Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CC0413

Conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi van 5 september 2013.
Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León tegen Anuntis Segundamano España SL.
Verzoek van de Audiencia Provincial de Salamanca om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 93/13/EEG – Verbodsactie ingesteld door een regionale consumentenorganisatie – Relatief bevoegde rechterlijke instantie – Geen mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de onbevoegdverklaring in eerste aanleg – Procedurele autonomie van de lidstaten – Gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel.
Zaak C‑413/12.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:532

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. MENGOZZI

van 5 september 2013 ( 1 )

Zaak C‑413/12

Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León

tegen

Anuntis Segunda Mano SL

[verzoek van de Audiencia Provincial de Salamanca (Spanje) om een prejudiciële beslissing]

„Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Geschikte en doeltreffende middelen om einde te maken aan gebruik van oneerlijke bedingen — Stakingsvordering ingediend door vereniging voor consumentenbescherming — Verplichting om stakingsvordering in te dienen bij rechter van woonplaats of vestiging van verkoper — Onmogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen beslissing houdende territoriale onbevoegdverklaring — Effectieve rechterlijke bescherming — Procedurele autonomie — Doeltreffendheidsbeginsel”

1. 

In hoeverre interfereert, in het kader van door consumentenverenigingen ingestelde stakingsvorderingen, het streven naar een hoog niveau van consumentenbescherming met de procedurele autonomie van de lidstaten? Moet deze verenigingen, teneinde de doeltreffendheid van hun strijd tegen oneerlijke bedingen te waarborgen, de mogelijkheid worden geboden om hoger beroep in te stellen tegen een beschikking waarbij wordt vastgesteld dat de geadieerde rechter territoriaal onbevoegd is, terwijl een dergelijke mogelijkheid in het nationale recht in het algemeen is uitgesloten, en moeten zij het forum privilegiatum genieten dat tot dan toe aan de consumenten zelf was voorbehouden? Dat is in wezen de aard van de problematiek die aan de orde is in de onderhavige prejudiciële zaak.

I – Toepasselijke bepalingen

A – Richtlijn 93/13/EEG

2.

In de drieëntwintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten ( 2 ) valt te lezen dat „personen of organisaties die volgens de wetgeving van een lidstaat worden geacht een legitiem belang bij de bescherming van de consument te hebben, in de gelegenheid moeten worden gesteld om tegen met het oog op algemeen gebruik geredigeerde bedingen in overeenkomsten met consumenten, en in het bijzonder oneerlijke bedingen, op te komen, hetzij voor een gerechtelijke, hetzij voor een administratieve instantie, die bevoegd is om over de klacht uitspraak te doen of om de passende gerechtelijke procedures in te stellen; [en] dat zulks evenwel geen voorafgaande toetsing inhoudt van de algemene voorwaarden die in een bepaalde economische sector worden toegepast”.

3.

In de vierentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13 is vervolgens bepaald dat „de gerechtelijke en administratieve instanties van de lidstaten over passende en doeltreffende middelen moeten beschikken om een eind te maken aan de toepassing van oneerlijke bedingen in overeenkomsten met consumenten”.

4.

Artikel 7 van richtlijn 93/13 luidt:

„1.   De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.

2.   De in lid 1 bedoelde middelen dienen wettelijke bepalingen te omvatten waarbij personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een legitiem belang hebben bij de bescherming van de consument, overeenkomstig het nationale recht een beroep kunnen doen op de rechtbanken of de bevoegde administratieve instanties, om te oordelen of contractuele bedingen die zijn opgesteld voor algemeen gebruik oneerlijk zijn, en de passende en doeltreffende maatregelen aan te wenden om een eind te maken aan het gebruik van deze bedingen.

[...]”

B – Spaans recht

5.

De in het kader van de onderhavige prejudiciële verwijzing relevante nationale bepalingen kunnen als volgt worden samengevat.

6.

Volgens Ley 1/2000 de Enjuiciamento Civil (wet op de burgerlijke rechtsvordering ( 3 ); hierna: „LEC”) moeten vorderingen tot nietigverklaring van bedingen in algemene contractvoorwaarden worden ingediend bij de rechter van de woonplaats van de verzoekende partij. Bij stakingsvorderingen, die ertoe strekken de verwerende partij te gelasten haar gedrag te staken of te voorkomen dat een dergelijk gedrag zich in de toekomst opnieuw voordoet ( 4 ), is daarentegen de rechter van de woonplaats of vestiging van de verwerende partij – de verkoper – bevoegd, op voorwaarde dat deze woonplaats of vestiging op het Spaanse grondgebied is gelegen. ( 5 ) Deze territoriale bevoegdheidsregel geldt dus wanneer de betrokken vordering wordt ingesteld ter bescherming van zowel collectieve als individuele belangen van consumenten ( 6 ) en wanneer zij wordt ingesteld door een consumentenvereniging die voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden ( 7 ).

7.

Tegen beslissingen waarbij wordt vastgesteld dat de geadieerde rechter territoriaal onbevoegd is, staat geen enkel rechtsmiddel open. ( 8 )

II – Hoofdgeding en prejudiciële vragen

8.

