. Rossi als gemachtigden,

de Belgische regering, door M. Jacobs als gemachtigde,

de Europese Commissie, door J. Enegren en D. Martin als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303, blz. 16).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen F. Hay en Crédit agricole mutuel de Charente-Maritime et des Deux-Sèvres (hierna: „Crédit agricole”), zijn werkgever, over de weigering van laatstgenoemde om Hay na het sluiten van een samenlevingscontract de bijzondere verlofdagen en de toeslag toe te kennen waarin is voorzien voor werknemers die huwen.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

Punt 22 van de considerans van richtlijn 2000/78 luidt als volgt:

„Deze richtlijn laat de nationale wetgevingen inzake burgerlijke staat en de daaraan verbonden voordelen onverlet.”

4

Artikel 1 van de richtlijn 2000/78 bepaalt:

„Deze richtlijn heeft tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een algemeen kader te creëren voor de bestrijding van discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling toegepast kan worden.”

5

Artikel 2 van deze richtlijn luidt:

„1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder het beginsel van gelijke behandeling verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden.

2.   Voor de toepassing van lid 1 is er:

a)

‚directe discriminatie’, wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 genoemde gronden;

b)

‚indirecte discriminatie’, wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze personen met een bepaalde godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, in vergelijking met andere personen bijzonder benadeelt,

i)

tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn, of

[...]

5.   Deze richtlijn laat de nationale wettelijke bepalingen onverlet die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn voor de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.”

6

Artikel 3, lid 1, van dezelfde richtlijn is als volgt geformuleerd:

„Binnen de grenzen van de aan de Gemeenschap verleende bevoegdheden, is deze richtlijn zowel in de overheidssector als in de particuliere sector, met inbegrip van overheidsinstanties, op alle personen van toepassing met betrekking tot:

[...]

c)

werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van ontslag en beloning;

[...]”

Frans recht

Code civil

7

Artikel 144 van de code civil (burgerlijk wetboek), zoals gewijzigd bij wet nr. 99‑944 van 15 november 1999 bepaalt:

„Een man en een vrouw mogen niet huwen voordat zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.”

8

Artikel 515‑1 van dit wetboek bepaalt:

„Een samenlevingscontract is een overeenkomst tussen twee meerderjarige natuurlijke personen van het hetzelfde of verschillend geslacht met het oog op de organisatie van hun gemeenschappelijk leven.”

9

Artikel 515‑4 van de code civil luidt:

„De door een samenlevingscontract verbonden partners verbinden zich tot een gemeenschappelijk leven, alsook tot wederzijdse materiële steun en bijstand. Tenzij de partners er anders over beslissen, is de materiële steun evenredig aan hun respectieve mogelijkheden.

Partners zijn hoofdelijk gehouden ten aanzien van derden voor de schulden die een van hen heeft gemaakt om in het levensonderhoud te voorzien. [...]”

Code du travail

10

Artikel L. 122‑45 van de code du travail (arbeidswetboek), in de versie die ten tijde van de feiten in het hoofdgeding gold, verbiedt directe of indirecte discriminatie op grond van, met name, seksuele geaardheid, op het gebied van beloning en arbeidsvoorwaarden.

11

Artikel L. 226‑1 van de code du travail bepaalt:

„Elke werknemer heeft, wanneer hij bepaalde familiegebeurtenissen kan aantonen, recht op bijzonder verlof van:

1° Vier dagen voor het huwelijk van de werknemer;

[...]”

Nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole

12

Artikel 20 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole, met als opschrift „Bijzondere verlofdagen” bepaalt:

„Betaalde verlofdagen, met behoud van de volledige beloning, worden in de volgende omstandigheden toegekend:

[...]

3° Vastbenoemde personeelsleden

Huwelijk:

van het personeelslid: 10 werkdagen;

van het kind van het personeelslid: 3 werkdagen;

van de broer of zus van het personeelslid: 1 werkdag.

[...]”

13

Artikel 34 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole, met als opschrift „Toeslagen en diverse vergoedingen” bepaalt:

„Huwelijkstoeslag

Elk vastbenoemd personeelslid ontvangt ter gelegenheid van zijn huwelijk een toeslag van 1/36ste van zijn maandloon in de maand voorafgaand aan zijn huwelijk, per maand anciënniteit.

[...]”

