This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012CJ0222
Judgment of the Court (Sixth Chamber), 13 March 2014.#A. Karuse AS v Politsei- ja Piirivalveamet.#Request for a preliminary ruling from the Tartu ringkonnakohus.#Road transport — Regulation (EC) No 561/2006 — Obligation to use a tachograph — Derogation for vehicles used in connection with road maintenance — Vehicle transporting gravel from the loading site to the road maintenance works site.#Case C‑222/12.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 maart 2014.
A. Karuse AS tegen Politsei- ja Piirivalveamet.
Verzoek van de Tartu ringkonnakohus om een prejudiciële beslissing.
Wegvervoer – Verordening (EG) nr. 561/2006 – Verplichting tot gebruik van een tachograaf – Uitzondering voor voertuigen die worden gebruikt in verband met onderhoud van wegen – Voertuig dat grind vervoert van de plaats van lading naar de plaats waar wegenonderhoudswerken worden verricht.
Zaak C‑222/12.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 13 maart 2014.
A. Karuse AS tegen Politsei- ja Piirivalveamet.
Verzoek van de Tartu ringkonnakohus om een prejudiciële beslissing.
Wegvervoer – Verordening (EG) nr. 561/2006 – Verplichting tot gebruik van een tachograaf – Uitzondering voor voertuigen die worden gebruikt in verband met onderhoud van wegen – Voertuig dat grind vervoert van de plaats van lading naar de plaats waar wegenonderhoudswerken worden verricht.
Zaak C‑222/12.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:142
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
13 maart 2014 ( *1 )
„Wegvervoer — Verordening (EG) nr. 561/2006 — Verplichting tot gebruik van tachograaf — Uitzonderingen voor voertuigen die worden gebruikt in verband met onderhoud van wegen — Voertuig dat grind vervoert van plaats van lading naar plaats waar wegonderhoudswerkzaamheden worden verricht”
In zaak C‑222/12,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Tartu ringkonnakohus (Estland) bij beslissing van 4 mei 2012, ingekomen bij het Hof op 11 mei 2012, in de procedure
A. Karuse AS
tegen
Politsei- ja Piirivalveamet,
wijst HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: A. Borg Barthet, kamerpresident, E. Levits en M. Berger (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
— |
de Estse regering, vertegenwoordigd door M. Linntam als gemachtigde, |
— |
de Griekse regering, vertegenwoordigd door I. Bakopoulos en O. Souropani als gemachtigden, |
— |
de Zweedse regering, vertegenwoordigd door U. Persson als gemachtigde, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Hottiaux als gemachtigde, bijgestaan door C. Ginter, advokaat, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 13, lid 1, sub h, van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102, blz. 1). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen A. Karuse AS (hierna: „Karuse”) en de Politsei- ja Piirivalveamet (Lõuna Politseiprefektuur) (politiecommissariaat Zuid) betreffende de beslissing van een politieagent om een aan deze onderneming toebehorend voertuig dat niet over de wettelijk vereiste tachograaf beschikt, aan een bijzondere technische controle te onderwerpen. |
Toepasselijke bepalingen
Recht van de Unie
3 |
Artikel 3, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 370, blz. 8), zoals gewijzigd bij verordening nr. 561/2006 (hierna: „verordening nr. 3821/85”), bepaalt: „1. Het controleapparaat moet geïnstalleerd zijn en gebruikt worden in voertuigen die in een lidstaat zijn ingeschreven en die bestemd zijn voor het wegvervoer van personen of van goederen, met uitzondering van de in artikel 3 van verordening (EG) nr. 561/2006 bedoelde voertuigen. [...] 2. De lidstaten mogen de in artikel 13, leden 1 en 3, van verordening (EG) nr. 561/2006 bedoelde voertuigen vrijstellen van toepassing van deze verordening.” |
4 |
Punt 17 van de considerans van verordening nr. 561/2006 preciseert: „Deze verordening strekt tot verbetering van de sociale omstandigheden van de werknemers op wie ze van toepassing is, alsmede tot verbetering van de verkeersveiligheid in het algemeen [...]”. |
5 |
Artikel 1 van verordening nr. 561/2006 bepaalt: „Deze verordening geeft voorschriften voor de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden van bestuurders in het wegvervoer van goederen en personen, met als doel de voorwaarden voor concurrentie tussen verschillende wijzen van vervoer over land te harmoniseren, met name met betrekking tot de wegvervoersector, en ter verbetering van de werkomstandigheden en de verkeersveiligheid. De verordening heeft tevens tot doel betere controle en handhaving door de lidstaten en betere arbeidsomstandigheden in de wegvervoerssector te bevorderen.” |
6 |
In de artikelen 5 tot en met 9 van deze verordening zijn de regels vastgesteld die gelden voor de bemanning van een voertuig voor wegvervoer, de rijtijden, de onderbrekingen en de rusttijden. |
7 |
Artikel 13, lid 1, van die verordening luidt als volgt: „Mits geen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen van artikel 1, mag elke lidstaat voor zijn eigen grondgebied of, met instemming van de betrokken staat, voor het grondgebied van een andere lidstaat uitzonderingen toestaan op de artikelen 5 tot en met 9, en deze uitzonderingen laten afhangen van bijzondere voorwaarden, voor vervoer dat wordt verricht met: [...]
