Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0015

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 19 september 2013.
    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd tegen Raad van de Europese Unie.
    Hogere voorziening - Dumping - Verordening (EG) nr. 826/2009 - Invoer van bepaalde magnesiabriketten uit China - Verordening (EG) nr. 384/96 - Artikel 2, lid 10, sub b - Billijke vergelijking - Artikel 11, lid 9 - Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek - Verplichting om zelfde methode toe te passen als bij onderzoek dat tot oplegging van recht heeft geleid - Wijziging van omstandigheden.
    Zaak C-15/12 P.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:572

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    19 september 2013 ( *1 )

    „Hogere voorziening — Dumping — Verordening (EG) nr. 826/2009 — Invoer van bepaalde magnesiabriketten uit China — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 10, sub b — Billijke vergelijking — Artikel 11, lid 9 — Gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek — Verplichting om zelfde methode toe te passen als bij onderzoek dat tot oplegging van recht heeft geleid — Wijziging van omstandigheden”

    In zaak C‑15/12 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 11 januari 2012,

    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd, gevestigd te Dashiqiao (China), vertegenwoordigd door J.‑F. Bellis en R. Luff, advocaten,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.‑P. Hix als gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, Rechtsanwalt, en N. Chesaites, barrister,

    verweerder in eerste aanleg,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door E. Gippini Fournier en H. van Vliet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    interveniënte in eerste aanleg,

    wijst HET HOF (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, kamerpresident, G. Arestis (rapporteur), J.‑C. Bonichot, A. Arabadjiev en J. L. da Cruz Vilaça, rechters,

    advocaat-generaal: P. Cruz Villalón,

    griffier: V. Tourrès, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 januari 2013,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Met haar hogere voorziening verzoekt Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd (hierna: „Dashiqiao”) om vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2011, Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials/Raad (T-423/09, Jurispr. blz. II-8369; hierna: „bestreden arrest”), houdende verwerping van haar beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 826/2009 van de Raad van 7 september 2009 tot wijziging van verordening (EG) nr. 1659/2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB L 240, blz. 7; hierna: „litigieuze verordening”), voor zover het daarbij aan rekwirante opgelegde antidumpingrecht hoger is dan het recht dat van toepassing zou zijn indien de berekeningsmethode was gevolgd die bij het oorspronkelijke onderzoek was toegepast om rekening te houden met de niet-terugbetaling van de Chinese belasting over de toegevoegde waarde (hierna: „btw”) bij uitvoer.

    Toepasselijke bepalingen

    2

    Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), is vervangen en gecodificeerd door verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51, met rectificatie in PB 2010, L 7, blz. 22). Gelet op de datum waarop de litigieuze verordening is vastgesteld, moet het geding evenwel worden onderzocht in het licht van verordening nr. 384/96, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 21 december 2005 (PB L 340, blz. 17; hierna: „basisverordening”), die in artikel 2, lid 1, eerste alinea, en leden 8 en 10, het volgende bepaalt:

    „1.   De normale waarde is normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald.

    [...]

    8.   De uitvoerprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product dat vanuit het land van uitvoer met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht.

    [...]

    10.   De uitvoerprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt in hetzelfde handelsstadium, voor verkopen op zo dicht mogelijk bij elkaar liggende data en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de uitvoerprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, naargelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed op de prijzen zijn en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. Hierbij dienen dubbele correcties te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsstadium betreft. Wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen correcties worden toegepast voor de hiernavolgende factoren:

    [...]

    b)

    Invoerheffingen en indirecte belastingen

    De normale waarde wordt gecorrigeerd voor een bedrag dat overeenkomt met alle invoerheffingen of indirecte belastingen die op een soortgelijk product en de fysiek daarin verwerkte materialen worden geheven, wanneer dat bestemd is voor verbruik in het land van uitvoer, en die voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde product niet worden geïnd of worden terugbetaald.

    [...]

    k)

    Andere factoren

    Er kunnen ook correcties worden toegepast voor verschillen voor andere factoren dan vermeld sub a tot en met j, indien wordt aangetoond dat die van invloed zijn op de prijsvergelijking als bedoeld in dit lid, met name wanneer klanten bij voortduring verschillende prijzen op de binnenlandse markt betalen ten gevolge van deze factoren.”

    3

    Artikel 11 van de basisverordening bepaalt in lid 3, eerste alinea, en lid 9:

    „3.   De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een lidstaat, hetzij, op voorwaarde dat sedert de instelling van de definitieve maatregel een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken, op verzoek van een exporteur, een importeur of de producenten van de Gemeenschap, dat is gestaafd met voldoende bewijs van de noodzaak van een dergelijk tussentijds nieuw onderzoek.