14

Bij overeenkomst van 10 juli 2008 houdende wijziging van de artikelen 20, 22 en 34 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole is bepaald dat deze voordelen tevens worden toegekend bij de sluiting van een samenlevingscontract. Ook de Association française des banques (Franse vereniging van banken) en de vakbondsfederaties hebben op 27 september 2010 een bijlage toegevoegd aan de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van de bank van 10 januari 2000 teneinde de verlofdagen wegens familiegebeurtenissen uit te breiden tot personeelsleden die verbonden zijn door een samenlevingscontract. De bepalingen van deze bijlage zijn bij besluit van de ministre du Travail, de l’Emploi et de la Santé (minister voor arbeid, werkgelegenheid en gezondheid) van 23 december 2010 uitgebreid tot de hele banksector.

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15

F. Hay is sinds 1998 bij Crédit agricole tewerkgesteld.

16

Op 11 juli 2007 heeft Hay een samenlevingscontract gesloten met een persoon van hetzelfde geslacht. Naar aanleiding daarvan heeft hij verzocht om toekenning van de bijzondere verlofdagen en de huwelijkstoeslag die krachtens de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole worden toegekend aan werknemers die huwen. Crédit agricole heeft hem deze voordelen evenwel geweigerd op grond dat zij overeenkomstig die collectieve arbeidsovereenkomst alleen in geval van huwelijk worden toegekend.

17

Op 17 maart 2008 heeft Hay voor de conseil de prud’hommes de Saintes (arbeidsrechtbank te Saintes) betaling gevorderd van de huwelijkstoeslag van 2637,85 EUR en een vergoeding van 879,29 EUR wegens de bijzondere verlofdagen die hem waren ontzegd. Bij vonnis van 13 oktober 2008 heeft de conseil de prud’hommes de Saintes dit verzoek afgewezen op grond dat de huwelijkstoeslag geen verband houdt met de arbeidsbetrekking, maar met de burgerlijke staat en dat de code civil een onderscheid maakt tussen het huwelijk en het samenlevingscontract. Deze rechtbank merkte evenwel op dat de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole op 10 juli 2008 is gewijzigd teneinde het voordeel van deze overeenkomst, wat de toeslag en de verlofdagen in geval van huwelijk betreft, uit te breiden tot door een samenlevingscontract verbonden personen, maar oordeelde dat deze uitbreiding geen terugwerkende kracht had.

18

Bij arrest van 30 maart 2010 heeft de cour d’appel te Poitiers dit vonnis bevestigd op grond dat het samenlevingscontract zich van het huwelijk onderscheidt door de formaliteiten inzake de voltrekking ervan, door de mogelijkheid dat het wordt gesloten door twee meerderjarige natuurlijke personen van hetzelfde of verschillend geslacht, door de wijze van verbreking en door de wederzijdse verplichtingen inzake vermogensrecht, erfrecht en afstammingsrecht. Dit gerecht heeft eveneens geoordeeld dat het verschil in behandeling tussen echtgenoten en partners bij een samenlevingscontract, wat betreft de geldelijke voordelen voor familiegebeurtenissen, niet voortvloeit uit hun gezinssituatie of uit hun seksuele geaardheid, maar uit een verschil in status ten gevolge van hun burgerlijke staat, waardoor zij niet in dezelfde situatie verkeren.

19

Op 28 mei 2010 heeft Hay tegen dit arrest cassatieberoep ingesteld bij de Cour de cassation. Volgens Hay vormt de weigering van Crédit agricole om hem de bijzondere verlofdagen en de huwelijkstoeslag, als voorzien in de nationale collectieve arbeidsovereenkomst, toe te kennen een discriminatie op grond van zijn seksuele geaardheid, die in strijd is met artikel L 122‑45 van de code du travail, met de artikelen 1 tot en met 3 van richtlijn 2000/78 alsook met artikel 14 van het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

20

Hay benadrukt dat overeenkomstig artikel 144 van de code civil enkel personen van verschillend geslacht mogen huwen, terwijl personen van hetzelfde geslacht overeenkomstig artikel 515‑1 van de code civil alleen een samenlevingscontract kunnen sluiten. Uit deze bepaling, gelezen in samenhang met de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole, vloeit voort dat personen van hetzelfde geslacht die een samenlevingscontract hebben gesloten geen recht hebben op de verlofdagen en de huwelijkstoeslag die worden toegekend aan het gehuwde personeel van deze onderneming.