[...]” |
Ests recht
8 |
De wet op het wegverkeer (Liiklusseadus; hierna: „LS”) van 14 december 2000 (RT I 2001, 3, 6), in de op het hoofdgeding toepasselijke versie ervan, bepaalt in § 203: „Specifieke bepalingen inzake rij‑ en rusttijden van bestuurders
[...]
[...]
[...]
[...]” |
9 |
§ 204 van de LS luidt als volgt: „Gebruik van een tachograaf
[...]
|
10 |
§ 71 van de LS, met als opschrift „Voertuig voor bijzondere opdrachten”, bepaalt:
[...]
[...]
|
11 |
§ 10 van de wet op het wegbeheer (Teeseadus; hierna: „TeeS”) van 17 februari 1999 (RT I 1999, 26, 377) bepaalt met als opschrift „Staat van de wegen” het volgende:
|
12 |
§ 14 van de TeeS, dat betrekking heeft op de taken die tot het wegbeheer behoren, bepaalt:
|
13 |
§ 17, lid 3, van de TeeS, betreffende de planning, de aanleg, het herstel en het onderhoud van de wegen, preciseert:
|
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
14 |
Bij een wegcontrole op 19 augustus 2009 heeft een agent van de Lõuna Politseiprefektuur een vrachtwagen van Karuse bevolen te stoppen. Deze vrachtwagen vervoerde een lading grind naar een bouwplaats waar wegwerkzaamheden aan de gang waren. Het voertuig is tegengehouden op een plaats die ongeveer 42 kilometer was verwijderd van de plaats van vestiging van deze onderneming, en ongeveer 10 kilometer van de plaats van de werkzaamheden. |
15 |
De betrokken agent heeft de bestuurder van de vrachtwagen een geldboete van 900 Estse kroon (EEK) opgelegd voor het besturen van een voertuig met een tachograaf die niet voldeed aan de bij de LS gestelde vereisten ter verificatie van de rij‑ en rusttijden van bestuurders. Om dezelfde reden heeft hij tevens gelast dat het voertuig een bijzondere technische controle zou ondergaan. |
16 |
Uit het inschrijvingsbewijs van het betrokken voertuig blijkt dat het om een drieassige vrachtwagen met kiepbak gaat met een totaal gewicht van 25,5 ton. In de kolom „Opmerkingen” van dit inschrijvingsbewijs staat „onderhoudsvoertuig” vermeld. |
17 |
Karuse heeft bij de Tartu Halduskohus (administratieve rechtbank te Tartu) beroep ingesteld tot vernietiging van het bevel van de politieagent voor zover daarbij een bijzondere technische controle was gelast. Zij heeft dienaangaande aangevoerd dat het betrokken voertuig een onderhoudsvoertuig was, zoals uit de aantekening op het inschrijvingsbewijs bleek, en dat dit voertuig zich op het tijdstip van de controle naar een bouwplaats begaf met een lading grind die voor onderhoudswerkzaamheden aan de weg diende. Bijgevolg viel dit voertuig volgens haar onder de uitzondering op de bij § 203, lid 8, punt 8, van de LS gestelde verplichting om een tachograaf te gebruiken. |
18 |
Dit beroep is bij beslissing van 9 december 2009 verworpen op grond dat de aantekening „onderhoudsvoertuig” in het inschrijvingsbewijs op zich niet automatisch impliceert dat het om een dergelijk voertuig gaat, en deze vermelding als zodanig dus niet tot een vrijstelling van de verplichting om een tachograaf te gebruiken leidt. De Tartu halduskohus heeft eveneens geoordeeld dat de werkzaamheden in kwestie niet konden worden beschouwd als werkzaamheden in verband met het onderhoud van wegen in de zin van § 14 van de TeeS, volgens welke bepaling de daarvoor ingezette voertuigen zijn vrijgesteld van de verplichting om een tachograaf te gebruiken. |
19 |
Op 5 januari 2010 heeft Karuse tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Tartu ringkonnakohus (hof van beroep te Tartu). |
20 |
Zij betoogt dat bij wegonderhoudswerkzaamheden specifiek materiaal en de noodzakelijke technische uitrusting moeten worden gebruikt, die met hetzelfde vervoermiddel naar de plaats van de werkzaamheden worden gebracht dat ook bij de onderhoudswerkzaamheden wordt ingezet. In casu werd het betrokken voertuig gebruikt om delen van de openbare weg waar de onderhoudswerkzaamheden werden verricht, op te vullen met grind. De bestuurder van de vrachtwagen moest deze taak ook zelf vervullen. Bijgevolg is zij van mening dat het vervoer van voor wegonderhoudswerkzaamheden bestemd materieel moet worden geacht tot het onderhoud van de openbare weg te behoren. |
21 |