De Asociación de Consumidores Independientes de Castilla y León (hierna: „ACICL”) is een consumentenvereniging die in het register van consumentenorganisaties van de Spaanse autonome regio Castilla y León is ingeschreven en te Salamanca is gevestigd. Zij heeft 110 leden en beschikte voor 2010 over 3941 EUR aan financiële middelen. Haar actieterrein is geografisch beperkt tot het grondgebied van die autonome regio. ACICL is niet aangesloten bij een federatie en behoort evenmin tot enige andere interregionale of nationale vereniging of organisatie. Voorts voldoet zij aan de wettelijke voorwaarden om in rechte te mogen opkomen voor de collectieve belangen van consumenten.

9.

In eerste aanleg heeft ACICL bij de Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca (Spanje) een stakingsvordering ingesteld tegen de in de provincie Barcelona gevestigde onderneming Anuntis Segunda Mano SL. De vordering strekte met name ertoe een aantal op de portaalsite van die onderneming voorkomende bepalingen van de algemene gebruiksvoorwaarden ( 9 ) nietig te laten verklaren op grond dat zij oneerlijke bedingen uitmaakten, en te doen gelasten een einde te maken aan het gestelde oneerlijke gedrag.

10.

Bij beschikking van 6 april 2011 heeft de Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering die ACICL bij hem had ingesteld. Volgens die rechtbank volgt uit artikel 52, lid 1, punt 14, van de LEC dat de rechter van de plaats waar de verwerende partij is gevestigd, bevoegd is om kennis te nemen van stakingsvorderingen die zijn ingesteld ter verdediging van collectieve consumentenbelangen. De Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca heeft evenwel gepreciseerd dat hoger beroep kon worden ingesteld tegen zijn beslissing om zich onbevoegd te verklaren, hoewel een dergelijke mogelijkheid in geen enkel nationale bepaling was voorzien.

11.

ACICL heeft dan ook hoger beroep ingesteld bij de Audiencia Provincial de Salamanca. Voor de verwijzende rechter rijzen problemen van tweeërlei aard.

12.

In de eerste plaats staat overeenkomstig de nationale procedurevoorschriften, met name de artikelen 60 en 67 van de LEC, geen enkel rechtsmiddel open tegen een territoriale onbevoegdverklaring, zodat ACICL, indien zij haar stakingsvordering verder geldend wil maken, zich uitsluitend kan wenden tot de rechter van de vestiging van de verwerende partij. De verwijzende rechter vraagt zich af of het ontbreken van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen beslissingen waarbij Spaanse rechters zich territoriaal onbevoegd verklaren in het kader van in het belang van consumenten ingestelde individuele stakingsvorderingen in deze omstandigheden in de weg staat aan de verwezenlijking van de door het Unierecht in het algemeen en de door richtlijn 93/13 in het bijzonder nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen. Zou dit het geval zijn, dan zou de verwijzende rechter de nationale procedurevoorschriften buiten toepassing moeten laten om op het bij hem aanhangige hoger beroep te kunnen beslissen.

13.

In de tweede plaats heeft de verwijzende rechter twijfels over de verenigbaarheid met, ten eerste, het Unierecht, ten tweede, de doelstelling van een hoog niveau van consumentenbescherming en, ten derde, het belang voor op dit gebied door consumentenverenigingen ingestelde vorderingen, van de bevoegdheidsregel volgens welke de door een dergelijke vereniging ingestelde stakingsvordering, waarvan ACICL uiteindelijk wegens haar geringe financiële middelen en haar beperkte territoriale actieterrein zou moeten afzien, moet worden ingesteld bij de rechter van de woonplaats of vestiging van de verkoper.

14.

In deze omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Salamanca de behandeling van de zaak geschorst en het Hof bij op 11 september 2012 ter griffie ingekomen verwijzingsbeslissing krachtens artikel 267 VWEU verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende twee vragen:

„1)

Mag de Audiencia Provincial [de Salamanca], als nationale appelrechter, op grond van de door richtlijn [93/13] aan de consument geboden bescherming, ondanks het ontbreken van een nationale wettelijke grondslag, kennis nemen van het hoger beroep tegen de uitspraak van de [Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca] waarin is geoordeeld dat de rechter van de vestigingsplaats van de gedaagde partij relatief bevoegd is om kennis te nemen van een verbodsactie van een consumentenorganisatie met een beperkt geografisch werkterrein die niet is aangesloten bij of geen lid is van andere organisaties en weinig financiële middelen en een gering aantal leden heeft?

2)

Dienen de artikelen 4 [VWEU], 12 [VWEU], 114 [VWEU] en 169 [VWEU] en artikel 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gelezen in samenhang met richtlijn 93/13 en de rechtspraak van het Hof van Justitie over het hoge beschermingsniveau van de consument en over het nuttig effect van richtlijnen en het gelijkwaardigheids‑ en het doeltreffendheidsbeginsel, aldus te worden uitgelegd dat de rechter van de vestigingsplaats van een consumentenorganisatie met een beperkt geografisch werkterrein die niet is aangesloten bij of geen lid is van andere organisaties en weinig financiële middelen en een gering aantal leden heeft, en niet de rechter van de vestigingsplaats van de gedaagde partij, relatief bevoegd is om kennis te nemen van een op het verbieden van oneerlijke bedingen gerichte actie die ter behartiging van de collectieve of algemene belangen van consumenten en gebruikers door deze organisatie is ingesteld?”