21

In deze omstandigheden heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Moet artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn [2000/78] aldus worden uitgelegd dat de keuze van de nationale wetgever om de sluiting van een huwelijk voor te behouden aan personen van verschillend geslacht, een legitiem, passend en noodzakelijk doel kan vormen dat de indirecte discriminatie rechtvaardigt die voortvloeit uit de omstandigheid dat een collectieve arbeidsovereenkomst, door een voordeel inzake beloning en arbeidsvoorwaarden voor te behouden aan werknemers die een huwelijk sluiten, noodzakelijkerwijs uitsluit dat partners van hetzelfde geslacht die een samenlevingscontract hebben gesloten, aanspraak op dit voordeel kunnen maken?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

22

De prejudiciële vraag gaat uit van de premisse dat de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole een indirecte discriminatie op grond van seksuele geaardheid, in de zin van artikel 2, lid 2, sub b, van richtlijn 2000/78, inhoudt en heeft betrekking op de vraag of een dergelijke discriminatie kan worden gerechtvaardigd.

23

In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de omstandigheid dat de verwijzende rechter zijn vraag formeel heeft beperkt tot de uitlegging van een specifieke bepaling van het Unierecht, het Hof niet belet om hem alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van de voor hem dienende zaak, ongeacht of deze rechter er in zijn vraag melding van maakt (zie in die zin arrest van 12 januari 2010, Wolf, C-229/08, Jurispr. blz. I-1, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

24

Gelet op de situatie in het hoofdgeding, zoals uitgelegd in de verwijzingsbeslissing, dient te worden onderzocht of een nationale collectieve arbeidsovereenkomst, zoals die van Crédit agricole, een directe of indirecte discriminatie inhoudt in de zin van artikel 2, lid 2, van richtlijn 2000/78.

25

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen of artikel 2, lid 2, sub a en b, van die richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een werknemer die een samenlevingscontract sluit met een persoon van hetzelfde geslacht, wordt uitgesloten van het recht op voordelen, zoals bijzondere verlofdagen en een loontoeslag, die aan werknemers worden toegekend ter gelegenheid van hun huwelijk, wanneer personen van hetzelfde geslacht op basis van de nationale regeling van de betrokken lidstaat niet mogen huwen.

26

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat, zoals uit punt 22 van de considerans van richtlijn 2000/78 blijkt, de wetgeving betreffende de burgerlijke staat van personen tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort. Volgens artikel 1 ervan heeft richtlijn 2000/78 evenwel tot doel met betrekking tot arbeid en beroep een aantal soorten discriminatie te bestrijden, waaronder discriminatie op grond van de seksuele geaardheid, zodat in de lidstaten het beginsel van gelijke behandeling kan worden toegepast. (zie arrest van 10 mei 2011, Römer, C-147/08, Jurispr. blz. I-3591, punt 38).

27

Aangaande de toepassing van richtlijn 2000/78 op de bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomst zoals die aan de orde in het hoofdgeding, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat de sociale partners de richtlijn in acht moeten nemen bij het vaststellen van bepalingen die binnen de werkingssfeer ervan vallen (zie arresten van 13 september 2011, Prigge e.a., C-447/09, Jurispr. blz. I-8003, punt 48, en 7 juni 2012, Tyrolean Airways Tiroler Luftfahrt, C‑132/11, punt 22).

28

Door te voorzien in de toekenning van betaalde verlofdagen en een huwelijkstoeslag ter gelegenheid van het huwelijk van een werknemer van de onderneming, stellen de artikelen 20 en 34 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole regels vast met betrekking tot werkgelegenheid en arbeidsvoorwaarden en, met name, beloning, in de zin van artikel 3, lid 1, sub c, van richtlijn 2000/78. Het begrip beloning in de zin van deze bepaling moet immers ruim worden uitgelegd en omvat, met name, alle huidige of toekomstige voordelen in geld of in natura, mits deze, zij het ook indirect, door de werkgever aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking worden toegekend, ongeacht of dit op basis van een arbeidsovereenkomst, uit hoofde van wettelijke bepalingen dan wel vrijwillig gebeurt (zie arrest van 6 december 2012, Dittrich e.a., C‑124/11, C‑125/11 en C‑143/11, punt 35).

29

Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat richtlijn 2000/78 van toepassing is op een situatie als die in het hoofdgeding.

30

Volgens de bewoordingen van artikel 2 van voornoemde richtlijn wordt onder het „beginsel van gelijke behandeling” verstaan de afwezigheid van elke vorm van directe of indirecte discriminatie op basis van een van de in artikel 1 van die richtlijn genoemde gronden.

31

Aangaande het bestaan van directe discriminatie bepaalt artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/78 dat deze vorm van discriminatie zich voordoet wanneer iemand ongunstiger wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld op basis van een van de in artikel 1 van deze richtlijn bedoelde gronden, waaronder seksuele geaardheid.

32

Hieruit volgt dat het bestaan van een dergelijke discriminatie vooronderstelt dat de af te wegen situaties vergelijkbaar zijn (zie met name arrest Römer, reeds aangehaald, punt 41).