    [...]

    9.   Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde nieuwe onderzoeken of met het oog op de terugbetaling van rechten ingestelde onderzoeken gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet zijn gewijzigd, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot instelling van het recht heeft geleid, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, in het bijzonder de leden 11 en 12 daarvan, en artikel 17.”

    Voorgeschiedenis van het geding en litigieuze verordening

    4

    De relevante feiten van het geding zijn in de punten 4 tot en met 6 en 16 van het bestreden arrest uiteengezet als volgt:

    „4

    De Commissie van de Europese Gemeenschappen stelde op 11 april 2005 verordening (EG) nr. 552/2005 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB L 93, blz. 6) vast, die met name een voorlopig antidumpingrecht van 66,1 % instelde op de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde magnesiabriketten die [Dashiqiao] vervaardigt.

    5

    De Raad van de Europese Unie stelde bij verordening (EG) nr. 1659/2005 van 6 oktober 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China (PB L 267, blz. 1) met name een definitief antidumpingrecht van 27,7 % in op de invoer in de Europese Gemeenschap van bepaalde door [Dashiqiao] geproduceerde magnesiabriketten.

    6

    Verordening nr. 1659/2005 is op [Dashiqiao’s] verzoek onderworpen aan een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, van de basisverordening [...]. Na dit nieuwe onderzoek stelde de Raad [de litigieuze verordening] vast, waarbij het antidumpingrecht op de invoer van bepaalde door [Dashiqiao] geproduceerde magnesiabriketten is verlaagd tot 14,4 %.

    [...]

    16

    Ten slotte wordt in de punten 29 tot en met 32 [van de considerans] van de [litigieuze] verordening in punt 4 met het opschrift „Vergelijking” uiteengezet:

    ‚(29)

    De gemiddelde normale waarde en de gemiddelde uitvoerprijs per soort van het betrokken product werden vergeleken af fabriek, in hetzelfde handelsstadium en met hetzelfde niveau van indirecte belasting. Om te zorgen voor een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening rekening gehouden met verschillen in factoren waarvan werd aangevoerd en aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Daartoe werden correcties verricht voor vervoer, verzekering, laden en overladen, krediet en werkelijk betaalde antidumpingrechten waar die van toepassing en gerechtvaardigd waren.

    (30)

    Uit het onderzoek is gebleken dat de op de uitvoer betaalde btw niet werd terugbetaald (zelfs niet gedeeltelijk, zoals in het oorspronkelijke onderzoek het geval was). In de mededeling van feiten en overwegingen aan [Dashiqiao] overeenkomstig artikel 20 van de basisverordening [...] werd dan ook vermeld dat zowel de uitvoerprijs als de normale waarde zouden worden vastgesteld rekening houdend met de betaalde of te betalen btw. Volgens [Dashiqiao] is dit onwettig. In verband met [haar] argumenten kan het volgende worden opgemerkt.

    (31)

    In de eerste plaats moet er wat het argument betreft dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek een andere methodologie werd toegepast (de btw werd zowel van de normale waarde als van de uitvoerprijs afgetrokken) op worden gewezen dat de omstandigheden tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek verschilden van die tijdens het tijdvak van het oorspronkelijke onderzoek. Terwijl de btw, zoals hierboven vermeld, tijdens het oorspronkelijke onderzoek gedeeltelijk werd terugbetaald, waardoor een correctie overeenkomstig artikel 2, lid 10, [van de basisverordening] nodig was, werd de btw op de uitvoer tijdens het nieuwe onderzoek niet terugbetaald. Daarom was het niet nodig voor de uitvoerprijs of de normale waarde een correctie uit te voeren wat de btw betrof. Dit k[o]n als een verandering van methodologie worden beschouwd, maar dat [was] toegestaan overeenkomstig artikel 11, lid 9, van de basisverordening omdat de omstandigheden zijn gewijzigd.

    (32)

    Het tweede argument van [Dashiqiao] is dat de bij dit nieuwe onderzoek gebruikte methode de dumpingmarge kunstmatig zou vergroten. Dit argument kan niet worden aanvaard. De gebruikte methode is neutraal. Zij heeft hetzelfde effect, ook wanneer de onderneming bijvoorbeeld voor bepaalde producten of transacties naar de Gemeenschap uitvoert tegen een prijs die geen dumping inhoudt. Met andere woorden: zelfs al neemt men aan dat door het meetellen van de btw aan beide zijden van de vergelijking het verschil tussen de twee elementen zou toenemen, dan zou dat ook het geval zijn voor die modellen waarvoor er geen dumping was.’”

    Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

    5

    Dashiqiao heeft haar beroep voor het Gerecht gebaseerd op twee middelen: schending van artikel 2, lid 10, van de basisverordening en schending van artikel 11, lid 9, van deze verordening.

    6

    Aangezien het Gerecht geen van de twee middelen heeft aanvaard die Dashiqiao ter ondersteuning van haar beroep heeft aangevoerd, heeft het dit beroep in zijn geheel verworpen.

    Conclusies van partijen

    7

    Met haar hogere voorziening verzoekt Dashiqiao het Hof:

    het bestreden arrest te vernietigen en de zaak zelf af te doen;

    het in eerste aanleg gevorderde toe te wijzen en dus het haar bij de litigieuze verordening opgelegde antidumpingrecht nietig te verklaren, voor zover dit hoger is dan het recht dat van toepassing zou zijn indien bij de vaststelling ervan de methode was gevolgd die overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening bij het oorspronkelijke onderzoek is toegepast om rekening te houden met de niet-terugbetaling van de Chinese btw bij uitvoer;

    de Raad te verwijzen in de kosten van beide instanties.

    8

    De Raad verzoekt het Hof:

    primair, de hogere voorziening af te wijzen;

    subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht;

    meer subsidiair, het beroep te verwerpen, en

    Dashiqiao te verwijzen in de kosten.

    9

    De Commissie verzoekt het Hof, de hogere voorziening af te wijzen en Dashiqiao te verwijzen in de kosten.

    Hogere voorziening

    10

    Dashiqiao voert drie middelen aan ter ondersteuning van haar hogere voorziening. Zij komt slechts op tegen het bestreden arrest voor zover hierbij het tweede middel van haar beroep is verworpen, volgens hetwelk artikel 11, lid 9, van de basisverordening is geschonden.

    Eerste twee middelen

    Argumenten van partijen

    11

    Met haar eerste middel betoogt Dashiqiao dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, voor zover het heeft geweigerd om vast te stellen welke methode bij het oorspronkelijke onderzoek is gevolgd om de uitvoerprijs en de normale waarde met elkaar te vergelijken, en het dus niet geldig tot de conclusie kon komen dat bij het nieuwe onderzoek geen andere methode is toegepast in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening. Volgens haar blijkt uit deze bepaling dat de instellingen slechts een andere methode mogen toepassen dan die welke bij het oorspronkelijke onderzoek is gebruikt, indien de omstandigheden zijn gewijzigd.

    12

    Dashiqiao merkt op dat het Gerecht in punt 57 van het bestreden arrest de wijziging van de „correctiemethode” heeft verward met de wijziging van de „vergelijkingsmethode”. Volgens haar staat vast dat het antidumpingrecht dat na het nieuwe onderzoek voor haar invoer is opgelegd, lager zou zijn geweest indien de instellingen bij dit onderzoek de uitvoerprijzen en de normale waarde volgens dezelfde methode hadden vergeleken als bij het oorspronkelijke onderzoek.

    13

    Met haar tweede middel betoogt Dashiqiao dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de instellingen de bij het oorspronkelijke onderzoek gehanteerde methode om de uitvoerprijs met de normale waarde te vergelijken niet meer mogen toepassen indien deze zou leiden tot een volgens artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening ongeoorloofde correctie. Volgens Dashiqiao heeft het Gerecht de begrippen „correctie” en „vergelijkingsmethode” door elkaar gehaald. Het is voldoende dat de bij het oorspronkelijke onderzoek gebruikte methode om de uitvoerprijs met de normale waarde te vergelijken in overeenstemming is met artikel 2, lid 10, opdat de instellingen krachtens artikel 11, lid 9, van deze verordening verplicht zouden zijn deze methode ook bij het nieuwe onderzoek toe te passen. Volgens Dashiqiao hebben de instellingen evenwel geen correctie in de zin van artikel 2, lid 10, doorgevoerd, aangezien de toegepaste vergelijkingsmethode was gebaseerd op een normale waarde, exclusief btw, waarvoor niet in een dergelijke correctie is voorzien.

