This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CN0031
Case C-31/11: Reference for a preliminary ruling from the Bundesfinanzhof (Germany) lodged on 20 January 2011 — Marianne Scheunemann v Finanzamt Bremerhaven
Zaak C-31/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland op 20 januari 2011 — Marianne Scheunemann/Finanzamt Bremerhaven
Zaak C-31/11: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland op 20 januari 2011 — Marianne Scheunemann/Finanzamt Bremerhaven
PB C 113 van 9.4.2011, p. 6–6
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
9.4.2011 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 113/6 |
Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesfinanzhof — Duitsland op 20 januari 2011 — Marianne Scheunemann/Finanzamt Bremerhaven
(Zaak C-31/11)
2011/C 113/10
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesfinanzhof
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Marianne Scheunemann
Verwerende partij: Finanzamt Bremerhaven
Prejudiciële vraag
Moet artikel 56, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap juncto artikel 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een regeling van een lidstaat, welke regeling voor de berekening van de successiebelasting over een nalatenschap bepaalt dat de tot het privé-vermogen behorende deelneming als enige vennoot in een kapitaalvennootschap die in Canada is gevestigd en daar wordt bestuurd, tegen de volledige waarde wordt vastgesteld, terwijl bij de verwerving van een dergelijk aandeel in een kapitaalvennootschap die in het binnenland is gevestigd of daar wordt bestuurd, een belastingvrij bedrag voor specifieke zaken wordt verleend en de resterende waarde uitsluitend ten belope van 65 % in aanmerking wordt genomen?