III – Procesverloop voor het Hof

15.

Verweerster in het hoofdgeding, de Spaanse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen bij het Hof ingediend.

IV – Juridische analyse

A – Eerste prejudiciële vraag

16.

In de eerste plaats zal ik het argument van de Spaanse regering inzake de niet-ontvankelijkheid van die eerste vraag onderzoeken, alvorens in de tweede plaats te herinneren aan de uit de vaste rechtspraak van het Hof voortvloeiende beginselen die nuttig zijn voor mijn beschouwing. In de derde plaats zal ik de omstandigheid dat in de rechtsorde van een lidstaat ter zake van de territoriale bevoegdheid geen hoger beroep mogelijk is, toetsen aan eerdergenoemde beginselen, inzonderheid het doeltreffendheidsbeginsel.

1. Ontvankelijkheid van eerste prejudiciële vraag

17.

Het argument van de Spaanse regering dat de eerste prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is omdat het een louter interne aangelegenheid betreft en de betrokken procedureregel dus enkel zou moeten worden getoetst aan de effectieve rechterlijke bescherming zoals gewaarborgd door de Spaanse grondwet, moet meteen worden afgewezen. Hiertoe behoeft slechts in herinnering te worden gebracht dat de door ACICL bij de Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca en bij de verwijzende rechter ingediende vordering ertoe strekt te laten constateren dat de door de verwerende onderneming in het hoofdgeding toegepaste bedingen oneerlijk zijn en bijgevolg duidelijk ziet op de vraag of de door richtlijn 93/13 geboden consumentenbescherming, in voorkomend geval via de in artikel 7, lid 2, van die richtlijn bedoelde consumentenverenigingen, in rechte geldend kan worden gemaakt.

2. Doeltreffendheidsbeginsel als beperking van de procedurele autonomie van de lidstaten

18.

Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 verplicht de lidstaten erop toe te zien dat „doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen”. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of deze doeltreffende en geschikte middelen de mogelijkheid moeten behelzen om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing waarbij een door een consumentenvereniging aangezochte rechter zich territoriaal onbevoegd heeft verklaard.

19.

Richtlijn 93/13 beoogt geen harmonisatie van de procedurele middelen die ter beschikking staan van dergelijke verenigingen. Het Hof oordeelt dat „de vrijheid bij de keuze van de middelen en wegen voor de uitvoering van een richtlijn niet afdoet aan de verplichting van elk van de lidstaten waarvoor zij bestemd is, alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volle werking van de betrokken richtlijn overeenkomstig het ermee beoogde doel te verzekeren”. ( 10 ) Het Hof heeft meermaals geoordeeld dat „[d]e uit een richtlijn voortvloeiende verplichting van de lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken, alsook de verplichting van de lidstaten krachtens artikel [4, lid 3, VWEU] om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, gelden voor alle autoriteiten van de lidstaten, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties” ( 11 ) waaraan het „in het bijzonder [staat] om de rechtsbescherming die voor de justitiabelen uit het Unierecht voortvloeit, te verzekeren en de volle werking daarvan te waarborgen” ( 12 ). Bovendien is het bij gebreke van een Unierechtelijke regeling ter zake – zoals in het hoofdgeding het geval is – „een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen” ( 13 ), onder voorbehoud van een effectieve bescherming van die rechten ( 14 ).

20.

In dit verband blijkt ook uit vaste rechtspraak dat „de procedureregels voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, niet ongunstiger [mogen] zijn dan die voor soortgelijke nationale vorderingen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en [...] de uitoefening van de door de Unierechtsorde verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk [mogen] maken (doeltreffendheidsbeginsel)” ( 15 ).

21.

De analyse van de hier aan de orde zijnde vraag moet tegen de achtergrond van al de voorgaande overwegingen worden verricht.

3. Toetsing van het ontbreken van rechtspraak in twee instanties aan het doeltreffendheidsbeginsel

22.

De in het hoofdgeding aan de orde zijnde situatie moet dus worden getoetst aan de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Het gelijkwaardigheidsbeginsel is hier evenwel niet ter discussie gesteld. Derhalve moet nog aan het doeltreffendheidsbeginsel worden getoetst.

23.

In het algemeen zij erop gewezen dat het Unierecht ter zake van consumentenbescherming niet voorziet in specifieke voorschriften voor het aantal instanties waarin de lidstaten moeten voorzien. De rechterlijke organisatie valt volledig onder de procedurele autonomie van de lidstaten. Bovendien staat vast dat de Verdragen niet hebben willen voorzien in andere rechtsmiddelen dan de reeds bestaande, tenzij uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde blijkt dat er geen rechtsmiddel beschikbaar is waarmee, ook al is het incidenteel, de eerbiediging kan worden verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen. ( 16 )

24.