De Lõuna Politseiprefektuur concludeert daarentegen tot de bevestiging van de beslissing van de Tartu halduskohus. |
22 |
In zijn verwijzingsbeslissing herinnert de Tartu ringkonnakohus er met name aan dat de Republiek Estland de in artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 vastgestelde uitzondering bijna letterlijk heeft overgenomen en dat derhalve de voorschriften voor toepassing van het Unierecht in acht moeten worden genomen wanneer de in § 203, lid 8, punt 8, van de LS opgenomen uitdrukking „voertuig dat wordt gebruikt in verband met het onderhoud van wegen” wordt toegepast. |
23 |
De verwijzende rechter wijst er in dit verband op dat, behoudens het arrest van 25 juni 1992, British Gas (C-116/91, Jurispr. blz. I-4071), betreffende de uitlegging van het begrip „voertuigen van de diensten van de gasvoorziening”, en het arrest van 21 maart 1996, Mrozek en Jäger (C-335/94, Jurispr. blz. I-1573), betreffende de uitlegging van het begrip „voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling”, er geen rechtspraak van het Hof is op basis waarvan het in artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 gebruikte begrip „voertuigen die worden gebruikt in verband met [...] onderhoud van [...] wegen” in de omstandigheden van de onderhavige zaak ondubbelzinnig kan worden uitgelegd. |
24 |
In die omstandigheden heeft de Tartu ringkonnakohus de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Dienen de bewoordingen ‚in verband met het onderhoud van wegen’ die bij de definitie van de door artikel 13, lid 1, sub h, van verordening [nr. 561/2006] toegestane uitzondering worden gebruikt, aldus worden uitgelegd dat zij ook zien op een vrachtwagen met kiepbak waarvan het totale gewicht 25,5 ton bedraagt, die gebruikmaakt van een secundaire openbare weg om grind te vervoeren van een grindgroeve naar een plaats waar herstel‑ en onderhoudswerkzaamheden aan de weg worden verricht?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
25 |
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het in artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 gehanteerde begrip „voertuigen die worden gebruikt in verband met [...] onderhoud van [...] wegen”, welke voertuigen niet over een tachograaf hoeven te beschikken, aldus moet worden uitgelegd dat een voertuig dat grind vervoert van de plaats waar dit grind is geladen naar de plaats waar de wegonderhoudswerkzaamheden worden verricht, onder dit begrip valt. |
26 |
Vooraf zij eraan herinnerd dat de bepalingen van artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 grotendeels zijn overgenomen uit artikel 4, punt 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 370, blz. 1). |
27 |
Aangezien verordening nr. 561/2006 geen wezenlijke wijzigingen heeft aangebracht met betrekking tot de voorwaarden waaraan de uitzonderingen van artikel 4, punt 6, van verordening nr. 3820/85 waren onderworpen en deze verordeningen dezelfde doelstellingen nastreven, moet worden aangehaakt bij de uitlegging die het Hof in de voormelde arresten British Gas en Mrozek en Jäger met betrekking tot de bij laatgenoemde bepaling vastgestelde uitzonderingen heeft gegeven. |
28 |
Het Hof heeft in die arresten geoordeeld dat voornoemde bepaling van verordening nr. 3820/85 een opsomming geeft van bepaalde categorieën vervoer die van de werkingssfeer van deze verordening zijn uitgesloten, en dus een afwijking van de algemene regeling vormt, zodat die bepaling niet aldus kan worden uitgelegd dat de gevolgen ervan verder gaan dan noodzakelijk is ter vrijwaring van de belangen die zij beoogt te beschermen. Voorts moet de draagwijdte van de toegestane afwijkingen worden bepaald in het licht van de doelstelling van de betrokken regeling (zie reeds aangehaalde arresten British Gas, punt 12; Mrozek en Jäger, punt 9, alsook arrest van 21 maart 1996, Goupil, C-39/95, Jurispr. blz. I-1601, punt 8). Het Hof heeft zich in identieke bewoordingen uitgesproken met betrekking tot de uitzonderingen van de artikelen 13, lid 1, sub d, en lid 3, sub h, van verordening nr. 561/2006 (arresten van 17 maart 2005, Raemdonck en Raemdonck‑Janssens, C-128/04, Jurispr. blz. I-2445, punt 19; 28 juli 2011, Seeger, C-554/09, Jurispr. blz. I-7131, punt 33, en 3 oktober 2013, Lundberg, C‑317/12, punt 20). |