    14

    Dashiqiao stelt dat de bij het nieuwe onderzoek gehanteerde methode, waarbij op een „inclusief btw”-basis wordt vergeleken, niet de mogelijkheid biedt om bij de vergelijking tussen de uitvoerprijs en de normale waarde rekening te houden met de invloed van de btw bij uitvoer. De methode waarbij op een „exclusief btw”-basis wordt vergeleken, is neutraal. Bovendien komt zij op tegen de toepassing van artikel 2, lid 10, sub b, op een indirecte belasting die wordt geheven in het stadium van de eindverkoop die dient als basis voor de bepaling van de normale waarde. Zij voegt hieraan toe dat het gebruik van een normale waarde exclusief btw niet onverenigbaar is met artikel 2 van de basisverordening. Volgens haar heeft het Gerecht dan ook ten onrechte beslist dat slechts een vergelijkingsmethode die berust op een correctie op basis van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening, in overeenstemming is met artikel 2.

    15

    De Raad en de Commissie stellen dat deze middelen niet-ontvankelijk en ongegrond zijn, en verzoeken om ze te verwerpen.

    Beoordeling door het Hof

    16

    Volgens artikel 11, lid 9, van de basisverordening gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet zijn gewijzigd, bij alle nieuwe onderzoeken in de zin van dit artikel op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek dat tot instelling van het betrokken antidumpingrecht heeft geleid, met inachtneming van met name artikel 2 van deze verordening.

    17

    De uitzondering volgens welke de instellingen bij het nieuwe onderzoek op een andere wijze te werk mogen gaan dan bij het oorspronkelijke onderzoek wanneer de omstandigheden zijn gewijzigd, moet noodzakelijkerwijs strikt worden uitgelegd, aangezien een afwijking van of uitzondering op een algemene regel restrictief dient te worden uitgelegd (zie arrest van 29 september 2011, Commissie/Ierland, C‑82/10, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    18

    Dienaangaande rust de bewijslast op de instellingen: zij moeten aantonen dat de omstandigheden zijn gewijzigd, willen zij bij het nieuwe onderzoek een andere methode toepassen dan die welke bij het oorspronkelijke onderzoek is gehanteerd.

    19

    Evenwel moet met betrekking tot het feit dat een dergelijke wijziging van de omstandigheden in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening een uitzondering oplevert, worden vastgesteld dat het vereiste van een strikte uitlegging voor de instellingen geen grond kan vormen om deze bepaling uit te leggen en toe te passen op een wijze die onverenigbaar is met de bewoordingen en het doel ervan (zie in die zin arrest van 19 juli 2012, Raad/Zhejiang Xinan Chemical Industrial Group, C‑337/09 P, punt 93). Deze bepaling vereist in het bijzonder dat de toegepaste methode in overeenstemming is met artikel 2 van de basisverordening.

    20

    In casu blijkt uit punt 55 van het bestreden arrest dat de uitvoerprijs bij het oorspronkelijke onderzoek is gecorrigeerd in de zin van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening en dat een dergelijke correctie niet is verricht bij het nieuwe onderzoek op grond dat niet was voldaan aan de voorwaarden van deze bepaling. Volgens punt 56 van dat arrest houdt dit verschil niet in dat een „andere methode” is toegepast in de zin van artikel 11, lid 9, van deze verordening.

    21

    Dashiqiao betoogt in wezen dat het Gerecht niet geldig tot de conclusie kon komen dat de methode niet was gewijzigd in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening, aangezien het heeft geweigerd om vast te stellen welke methode bij het oorspronkelijke onderzoek is toegepast om de uitvoerprijs en de normale waarde met elkaar te vergelijken.

    22

    Het Gerecht heeft echter wel geantwoord op de vraag welke methode bij het nieuwe en het oorspronkelijke onderzoek is gehanteerd om de uitvoerprijs en de normale waarde met elkaar te vergelijken, meer bepaald in het kader van zijn antwoord op het eerste middel, volgens hetwelk artikel 2, lid 10, van de basisverordening was geschonden, dat niet wordt betwist door Dashiqiao in het kader van de onderhavige hogere voorziening. Het Gerecht heeft immers in punt 37 van het bestreden arrest opgemerkt dat de Raad blijkens de litigieuze verordening heeft vastgesteld dat bij het nieuwe onderzoek, anders dan bij het oorspronkelijke onderzoek, niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening om de normale waarde en/of de uitvoerprijs te kunnen corrigeren, zodat dit artikel niet kon worden toegepast.