De onderhavige vraag snijdt de problematiek aan van het ontbreken van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing waarbij de geadieerde rechter zich territoriaal onbevoegd verklaart en de territoriaal bevoegde rechter aanduidt waaraan het geschil moet worden voorgelegd. Zoals de Commissie in herinnering heeft gebracht, ziet het enige voorschrift dat dienaangaande op Unieniveau bestaat op de rechterlijke instanties van de Unie zelf. Artikel 54, tweede alinea, van het aan de Verdragen gehechte Protocol (nr. 3) betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, bepaalt dat „[w]anneer het Gerecht vaststelt dat het niet bevoegd is kennis te nemen van een beroep ten aanzien waarvan het Hof bevoegd is, [...] het de zaak naar het Hof [verwijst]” en dat „wanneer het Hof vaststelt dat een beroep tot de bevoegdheid van het Gerecht behoort, [...] het de zaak naar het Gerecht [verwijst], dat zich dan niet onbevoegd kan verklaren”. ( 17 ) Tegen dergelijke verwijzingsbeslissingen staat geen rechtsmiddel open. ( 18 )

25.

Het is juist dat de verwijzing van een zaak van de ene naar de andere Unierechter niet resulteert in dezelfde geografische nadelen als die welke zich voordoen in de context van het hoofdgeding.

26.

Evenwel – en dit is fundamenteel voor een goed begrip van de eerste vraag – ziet deze vraag op de beoordeling van de verenigbaarheid met het Unierecht van de nationale procedureregel volgens welke geen enkel rechtsmiddel openstaat tegen beslissingen waarbij de rechter zich territoriaal onbevoegd verklaart – te weten artikel 67, lid 1, van de LEC – terwijl bedoelde nadelen voortvloeien uit de toepassing van het voorschrift dat een door een consumentenvereniging ingediende stakingsvordering moet worden ingesteld bij de rechter van de woonplaats of vestiging van de verkoper – te weten artikel 52, lid 1, punt 14, van de LEC. Deze laatste bepaling is evenwel niet aan de orde in de hier behandelde prejudiciële vraag.

27.

In deze omstandigheden blijft de vergelijking met de voor de Unierechters geldende procedureregels relevant en blijkt daaruit dat noch de voor de Unierechters kenmerkende regeling van rechtsmiddelen noch het Spaanse procesrecht voorzien in een mogelijkheid om tegen de onbevoegdverklaringen beroep in te stellen.

28.

Wat de bronnen van afgeleid recht betreft, bevat noch richtlijn 98/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het doen staken van inbreuken in het raam van de bescherming van de consumentenbelangen ( 19 ) noch richtlijn 2009/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ( 20 ), die in de plaats daarvan is gekomen, gedetailleerde bepalingen betreffende het aantal instanties waarin de lidstaten zouden moeten voorzien voor ten aanzien van consumentenverenigingen geldende beslissingen waarbij rechters zich territoriaal onbevoegd verklaren.

29.

Wat het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden betreft, zij erop gewezen dat het recht op rechtspraak in twee instanties pas met protocol nr. 7 ( 21 ) bij dat Verdrag wettelijk is geregeld. ( 22 ) Afgezien van het feit dat dit recht enkel voor strafzaken wettelijk is geregeld, is dat protocol tot op heden evenwel nog niet door alle lidstaten van de Unie geratificeerd. Hieruit blijkt hoezeer het aantal instanties, ongeacht de betrokken materie, van de ene lidstaat tot de andere varieert.

30.

Aangezien op Unieniveau geen bepaling bestaat die de omvang van de aan consumentenverenigingen ter beschikking staande rechterlijke waarborgen nauwkeurig bepaalt, moet worden nagegaan of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale voorschrift, volgens hetwelk geen enkel rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing houdende territoriale onbevoegdverklaring, niet ertoe leidt dat de uitoefening van de rechten of voorrechten die genoemde vereniging aan het Unierecht ontleent in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt.

31.

In dit verband zij in de eerste plaats geconstateerd dat het ontbreken van de mogelijkheid voor ACICL om hoger beroep in te stellen enkel de territoriale bevoegdheid betreft en niet ertoe leidt dat ACICL elk rechtsmiddel wordt ontnomen om haar verzoek tot staking van het gebruik van de haar inziens oneerlijke bedingen ten gronde te laten beoordelen. Niettemin beschikt zij hoe dan ook over een rechtsmiddel, aangezien de toegang tot de feitenrechter wordt gewaarborgd door het verbod voor de rechter die is aangewezen door de rechter die zich onbevoegd heeft verklaard, om zich territoriaal onbevoegd te verklaren. Elke vorm van rechtsweigering wordt zodoende uitgesloten.

32.

In de tweede plaats heeft het ontbreken van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen evenmin tot gevolg dat de discussie inzake de territoriale bevoegdheid definitief wordt afgesloten, aangezien de bevoegdheid van de rechter van de vestiging van de verwerende partij in het hoofdgeding opnieuw ( 23 ) kan worden betwist zodra die rechter ten gronde uitspraak heeft gedaan.

33.

Hoewel ik absoluut begrip heb voor de moeilijkheden waarmee ACICL wordt geconfronteerd en de nadelen van het ontbreken van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen een beslissing die de procedure in het geografische gebied van de verzoekende partij in het hoofdgeding beëindigt, niet kunnen worden ontkend, moet eveneens worden erkend dat ACICL haar vordering kan instellen bij een andere rechter, die dan wel territoriaal bevoegd is, en zodoende aan het door de richtlijn nagestreefde doel kan bijdragen.

34.