29 |
Dienaangaande moet in herinnering worden gebracht dat verordening nr. 561/2006, zoals onder meer uit punt 17 van de considerans en artikel 1 ervan blijkt, strekt tot harmonisatie van de voorwaarden voor concurrentie in de wegvervoersector en tot verbetering van de arbeidsomstandigheden en van de verkeersveiligheid, welke doelstellingen met name tot uiting komen in de verplichting om voertuigen in het wegvervoer in beginsel uit te rusten met een goedgekeurde tachograaf, teneinde te kunnen controleren of de rij‑ en rusttijden van de bestuurders in acht worden genomen (zie arrest Lundberg, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
30 |
Wat de belangen betreft die artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 beoogt te beschermen, dient te worden opgemerkt dat de in die bepaling voorziene uitzonderingen gebaseerd zijn op de aard van de diensten waarvoor de voertuigen worden gebruikt. In dit verband blijkt uit de opsomming in deze bepaling dat de daarin bedoelde diensten alle algemene diensten van openbaar belang zijn (zie in die zin, met betrekking tot artikel 4, punt 6, van verordening nr. 3820/85, de reeds aangehaalde arresten British Gas, punt 13; Mrozek en Jäger, punt 10, en Goupil, punt 9). |
31 |
Wanneer het Hof specifiek is verzocht om uitlegging van het begrip „voertuigen van de diensten van de gasvoorziening” waarvan artikel 4, punt 6, van verordening nr. 3820/85 gewaagt, heeft het Hof geoordeeld dat de in die bepaling voorziene uitzondering alleen geldt voor voertuigen die worden gebruikt voor vervoer dat volledig en uitsluitend verband houdt met de productie, de toevoer of de distributie van gas of met het onderhoud van de daartoe benodigde installaties, zodat deze uitzondering niet geldt voor voertuigen die volledig of gedeeltelijk worden gebruikt voor het vervoer van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik (arrest British Gas, punt 21). |
32 |
Elke andere uitlegging van dit begrip zou met name afbreuk doen aan de doelstelling om de dispariteiten die de mededingingsvoorwaarden in deze sector kunnen vervalsen, weg te werken. Indien een onderneming die zich bezighoudt met productie, vervoer en distributie van gas, maar die ook gastoestellen voor huishoudelijk gebruik levert, vrijgesteld zou zijn van de verplichting om de voertuigen die voor het vervoer van laatstgenoemde toestellen worden ingezet met een tachograaf uit te rusten, zou die onderneming immers een concurrentievoordeel genieten ten opzichte van alle andere ondernemingen die enkel dergelijke toestellen leveren, aangezien zij de kosten van installatie en onderhoud van tachografen in die voertuigen zou uitsparen, welke kosten de andere leveranciers van gastoestellen voor huishoudelijk gebruik wel hebben te dragen (zie arrest British Gas, punt 19). |
33 |
Wat het begrip „vuilnisophaling” in artikel 4, punt 6, van verordening nr. 3820/85 betreft, heeft het Hof geoordeeld dat dit begrip enkel betrekking heeft op het ophalen van vuilnis vanaf een plaats waar dit is gedeponeerd. Het heeft geconstateerd dat de voertuigen die voor deze werkzaamheid worden gebruikt, zich over een korte afstand en gedurende korte tijd verplaatsen, waarbij het vervoer ondergeschikt blijft aan de vuilophaaldienst. Bijgevolg kan vervoer van vuilnis dat deze kenmerken niet vertoont, niet onder de uitzondering op de verplichting om een tachograaf te gebruiken vallen (zie arrest Mrozek en Jäger, punt 12). |
34 |
Het Hof dient de door de verwijzende rechter gestelde vraag tegen de achtergrond van deze rechtspraak te beantwoorden. |
35 |
Wat in de eerste plaats het uitsluitende doel van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde vervoer betreft, blijkt uit de stukken dat – in de zaak in het hoofdgeding – het grind enkel voor de wegonderhoudswerkzaamheden bestemd was. Hieruit volgt dat dit vervoer volledig en uitsluitend verband hield met het onderhoud van wegen in de zin van artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 (zie in die zin arrest British Gas, punt 21). |