    23

    Bovendien heeft het Gerecht in de punten 35 en 38 van het bestreden arrest gepreciseerd dat de normale waarde en de uitvoerprijs bij het oorspronkelijke onderzoek zijn gecorrigeerd krachtens artikel 2, lid 10, sub b, van deze verordening, rekening houdend met de betaalde of te betalen btw, terwijl de bij het nieuwe onderzoek toegepaste methode hierin bestond dat de normale waarde en de uitvoerprijs – enkel op grond van de algemene bepaling van artikel 2, lid 10, eerste en tweede volzin, van deze verordening – op een „inclusief btw”-basis werden vergeleken.

    24

    Bijgevolg moet het eerste middel worden verworpen, aangezien het feitelijke grondslag mist.

    25

    Wat het tweede middel van de hogere voorziening betreft, moet worden opgemerkt dat het Gerecht in punt 56 van het bestreden arrest tot de conclusie is gekomen dat de gewijzigde aanpak van de Raad, waartegen Dashiqiao opkomt, niet inhoudt dat de Raad „op een andere wijze te werk is gegaan” in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening. In punt 57 van zijn arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de begrippen „wijze” en „correctie” niet overeenkomen en dat het loutere feit dat is afgezien van een correctie die gelet op de omstandigheden van de zaak niet gerechtvaardigd is, niet betekent dat een andere methode is toegepast in de zin van deze bepaling.

    26

    Het Gerecht heeft in hetzelfde punt 57 eveneens opgemerkt dat in die omstandigheden niet langer was voldaan aan de voorwaarden van artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening. Bovendien heeft het Gerecht in punt 58 van het bestreden arrest vastgesteld dat artikel 11, lid 9, van deze verordening bepaalt dat te werk moet worden gegaan met inachtneming van artikel 2 ervan, en dat de instellingen de bij het oorspronkelijke onderzoek gehanteerde methode niet langer mogen toepassen indien bij het nieuwe onderzoek blijkt dat artikel 2, lid 10, sub b, niet in acht zou worden genomen indien dezelfde methode werd gehanteerd.

    27

    Het Gerecht heeft in punt 59 van het bestreden arrest terecht geoordeeld dat een nieuw onderzoek niet mag leiden tot een correctie die niet door met name artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening is toegestaan, aangezien artikel 11, lid 9, van deze verordening uitdrukkelijk vereist dat bij het nieuwe onderzoek te werk wordt gegaan met inachtneming van de vereisten van artikel 2 ervan.

    28

    In deze context heeft het Gerecht in punt 60 van het bestreden arrest eveneens geoordeeld dat bijgevolg niet hoefde te worden vastgesteld of de bij het oorspronkelijke onderzoek toegepaste methode in casu voldeed aan artikel 2, lid 10, sub b, van de basisverordening, aangezien het in strijd was met deze bepaling om deze methode bij het nieuwe onderzoek toe te passen, omdat niet aan de gestelde voorwaarden was voldaan.

    29

    Bij het nieuwe onderzoek hoefde de symmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs immers niet meer te worden hersteld, wat het doel is van elke correctie op grond van artikel 2, lid 10, van de basisverordening, aangezien de asymmetrie die ten grondslag lag aan de correctie die tijdens het oorspronkelijke onderzoek was doorgevoerd, namelijk de gedeeltelijke terugbetaling van de btw bij uitvoer, was verdwenen.

    30

    Bijgevolg is de stelling van Dashiqiao dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de enige bij het nieuwe onderzoek toepasselijke vergelijkingsmethode die in overeenstemming is met artikel 2 van de basisverordening, hierin bestaat dat een correctie wordt doorgevoerd op grond van lid 10, sub b, van dat artikel, niet ter zake dienend, aangezien het Gerecht eenvoudigweg heeft vastgesteld dat op zich geen enkele correctie meer nodig was.

    31

    Gelet op de voorgaande overwegingen moeten de eerste twee middelen van de hogere voorziening ongegrond worden verklaard.