Ik breng in herinnering dat de geografische verplaatsing van de procedure, die ten grondslag ligt aan de moeilijkheden waarmee ACICL wordt geconfronteerd, niet per se resulteert uit het ontbreken van een mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing houdende territoriale onbevoegdverklaring maar voortvloeit uit de toepassing van artikel 52, lid 1, punt 14, van de LEC, die centraal staat in de tweede vraag die aan het Hof is voorgelegd.

35.

Het klopt dat ACICL ten gevolge van het feit dat de Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca zich aldus territoriaal onbevoegd heeft verklaard, mogelijkerwijs om uitsluitend financiële redenen moet afzien van haar vordering. Niettemin kan bezwaarlijk worden geconcludeerd dat het doeltreffendheidsbeginsel is geschonden telkens wanneer een justitiabele, na een beslissing houdende onbevoegdverklaring, afziet van het instellen van een vordering wegens de daarmee samenhangende kosten, uiteraard voor zover de totale kosten van de procedure niet zodanig overdreven zijn dat zij het instellen ervan ontraden. In deze procedure is echter nooit aangevoerd dat de met de verplaatsing van de procedure gemoeide kosten objectief gezien overdreven waren.

36.

Daarentegen is wel aangetoond dat verzoekster in het hoofdgeding die verplaatsing subjectief gezien niet kan dragen. De specifieke economische situatie van ACICL is evenwel een element dat mijns inziens niet in aanmerking mag worden genomen bij de beoordeling of het doeltreffendheidsbeginsel in acht is genomen. Aangezien de voorschriften die de nationale wetgevers hebben vastgesteld inzake het stelsel van rechtsmiddelen alsook inzake het aantal instanties waaraan elk type beslissing is onderworpen, een algemeen belang van goede rechtsbedeling en voorspelbaarheid nastreven, moeten zij uiteraard prevaleren boven de particuliere belangen en is het ondenkbaar dat zij van geval tot geval, naargelang van de financiële situatie van de partijen, kunnen variëren. ( 24 )

37.

Tot slot zij eraan herinnerd dat voor de toepassing van de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid „elk geval waarin de vraag rijst of een nationale procesregel de toepassing van het [Unie]recht onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, moet worden onderzocht met inachtneming van de plaats van die bepaling in de gehele procedure, en van het verloop en de bijzondere kenmerken ervan, voor de verschillende nationale instanties” ( 25 ). Uit de reeds aangehaalde elementen inzake, ten eerste, de uitsluiting van elke rechtsweigering, ten tweede, het feit dat de consumentenvereniging over een effectief rechtsmiddel beschikt en, ten derde, de mogelijkheid om in voorkomend geval het debat over de territoriale bevoegdheid na de uitspraak ten gronde te heropenen, leid ik af dat artikel 52, lid 1, punt 14, van de LEC de uitoefening van de door richtlijn 93/13 aan consumentenverenigingen verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk noch uiterst moeilijk maakt en de verwezenlijking van de ermee nagestreefde doelstelling evenmin in gevaar brengt.

38.

Bijgevolg geef ik het Hof in overweging voor recht te verklaren dat in de huidige stand van het Unierecht het doeltreffendheidsbeginsel, beschouwd in samenhang met de door richtlijn 93/13 nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, zich in de context van het hoofdgeding niet verzet tegen een nationale procedureregel volgens welke geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing waarbij de geadieerde rechter zich territoriaal onbevoegd verklaart in het kader van een door een consumentenvereniging ingediende stakingsvordering, wanneer voorts uit het onderzoek van het nationale recht blijkt dat die vereniging effectief over een rechtsgang beschikt om haar vordering ten gronde geldend te maken.

B – Tweede prejudiciële vraag

39.

Met de tweede vraag wordt het Hof in wezen verzocht om te beoordelen of aan de op het Unieniveau nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, wordt afgedaan door de Spaanse procedureregel volgens welke in de context van een louter interne zaak de rechter van de woonplaats of vestiging van de verkoper, wanneer deze woonplaats of vestiging gekend is, bevoegd is om kennis te nemen van een door een consumentenvereniging ingestelde stakingsvordering.

40.

Gelet op het antwoord dat ik het Hof voor de eerste vraag in overweging geef, twijfel ik sterk aan zijn bevoegdheid om over deze tweede vraag uitspraak te doen. Ik verklaar mij nader.

41.

Aangezien ik tendeer naar de opvatting dat het Unierecht in de omstandigheden van het hoofdgeding niet vereist dat hoger beroep kan worden ingesteld tegen een beschikking houdende territoriale onbevoegdverklaring, zal de vordering die ACICL bij de verwijzende rechter heeft ingesteld zonder voorwerp raken nadat het Hof de eerste vraag van laatstgenoemde heeft beantwoord. Gelet op het ontbreken van een mogelijkheid om te beslissen op het hoger beroep van ACICL, zal de verwijzende rechter de procedure moeten beëindigen. Bijgevolg zal ACICL haar stakingsvordering moeten indienen bij de rechter die bevoegd is overeenkomstig de LEC, te weten die van de vestiging van de verkoper.

42.

In deze omstandigheden zal derhalve bij de verwijzende rechter, nadat hij kennis krijgt van het antwoord van het Hof op de eerste vraag, geen geschil meer aanhangig zal zijn waarvan de beslechting afhangt van het antwoord op de tweede vraag.