36 |
Wat in de tweede plaats de vraag betreft of het betrokken vervoer ten opzichte van de wegonderhoudswerkzaamheden slechts een ondergeschikt karakter heeft, moet worden geoordeeld dat dit alleen het geval is indien het voertuig in kwestie rechtstreeks wordt gebruikt om met het grind de gaten in het beschadigde deel van het wegdek op te vullen (zie naar analogie arrest Mrozek en Jäger, punt 12). Daarentegen kan het vervoer alleen van grind dat voor de wegonderhoudswerkzaamheden bestemd is, niet worden geacht onder de uitzondering van artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 te vallen. |
37 |
Deze uitlegging strookt met de in artikel 1 van verordening nr. 561/2006 genoemde doelstelling betreffende het wegwerken van de dispariteiten die de mededinging kunnen vervalsen op het gebied van het wegvervoer. Het Hof heeft immers geoordeeld dat de uitzondering van artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 zowel kan worden gebruikt door overheidsinstanties als door particuliere ondernemingen die, onder toezicht van die instanties, een algemene dienst van openbaar belang verrichten (arrest Mrozek en Jäger, punt 15). Het vervoer van het voor wegonderhoudswerkzaamheden noodzakelijke materieel kan dus, zoals in het hoofdgeding, door een particuliere dienstverstrekker worden verricht en als zodanig – als commerciële activiteit – aan de mededinging onderworpen zijn. |
38 |
In die omstandigheden zou de toekenning van de vrijstelling van de verplichting om een tachograaf te gebruiken aan het voertuig van een dergelijke dienstverstrekker waarmee enkel het vervoer van het grind naar de bouwplaats wordt verricht, deze laatste een concurrentievoordeel verschaffen ten opzichte van de andere dienstverstrekkers van die sector, aangezien hij daardoor de kosten van de installatie en het onderhoud van deze controletoestellen in die voertuigen zou kunnen uitsparen (zie in die zin arrest British Gas, punt 19). |
39 |
Bovendien verlangt verordening nr. 561/2006 weliswaar niet dat de voertuigen die in verband met het onderhoud en beheer van wegen worden gebruikt enkel in de nabije omgeving van de wegonderhoudswerkzaamheden worden ingezet om voor de uitzondering van artikel 13, lid 1, sub h, van deze verordening in aanmerking te komen, maar moet dit gegeven niettemin in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van de vraag of het vervoer ondergeschikt is aan die werkzaamheden (zie naar analogie arrest Mrozek en Jäger, punt 12). |
40 |
Voertuigen die slechts kortstondig en voor korte afstanden worden gebruikt, kunnen namelijk worden vrijgesteld van de verplichting om met een tachograaf te worden uitgerust zonder dat daarmee op zich meteen afbreuk wordt gedaan aan de doelstellingen die door verordening nr. 561/2006 op het gebied van de verbetering van de werkomstandigheden en de verkeersveiligheid worden nagestreefd. |
41 |
Een uitbreiding van de uitzondering van artikel 13, lid 1, sub h, van deze verordening tot voertuigen waarmee betrekkelijk lange afstanden worden afgelegd, zou ertoe leiden dat de bestuurders van die voertuigen mogelijkerwijs urenlang moeten rijden zonder te rusten, hetgeen voornoemde doelstellingen zou kunnen ondermijnen (zie in die zin arrest Seeger, punt 36). |
42 |
In deze context moet er evenwel aan worden herinnerd dat, zoals uit de in punt 28 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak volgt, de draagwijdte van de in artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 neergelegde uitzondering moet worden bepaald tegen de achtergrond van de doelstellingen van deze verordening, daaronder begrepen die van de verkeersveiligheid. |
43 |