    Derde middel

    Argumenten van partijen

    32

    Dashiqiao betwist de conclusie van het Gerecht in punt 62 van het bestreden arrest dat de Raad heeft aangetoond dat de omstandigheden tussen de twee onderzoeken waren gewijzigd en dat deze wijziging rechtvaardigde dat werd afgezien van de correctie die bij het oorspronkelijke onderzoek was doorgevoerd. Volgens haar is deze conclusie kennelijk onjuist, aangezien de door de Raad aangevoerde wijziging in de omstandigheden, zoals samengevat in punt 63 van dat arrest, geenszins de conclusie wettigde dat de bij het oorspronkelijke onderzoek gehanteerde vergelijkingsmethode niet meer kon worden toegepast. Volgens haar heeft het feit dat de daadwerkelijk geïnde Chinese btw bij uitvoer tussen het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek van 4 naar 17 % is gestegen, immers enkel tot gevolg dat de uitvoerprijs krachtens artikel 2, lid 10, sub k, met 17 % en niet met 4 % dient te worden verhoogd, zoals zij in het kader van haar betoog ter ondersteuning van haar eerste middel heeft gesteld. Het verschil in het percentage van btw dat werd terugbetaald had dus perfect in aanmerking kunnen worden genomen op grond van de bij het oorspronkelijke onderzoek gehanteerde vergelijkingsmethode. Bovendien voldoet de gevolgde benadering niet aan het vereiste dat de in punt 54 van het bestreden arrest genoemde uitzondering voor gewijzigde omstandigheden strikt dient te worden uitgelegd.

    33

    De Raad betoogt dat het derde middel niet ter zake dienend, niet-ontvankelijk en ongegrond is. Volgens de Commissie is dit middel niet ter zake dienend en ongegrond.

    Beoordeling door het Hof

    34

    Het Gerecht heeft in punt 62 van het bestreden arrest geoordeeld dat de Raad, ook al zou hij bij het nieuwe onderzoek een andere vergelijkingsmethode hebben gehanteerd dan bij het oorspronkelijke onderzoek, hoe dan ook heeft aangetoond dat de omstandigheden tussen het oorspronkelijke onderzoek en het nieuwe onderzoek waren gewijzigd en dat deze wijziging rechtvaardigde dat van een correctie werd afgezien. In punt 63 van zijn arrest heeft het Gerecht zelf erop gewezen dat de Chinese btw op de uitvoer van de betrokken producten weliswaar ten tijde van het oorspronkelijke onderzoek gedeeltelijk is terugbetaald, terwijl de btw op de binnenlandse verkoop volledig is geïnd, maar dat dit niet meer het geval was in de periode waarop het nieuwe onderzoek betrekking had, zodat de omstandigheden waren gewijzigd in de zin van artikel 11, lid 9, van de basisverordening.

    35

    Het Gerecht heeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in punt 64 van het bestreden arrest uit deze vaststelling af te leiden dat de Raad, gelet op deze gewijzigde omstandigheden, bij het nieuwe onderzoek ervan mocht afzien de normale waarde en de uitvoerprijs te corrigeren, aangezien deze waarde en deze prijs op een billijke wijze op een „inclusief btw”-basis konden worden vergeleken.

    36

    De correctie die de instellingen bij het oorspronkelijke onderzoek hebben doorgevoerd, diende immers om rekening te houden met de gedeeltelijke terugbetaling van de Chinese btw bij uitvoer, die leidde tot asymmetrie tussen de normale waarde en de uitvoerprijs, wat Dashiqiao niet betwist.

    37

    Zoals in punt 28 van het onderhavige arrest is opgemerkt, hoefde de asymmetrie evenwel niet meer te worden verholpen zodra de omstandigheid die deze asymmetrie bij het oorspronkelijke onderzoek had veroorzaakt, namelijk de gedeeltelijke terugbetaling van de btw bij uitvoer, was verdwenen, en hoefde dus geen correctie meer te worden doorgevoerd, ongeacht de daadwerkelijk toegepaste correctiemethode.

    38

    Aangezien de omstandigheden die een correctie rechtvaardigden, zijn gewijzigd, heeft het Gerecht terecht – primair – vastgesteld dat de methode niet was gewijzigd, maar dat de voorwaarden om een dergelijke correctie door te voeren niet waren vervuld, en – ten overvloede – dat ook al zou de methode zijn gewijzigd, dit gerechtvaardigd was door een wijziging van de omstandigheden.

    39

    Aangezien geen van de drie middelen die Dashiqiao ter ondersteuning van haar hogere voorziening heeft aangevoerd, kan worden aanvaard, dient haar hogere voorziening te worden afgewezen.

    Kosten

    40

    Volgens artikel 138, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 184, lid 1, ervan van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien Dashiqiao in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Raad worden verwezen in de kosten van de hogere voorziening. Overeenkomstig artikel 140, lid 1, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 184, lid 1, ervan eveneens van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, moet worden vastgesteld dat de Commissie haar eigen kosten zal dragen.

     

    Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

     

    1)

    De hogere voorziening wordt afgewezen.

     

    2)

    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd wordt verwezen in de kosten van het onderhavige geding.

     

    3)

    De Europese Commissie draagt haar eigen kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Frans.

    Top