43.

Volgens vaste rechtspraak veronderstelt de prejudiciële procedure evenwel dat bij de nationale rechterlijke instanties daadwerkelijk een geding aanhangig is in het kader waarvan zij een beslissing moeten geven waarbij het prejudiciële arrest in aanmerking kan worden genomen. ( 26 ) Een prejudiciële verwijzing heeft niet tot doel rechtsgeleerde adviezen te verkrijgen over algemene of hypothetische vraagstukken, maar beantwoordt aan de behoefte aan werkelijke beslechting van een geschil. ( 27 ) Deze behoefte verdwijnt wanneer is vastgesteld dat de verwijzende rechter (in casu materieel) onbevoegd is.

44.

Men kan zich evenwel voorstellen dat het Hof in zekere zin op voorhand een antwoord formuleert, in het vooruitzicht dat de territoriaal bevoegde rechter wordt aangezocht. Deze adiëring blijft evenwel erg hypothetisch, aangezien uit het dossier blijkt dat ACICL wegens haar omvang en financiële middelen zou moeten afzien van haar vordering. Bovendien zij erop gewezen dat ACICL, zelfs al zou zij de stakingsvordering uiteindelijk bij de territoriaal bevoegde rechter indienen, voor deze rechter geen argumenten inzake de territoriale bevoegdheid zou kunnen uiteenzetten, aangezien de rechterlijke instantie die is aangewezen door de rechter die zich onbevoegd heeft verklaard, volgens de LEC en ter vermijding van een negatief bevoegdheidsconflict, zich niet territoriaal onbevoegd kan verklaren. Zoals ik reeds heb aangegeven en blijkens de op dit punt overeenstemmende stukken van de Spaanse regering en de Commissie, kan op bedoelde argumenten slechts worden ingegaan in het kader van het hoger beroep tegen de beslissing die in eerste aanleg ten gronde is gegeven.

45.

Bijgevolg maak ik enkel uiterst subsidiair de volgende korte opmerkingen.

46.

De situatie van ACICL, waarin de litigieuze nationale territoriale bevoegdheidsregel toepassing vindt, moet worden onderzocht tegen de achtergrond van eerdergenoemde beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid.

47.

Het gelijkwaardigheidsbeginsel wordt hier niet ter discussie gesteld.

48.

Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, voert ACICL aan dat zij zich voor het instellen van de stakingsvordering bij de rechter van de vestiging van de verkoper kosten zou moeten getroosten die zij wegens haar omvang, haar territoriaal actieterrein en haar financiële middelen niet kan dragen, waardoor zij van haar vordering zou moeten afzien. Een dergelijke situatie zou de verwezenlijking van de door die vereniging nagestreefde doelstelling aanzienlijk belemmeren door haar vermogen tot het instellen van een stakingsvordering, met name inzake zogenaamd oneerlijke bedingen, feitelijk te beperken. Voor ACICL zou in het kader van dergelijke vorderingen de regel inzake territoriale bevoegdheid moeten gelden die van toepassing is op vorderingen die consumenten tegen verkopers instellen, te weten de principiële bevoegdheid van de rechter van de woonplaats van de verzoekende partij.

49.

Hoewel ik begrip heb voor de problemen waarmee ACICL wordt geconfronteerd, moet ik eveneens constateren dat het Unierecht niet voorschrijft dat de bevoorrechte procedurele behandeling die aan consumenten is voorbehouden, naar consumentenverenigingen wordt uitgebreid.

50.

In de eerste plaats vereist richtlijn 93/13 enkel dat „organisaties die [...] een legitiem belang bij de bescherming van de consument [...] hebben, in de gelegenheid moeten worden gesteld om tegen met het oog op algemeen gebruik geredigeerde bedingen in overeenkomsten met consumenten [...] op te komen”. ( 28 ) De in artikel 7 van richtlijn 93/13 bedoelde doeltreffende en geschikte middelen bieden die verenigingen met name de mogelijkheid om zich te wenden tot de rechtbanken of de bevoegde administratieve instanties. ( 29 ) Die richtlijn bevat geen enkel voorschrift inzake de territoriaal bevoegde rechter waarbij dergelijke organisaties stakingsvorderingen moeten instellen.

51.

In de tweede plaats blijkt uit vaste rechtspraak van het Hof dat „het door [richtlijn 93/13] uitgewerkte beschermingsstelsel op de gedachte [berust] dat de consument zich tegenover de verkoper in een zwakke onderhandelingspositie bevindt en over minder informatie dan deze beschikt”. ( 30 ) Hoewel zonder meer kan worden aanvaard dat de door het Unierecht geboden consumentenbescherming vereist dat een voor de consument voordelig forum wordt erkend – gelet op wat in een grensoverschrijdende context mogelijk is ( 31 ) – zou het een extra stap zijn om van de lidstaten te verlangen dat zij dit voordelige forum naar consumentenorganisaties uitbreiden ( 32 ).

52.