33

Dienaangaande zij gepreciseerd dat enerzijds niet is vereist dat de situaties identiek zijn, maar alleen dat zij vergelijkbaar zijn, en anderzijds de vergelijkbaarheid niet algemeen en abstract, maar specifiek en concreet dient te worden onderzocht voor de betrokken prestatie (zie arresten van 1 april 2008, Maruko, C-267/06, Jurispr. blz. I-1757, punten 67‑69, en Römer, reeds aangehaald, punt 42).

34

Met betrekking tot het geregistreerde partnerschap zoals bepaald in het Gesetz über die Eingetrangene Lebenspartnerschaft (Duitse wet inzake het geregistreerde partnerschap) heeft het Hof geoordeeld dat de vergelijking van de situaties moet worden gebaseerd op een analyse die zich concentreert op de rechten en verplichtingen van echtgenoten en van geregistreerde levenspartners, zoals deze voortvloeien uit de toepasselijke nationale bepalingen die, gelet op het voorwerp en de voorwaarden voor de toekenning van de in geding zijnde prestatie, relevant zijn. Zij mag niet bestaan in het onderzoek, of het geregistreerde partnerschap en het huwelijk in het nationale recht vanuit juridisch oogpunt algemeen en volledig zijn gelijkgesteld (zie reeds aangehaald arrest Römer, punt 43).

35

Betreffende de betaalde verlofdagen en de toeslag die de betrokken bepalingen voorbehouden aan werknemers ter gelegenheid van hun huwelijk, moet worden onderzocht of de situatie van personen die een huwelijk aangaan en de situatie van personen die, omdat zij geen persoon van hetzelfde geslacht mogen huwen, een samenlevingscontract sluiten, vergelijkbaar zijn.

36

Uit de verwijzingsbeslissing en het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat personen van hetzelfde geslacht een samenlevingscontract mogen sluiten om hun gemeenschappelijke leven te organiseren, waarbij zij zich er in het kader van dit gemeenschappelijke leven toe verbinden om elkaar materiële steun en bijstand te bieden. Het samenlevingscontract, dat gezamenlijk moet worden aangemeld en geregistreerd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied waarin de betrokken personen hun gezamenlijke woonplaats hebben gekozen, is, zoals het huwelijk, een vorm van partnerschap in het Franse recht, die het koppel binnen een welomlijnd rechtskader rechten en plichten oplegt ten aanzien van elkaar en van derden. Hoewel het samenlevingscontract ook kan worden gesloten door personen van hetzelfde geslacht en niettegenstaande de globale verschillen die eventueel bestaan tussen het huwelijksstelsel en dat van het samenlevingscontract, was dit ten tijde van de litigieuze feiten de enige mogelijkheid die het Franse recht aan koppels van hetzelfde geslacht bood om aan hun partnerschap rechtspositie te geven die zeker is en aan derden kan worden tegengeworpen.

37

Aldus blijkt dat personen van hetzelfde geslacht die een samenlevingscontract sluiten omdat zij geen huwelijk mogen aangaan, zich met betrekking tot de voordelen op het gebied van beloning of arbeidsvoorwaarden – zoals bijzondere verlofdagen en een toeslag zoals die aan de orde in het hoofdgeding – die worden toegekend ter gelegenheid van het huwelijk, dat een vorm van een burgerlijk samenlevingscontract is, in een vergelijkbare situatie bevinden als koppels die huwen.

38

In dit verband zij opgemerkt dat het feit dat de Conseil constitutionnel in beslissing nr. 2011‑155, Laurence L., heeft geoordeeld dat gehuwde koppels en door een samenlevingscontract verbonden koppels zich ten aanzien van hun recht op een overlevingspensioen niet in een vergelijkbare situatie bevinden, overeenkomstig de in punt 33 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak niet uitsluit dat de situatie van gehuwde werknemers en van door een samenlevingscontract verbonden homoseksuele werknemers ten aanzien van de toekenning van verlofdagen en toeslagen ter gelegenheid van het huwelijk wel vergelijkbaar is.

39

Zo zijn ook de door de cour d’appel te Poitiers in het kader van het hoofdgeding geconstateerde verschillen tussen het huwelijk en het samenlevingscontract, wat betreft de formaliteiten inzake de voltrekking ervan, de mogelijkheid om te worden gesloten door twee personen van hetzelfde of verschillend geslacht, de wijze van verbreking of de wederzijdse verplichtingen inzake vermogensrecht, erfrecht en afstammingsrecht, niet relevant voor de beoordeling van het recht van een werknemer op voordelen inzake beloning of arbeidsvoorwaarden, zoals die aan de orde in het hoofdgeding.