In dit verband moet er rekening mee worden gehouden dat tot de activiteiten die verband houden met het onderhoud van de wegen verschillende soorten werkzaamheden behoren, zoals met name het herstellen van beschadigingen van het wegdek, het bestrijden van ijzel en het ruimen van sneeuw. Kenmerkend voor deze werkzaamheden is dat zij moeilijk op voorhand kunnen worden gepland, aangezien de noodzaak ervan varieert naargelang de oorzaak van de aantasting van het wegdek, en dat zij snel moeten worden uitgevoerd. Bovendien hangt de frequentie van deze werkzaamheden in grote mate af van de weersomstandigheden en van de afstanden die door de gebruikte voertuigen tussen de verschillende plaatsen waar wegwerkzaamheden gaande zijn, moeten worden afgelegd, waarvoor er grote verschillen bestaan tussen de verschillende gebieden van de Unie. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de langere afstanden tussen de agglomeraties van de lidstaten met een geringe bevolkingsdichtheid, zoals de lidstaten in het noorden van de Europese Unie, in tegenstelling tot bepaalde regio’s in de lidstaten van centraal Europa. |
44 |
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat het betrokken voertuig is tegengehouden op ongeveer 42 kilometer van het hoofdkantoor van Karuse en op ongeveer 10 kilometer van de plaats van de werkzaamheden. De afstand tussen de plaats van deze werkzaamheden en de plaats waar het grind op dit voertuig is geladen, is echter niet aangegeven. |
45 |
Het staat dan ook aan de verwijzende rechter om op basis van alle gegevens van het bij hem ingeleide geding en tegen de achtergrond van de hierboven geformuleerde overwegingen betreffende de geografische en klimatologische bijzonderheden die in de betrokken regio heersen, te beoordelen of de verplaatsing van het in het hoofdgeding aan de orde zijnde voertuig aan het vereiste van een beperkte afstand en een beperkte duur voldoet en het betrokken vervoer de door verordening nr. 561/2006 nagestreefde doelstellingen aldus niet in gevaar brengt. |
46 |
Ten slotte moet worden vastgesteld dat artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 niet bepaalt dat de voertuigen die in het kader van de aldaar opgesomde activiteiten worden gebruikt, onderworpen zijn aan beperkingen wat hun maximaal toegestane gewicht en hun technische specificaties betreft, teneinde voor de in deze bepaling vastgestelde uitzondering in aanmerking te kunnen komen. Het is voor het antwoord op de gestelde vraag dan ook irrelevant dat het in casu gebruikte voertuig een totaal gewicht van 25,5 ton heeft en het om een vrachtwagen met kiepbak gaat. |
47 |
Verder moet erop worden gewezen dat binnen de aldus omschreven grenzen ook ritten met lege voertuigen die in verband met het onderhoud van wegen worden gebruikt, alsmede ritten in het kader van de voorbereiding van dit vervoer, onder artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 vallen (zie in die zin arrest Mrozek en Jäger, punt 14). |
48 |
Gelet op alle voorgaande overwegingen moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat het in artikel 13, lid 1, sub h, van verordening nr. 561/2006 neergelegde begrip „voertuigen die worden gebruikt in verband met [...] onderhoud van [...] wegen”, welke voertuigen niet over een tachograaf hoeven te beschikken, aldus dient te worden uitgelegd dat een voertuig dat materieel vervoert naar de plaats waar de wegonderhoudswerkzaamheden worden verricht onder dit begrip valt mits het vervoer volledig en uitsluitend verband houdt met de uitvoering van deze werkzaamheden en een aan die werkzaamheden ondergeschikte activiteit vormt. Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van alle relevante gegevens van de zaak in het hoofdgeding te beoordelen of dat het geval is. |
Kosten
49 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht: |
Het begrip „voertuigen die worden gebruikt in verband met [...] onderhoud van [...] wegen” dat is vastgesteld in artikel 13, lid 1, sub h, van verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad, welke voertuigen niet over een tachograaf hoeven te beschikken, dient aldus te worden uitgelegd dat een voertuig dat materieel vervoert naar de plaats waar de wegonderhoudswerkzaamheden worden verricht onder dit begrip valt mits het vervoer volledig en uitsluitend verband houdt met de uitvoering van deze werkzaamheden en een aan die werkzaamheden ondergeschikte activiteit vormt. Het staat aan de verwijzende rechter om op basis van alle relevante gegevens van de zaak in het hoofdgeding te beoordelen of dat het geval is. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Ests.