Zonder te ontkennen dat hun actie van fundamenteel belang is en dat zij een essentiële rol moeten kunnen spelen bij het bereiken van een hoog niveau van consumentenbescherming in de Unie ( 33 ), moet tegelijkertijd worden erkend dat in de procedure tussen een dergelijke vereniging en een verkoper geen sprake is van precies dezelfde wanverhouding als die welke eerder is vermeld. De stakingsvordering is geen vordering uit een overeenkomst. ( 34 )

53.

De Spaanse regering en de Commissie hebben – mijns inziens op overtuigende wijze – getracht dit onderscheid te illustreren door te refereren aan de bevoegdheidsregels van verordening nr. 44/2001. Aldus hebben zij aangevoerd dat het Hof in deze context de zienswijze heeft verworpen dat de bijzondere bevoegdheidsregels voor vorderingen die zijn ingesteld door consumenten die partij zijn bij een met een verkoper gesloten grensoverschrijdende overeenkomst naar analogie moeten gelden voor door consumentenverenigingen ingestelde vorderingen. ( 35 )

54.

Het is juist dat het Hof in de context van richtlijn 93/13 als oneerlijk heeft aangemerkt een contractueel beding waarover niet was onderhandeld en op grond waarvan, in geval van een geschil inzake de overeenkomst, de rechter van de vestiging van de verkoper stelselmatig bevoegd werd verklaard. ( 36 ) Dit betekent evenwel niet dat deze bevoegdheid, wanneer zij door de nationale wetgever – buiten elke contractuele verhouding om – wordt verleend, en wat de door consumentenverenigingen ingestelde stakingsvorderingen betreft, noodzakelijkerwijs indruist tegen de doelstelling van bescherming van de consument of afdoet aan het doeltreffendheidsbeginsel.

55.

Een dergelijke benadering, die varieert naargelang de vordering uit een overeenkomst dan wel uit een misdrijf of een onrechtmatige daad voortvloeit, lijkt steun te vinden in de richtlijnen 98/27 en 2009/22, volgens welke de gerechten van de lidstaat van de woonplaats of vestiging van de verwerende partij ( 37 ) bevoegd zijn om kennis te nemen van stakingsvorderingen die zijn ingesteld door consumentenverenigingen of daarmee gelijkgestelde verenigingen van andere lidstaten in geval van een intracommunautaire inbreuk op de Uniewetgeving inzake consumentenbescherming.

56.

Bovendien kan ACICL mits een bepaalde financiële inspanning beslissen om zich alsnog tot de territoriaal bevoegde rechter te wenden, of, zoals de Commissie heeft aangevoerd, kan zij eveneens een vereniging die in rechte kan optreden in de provincie Barcelona in kennis stellen van de beweerdelijk oneerlijke handelwijze. ACICL staat niet alleen concreet een rechtsgang ter beschikking, maar zij kan ook consumenten ondersteunen bij de individuele contractuele vorderingen die zij bij de gerechten van de autonome regio Castilla y León instellen.

57.

Bij wijze van conclusie herinner ik eraan dat voor de beoordeling of het doeltreffendheidsbeginsel in acht is genomen en zoals de rechtspraak van het Hof vereist ( 38 ), rekening moet worden gehouden met de gehele procedure, het verloop en de bijzondere kenmerken ervan voor de verschillende nationale instanties. Op grond van de door de Spaanse regering in haar stukken verstrekte toelichtingen bij de procedurele behandeling van door consumentenorganisaties ingediende stakingsvorderingen, zoals de ontheffing van zekerheidstelling of het onverjaarbare karakter van die vorderingen, in samenhang met de aangevoerde rechtvaardigingsgrond volgens welke een dergelijke bevoegdheidsregel zowel beoogt tegenstrijdige rechterlijke beslissingen te vermijden ( 39 ) als de uitvoering door de verkoper van de te geven beslissing te vergemakkelijken ( 40 ), kom ik tot de overtuiging dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wetgeving de uitoefening van de rechten die de betrokken organisaties aan het Unierecht in het algemeen en aan richtlijn 93/13 in het bijzonder ontlenen, niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.

V – Conclusie

58.

Gelet op voorgaande overwegingen, geef ik het Hof in overweging de vragen van de Audiencia Provincial de Salamanca als volgt te beantwoorden:

„In de huidige stand van het Unierecht verzet het doeltreffendheidsbeginsel, beschouwd in samenhang met de door richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten nagestreefde doelstelling om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, zich in de context van het hoofdgeding niet tegen een nationale procedureregel volgens welke geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing waarbij de geadieerde rechter zich territoriaal onbevoegd verklaart in het kader van een door een consumentenvereniging ingediende stakingsvordering, wanneer voorts uit het onderzoek van het nationale recht blijkt dat die vereniging effectief over een rechtsgang beschikt om haar vordering ten gronde geldend te maken.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) PB L 95, blz. 29.

( 3 ) Van kracht tot 22 juli 2014.

( 4 ) Zie artikel 53 van de Ley General de Defensa de Consumidores y Usuarios (algemene wet op de consumentenbescherming; hierna: „LGDCU”).

( 5 ) Zie artikel 52, lid 1, punt 14, van de LEC. Indien dit niet het geval is, is het geschil grensoverschrijdend en wordt de bevoegde rechter overeenkomstig de bevoegdheidsregels die zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 12, blz. 1).

( 6 ) Zie artikel 52, lid 1, punt 16, van de LEC.