40

Tegen deze achtergrond zij opgemerkt dat de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole deze voordelen toekent ter gelegenheid van de huwelijkssluiting, zonder rekening te houden met de rechten en plichten die uit het huwelijk voortvloeien. Dit wordt bevestigd door de omstandigheid dat artikel 20 van deze collectieve overeenkomst bijzondere verlofdagen toekent niet alleen ter gelegenheid van het huwelijk van het personeelslid zelf, maar ook ter gelegenheid van het huwelijk van zijn kinderen, zijn broer of zijn zus.

41

Aangaande het bestaan op zich van de discriminatie, blijkt uit de rechtspraak van het Hof dat een regeling van een lidstaat die het recht op voordelen op het gebied van beloning of arbeidsvoorwaarden voorbehoudt aan gehuwde werknemers, terwijl het huwelijk in de betrokken lidstaat wettelijk is voorbehouden aan personen van verschillend geslacht, een directe discriminatie op grond van seksuele geaardheid tot stand brengt ten aanzien van homoseksuele werknemers die een samenlevingscontract hebben gesloten en zich in een vergelijkbare situatie bevinden (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Maruko, punt 73, en Römer, punt 52).

42

De artikelen 20 en 34 van de nationale collectieve arbeidsovereenkomst van Crédit agricole kennen betaalde verlofdagen en een toeslag toe aan werknemers die huwen. Aangezien personen van hetzelfde geslacht, volgens de aanwijzingen van de verwijzende rechter, niet mogen huwen, kunnen deze personen niet in aanmerking komen voor deze voordelen.

43

De omstandigheid dat het samenlevingscontract, anders dan het geregistreerd partnerschap dat aan de orde was in de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten Maruko en Römer, niet is voorbehouden aan homoseksuele koppels, is niet relevant en verandert in het bijzonder niets aan de aard van de discriminatie jegens deze koppels die, anders dan heteroseksuele koppels, ten tijde van de litigieuze feiten niet konden huwen voor de wet.

44

De ongelijke behandeling op grond van de huwelijkse staat van werknemers, en niet uitdrukkelijk op grond van hun seksuele geaardheid, blijft immers een directe discriminatie daar homoseksuele werknemers, aangezien het huwelijk aan personen van verschillend geslacht is voorbehouden, onmogelijk kunnen voldoen aan de voorwaarde om het gevorderde voordeel te verkrijgen.

45

Overigens, voor zover de discriminatie direct is, kan zij niet worden gerechtvaardigd op grond van een „legitiem doel” in de zin van artikel 2, lid 2, sub b, van de richtlijn, aangezien deze bepaling alleen betrekking heeft op indirecte discriminatie, maar alleen op basis van één van de in artikel 2, lid 5, van deze richtlijn bedoelde gronden, te weten de openbare veiligheid, de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de volksgezondheid en de bescherming van de rechten en vrijheden van derden.

46

In dit verband zij opgemerkt dat geen van deze gronden in het kader van het hoofdgeding is aangevoerd. Overigens moet bedoeld artikel 2, lid 5, dat een afwijking vormt van het beginsel van het verbod van discriminatie, strikt worden uitgelegd (zie arrest Prigge e.a., reeds aangehaald, punt 56).

47

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/78 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een werknemer die een samenlevingscontract sluit met een persoon van hetzelfde geslacht, wordt uitgesloten van het recht op voordelen, zoals bijzondere verlofdagen en een loontoeslag, die aan werknemers worden toegekend ter gelegenheid van hun huwelijk, wanneer personen van hetzelfde geslacht op basis van de nationale regeling van de betrokken lidstaat niet mogen huwen, voor zover deze werknemer zich, rekening houdend met de doelstelling en de toekenningsvoorwaarden van deze voordelen, in een vergelijkbare situatie bevindt als een werknemer die huwt.

Kosten

48

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, lid 2, sub a, van richtlijn 2000/78 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van een collectieve arbeidsovereenkomst, zoals die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke een werknemer die een samenlevingsovereenkomst sluit met een persoon van hetzelfde geslacht, wordt uitgesloten van het recht op voordelen, zoals bijzondere verlofdagen en een loontoeslag, die aan werknemers worden toegekend ter gelegenheid van hun huwelijk, wanneer personen van hetzelfde geslacht op basis van de nationale regeling van de betrokken lidstaat niet mogen huwen, voor zover deze werknemer zich, rekening houdend met de doelstelling en de toekenningsvoorwaarden van deze voordelen, in een vergelijkbare situatie bevindt als een werknemer die huwt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top