This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CN0208
Case C-208/11 P: Appeal brought on 29 April 2011 by Internationaler Hilfsfonds e.V. against the order of the General Court (Fourth Chamber) of 24 March 2011 in Case T-36/10 Internationaler Hilfsfonds e.V. v Commission
Zaak C-208/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 april 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-36/10, Internationaler Hilfsfonds eV/Commissie
Zaak C-208/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 29 april 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-36/10, Internationaler Hilfsfonds eV/Commissie
PB C 211 van 16.7.2011, p. 14–15
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
16.7.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 211/14 |
Hogere voorziening ingesteld op 29 april 2011 door Internationaler Hilfsfonds eV tegen de beschikking van het Gerecht (Vierde kamer) van 24 maart 2011 in zaak T-36/10, Internationaler Hilfsfonds eV/Commissie
(Zaak C-208/11 P)
2011/C 211/27
Procestaal: Duits
Partijen
Rekwirante: Internationaler Hilfsfonds eV (vertegenwoordiger: H. Kaltenecker, Rechtsanwalt)
Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Denemarken
Conclusies
— |
de litigieuze maatregelen nietig verklaren en de zaak definitief beslissen, dan wel, subsidiair, de zaak voor een nieuwe beslissing naar het Gerecht verwijzen; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Rekwirante is een niet-gouvernementele organisatie naar Duits recht die werkzaam is op het gebied van de humanitaire hulp. Achtergrond van het geding is overeenkomst LIEN 97-2011 die zij met de Commissie heeft getekend met het oog op de medefinanciering van een programma voor medische hulp in Kazachstan. De overeenkomst en het project zijn in oktober 1999 door de Commissie eenzijdig, volgens rekwirante ten onrechte, beëindigd.
Rekwirante tracht sinds de beëindiging van de overeenkomst vast te stellen, welke redenen voor de Commissie aanleiding waren om het volgens haar en de regering van Kazachstan belangrijke en met goed gevolg gestarte project af te breken. Zij vermoedt misbruik van bevoegdheid en heeft derhalve in verschillende procedures, bij de Europese Ombudsman en de rechterlijke instanties van de Unie, getracht de Commissie te bewegen tot openbaarmaking van alle desbetreffende documenten op basis van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten (hierna: „verordening nr. 1049/2001”). De Commissie heeft volledige toegang geweigerd.
De hogere voorziening is gericht tegen de beschikking van het Gerecht waarbij het door rekwirante ingestelde beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie van 9 oktober 2009, waarbij deze opnieuw heeft geweigerd alle documenten openbaar te maken, niet-ontvankelijk is verklaard en rekwirante in de kosten van de procedure is verwezen. Rekwirante kritiseert dat het Gerecht de termijn voor instelling van het beroep onjuist heeft berekend en uitgelegd.
Zij kritiseert in het bijzonder dat het Gerecht eraan is voorbijgegaan dat haar beroep was gericht tegen een beschikking van de Commissie die was voorzien in de tweestappenprocedure van verordening nr. 1049/2001. Zij zou wat de procedure betreft helemaal niet in staat zijn geweest om een beroep in te stellen vóór het door de Commissie aangekondigde antwoord op haar confirmatieve verzoek van 15 oktober 2009, waarin zij had verzocht om herziening van het antwoord van 9 oktober 2009 op haar initiële verzoek. Op dit punt heeft zij in overeenstemming met de rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie gehandeld. De beroepstermijn was ingegaan na ontvangst van het overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening nr. 1049/2001 als afwijzend geldende antwoord op haar confirmatieve verzoek, en wel op 2 december 2009. Hij verstreek op 2 februari 2010. Het beroep was haars inziens dus tijdig ingesteld. Zij begrijpt niet waarom het Gerecht, daarbij blijk gevend van een onjuiste rechtsopvatting, de aanvang van de beroepstermijn op 16 oktober 2009 (tijdstip van indiening van het confirmatieve verzoek) en de afloop daarvan op 29 december 2009 kon bepalen, zonder in aanmerking te nemen dat de beschikking van 9 oktober 2009 (voorlopige antwoord op haar initiële verzoek) pas met het afwijzende antwoord op haar confirmatieve verzoek een voor beroep vatbare handeling is geworden.