( 7 ) Zie artikel 54, lid 1, sub b, van de LGDCU.

( 8 ) Zie artikel 67, lid 1, van de LEC.

( 9 ) Dienaangaande zij erop gewezen dat de elektronische handel een gebied is waarop het optreden van de Europese Unie eveneens ertoe strekt de consument een hoog niveau van bescherming te bieden, zoals blijkt uit de aandacht die in richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PB L 178, blz. 1) aan richtlijn 93/13 wordt besteed. Zie met name de elfde overweging van de considerans en artikel 1, lid 3, van die richtlijn.

( 10 ) Zie, uit een overvloedige rechtspraak, arrest van 15 april 2008, Impact (C-268/06, Jurispr. blz. I-2483, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 11 ) Arrest Impact, reeds aangehaald (punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 12 ) Ibidem (punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 13 ) Ibidem (punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 14 ) Ibidem (punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 15 ) Ibidem (punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 16 ) Arrest van 13 maart 2007, Unibet (C-432/05, Jurispr. blz. I-2271, punten 40 en 41).

( 17 ) Zie, wat de bevoegdheidsverdeling tussen het Gerecht en het Gerecht voor ambtenarenzaken betreft, artikel 8, lid 2, van bijlage I bij het statuut van het Hof.

( 18 ) Zie bijvoorbeeld arrest van 4 september 2008, Gualtieri/Commissie (T-413/06 P, JurAmbt. blz. I-B-1-35 en II-B-1-253, punt 27).

( 19 ) PB L 166, blz. 51.

( 20 ) PB L 110, blz. 30.

( 21 ) Ondertekend te Straatsburg op 22 november 1984 en in werking getreden op 1 november 1988.

( 22 ) Zie artikel 2 van genoemd protocol nr. 7.

( 23 ) In dit verband zij erop gewezen dat de Juzgado de Primera Instancia no 4 y de lo Mercantil de Salamanca zich territoriaal onbevoegd heeft verklaard na partijen hierover te hebben gehoord.

( 24 ) In dergelijke gevallen moet daarentegen rekening worden gehouden met mechanismen die, voor zover mogelijk, beogen het financiële onvermogen van de verzoekende partij te compenseren (zoals rechtsbijstand, vrijstelling van kosten etc.), maar wordt de structuur van de rechtsmiddelen zelf nooit ingericht of aangepast aan dat vermogen. Het vereiste van voorspelbaarheid van de rechtsmiddelen gebiedt een absolute stabiliteit van de voorschriften inzake bevoegdheid en procedure. Hetzelfde geldt voor de waarborg van de rechten van de verweerder.

( 25 ) Arresten van 14 december 1995, Van Schijndel en Van Veen (C-430/93 en C-431/93, Jurispr. blz. I-4705, punt 19); 7 juni 2007, Van der Weerd e.a. (C-222/05-C-225/05, Jurispr. blz. I-4233, punt 33), en, in dezelfde zin, 20 mei 2010, Scott en Kimberly Clark (C-210/09, Jurispr. blz. I-4613, punt 24).

( 26 ) Arrest van 27 juni 2013, Di Donna (C‑492/11, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 27 ) Zie arrest van 20 januari 2005, García Blanco (C-225/02, Jurispr. blz. I-523, punten 27 en 28).

( 28 ) Drieëntwintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13.

( 29 ) Artikel 7, lid 2, van richtlijn 93/13.

( 30 ) Arresten van 4 juni 2009, Pannon GSM (C-243/08, Jurispr. blz. I-4713, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 26 april 2012, Invitel (C‑472/10, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

( 31 ) Zie hoofdstuk II, afdeling 4, van verordening nr. 44/2001 en hoofdstuk II, afdeling 4, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 351, blz. 1).

( 32 ) Dit geldt, ook al is in verordeningen nr. 44/2001 en nr. 1215/2012 niets bepaald in die zin.

( 33 ) Het Hof heeft deze rol overigens onderstreept [zie arresten van 27 juni 2000, Océano Grupo Editorial en Salvat Editores (C-240/98-C-244/98, Jurispr. blz. I-4941, punt 27), en 24 januari 2002, Commissie/Italië (C-372/99, Jurispr. blz. I-819, punt 14)].

( 34 ) Arrest van 1 oktober 2002, Henkel (C-167/00, Jurispr. blz. I-8111, punten 38 en 39).

( 35 ) Arrest Henkel, reeds aangehaald (punt 33).

( 36 ) Arrest Océano Grupo Editorial en Salvat Editores, reeds aangehaald (punt 24).

( 37 ) Zie artikel 4, lid 1, van richtlijn 98/27 en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2009/22.

( 38 ) Zie punt 37 van deze conclusie.

( 39 ) En wel op grond van de gevolgen van het arrest dat is gewezen in het kader van een stakingsvordering, in tegenstelling tot de gevolgen van het arrest dat is gewezen in het kader van een door een consument ingestelde contractuele vordering.

( 40 ) Dit vloeit voort uit de geografische nabijheid tussen de verkoper en de instanties die bevoegd zijn om na te gaan of de rechterlijke beslissing is uitgevoerd en om in voorkomend geval de gedwongen uitvoering ervan te verzekeren.

Top