EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0555

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 17 oktober 2013.
Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados (EEAE) e.a. tegen Ypourgos Anaptyxis en Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados.
Verzoek van het Symvoulio tis Epikrateias om een prejudiciële beslissing.
Richtlijn 2002/92/EG – Verzekeringsbemiddeling – Uitsluiting van werkzaamheden uitgeoefend door verzekeringsonderneming of werknemer die onder haar verantwoordelijkheid handelt – Mogelijkheid voor die werknemer om incidenteel verzekeringsbemiddelingsactiviteiten uit te oefenen – Vereisten inzake beroepsbekwaamheid.
Zaak C‑555/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:668

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

17 oktober 2013 ( *1 )

„Richtlijn 2002/92/EG — Verzekeringsbemiddeling — Uitsluiting van werkzaamheden uitgeoefend door verzekeringsonderneming of werknemer die onder haar verantwoordelijkheid handelt — Mogelijkheid voor die werknemer om incidenteel verzekeringsbemiddelingsactiviteiten uit te oefenen — Vereisten inzake beroepsbekwaamheid”

In zaak C‑555/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Symvoulio tis Epikrateias (Griekenland) bij beslissing van 29 augustus 2011, ingekomen bij het Hof op 3 november 2011, in de procedure

Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados (EEAE),

Syllogos Asfalistikon Praktoron N. Attikis (SPATE),

Panellinios Syllogos Asfalistikon Symvoulon (PSAS),

Syndesmos Ellinon Mesiton Asfaliseon (SEMA),

Panellinios Syndesmos Syntoniston Asfalistikon Symvoulon (PSSAS)

tegen

Ypourgos Anaptyxis,

Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič (rapporteur), kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh, C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 20 juni 2013,

gelet op de opmerkingen van:

de Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados (EEAE), de Syllogos Asfalistikon Praktoron N. Attikis (SPATE), de Panellinios Syllogos Asfalistikon Symvoulon (PSAS), de Syndesmos Ellinon Mesiton Asfaliseon (SEMA) en de Panellinios Syndesmos Syntoniston Asfalistikon Symvoulon (PSSAS), vertegenwoordigd door A. K. Sinis, dikigoros,

de Ypourgos Anaptyxis, vertegenwoordigd door N. Amiralis als gemachtigde,

de Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados, vertegenwoordigd door C. Theodorou en C. Synodinos, dikigoroi,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Germani, F. Dedousi, G. Karipsiades en N. Amiralis als gemachtigden,

de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs en L. Van den Broeck als gemachtigden,

de Cypriotische regering, vertegenwoordigd door N. Kyriakou als gemachtigde,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Zervas, K.‑Ph. Wojcik en N. Yerrell als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2013,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2, punt 3, tweede alinea, van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling (PB 2003, L 9, blz. 3).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds verschillende beroepsverenigingen op het gebied van verzekeringsbemiddeling, te weten de Enosi Epangelmation Asfaliston Ellados (EEAE) (unie van Griekse beroepsverzekeraars), de Syllogos Asfalistikon Praktoron N. Attikis (SPATE) (vereniging van verzekeringsagenten van het departement Attika), de Panellinios Syllogos Asfalistikon Symvoulon (PSAS) (panhellenische vereniging van verzekeringsadviseurs), de Syndesmos Ellinon Mesiton Asfaliseon (SEMA) (Griekse unie van assurantiemakelaars) en de Panellinios Syndesmos Syntoniston Asfalistikon Symvoulon (PSSAS) (panhellenische unie van coördinatoren van verzekeringsadviseurs; hierna tezamen: „EEAE e.a.”), en anderzijds de Ypourgos Anaptyxis (minister van Ontwikkeling) en de Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados (verbond van verenigingen van Griekse verzekeraars), betreffende een beroep tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit K3‑8010 van de staatssecretaris van Ontwikkeling van 8 augustus 2007, waarbij de vereisten inzake ervaring, bekwaamheid en algemene, handels‑ en vakkennis zijn vastgesteld waaraan verzekeringstussenpersonen moeten voldoen.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De punten 6 tot en met 9 van de considerans van richtlijn 2002/92 luiden als volgt:

„(6)

Verzekerings‑ en herverzekeringstussenpersonen dienen ook gebruik te kunnen maken van de bij het Verdrag vastgestelde rechten op het gebied van vrije vestiging en vrije dienstverrichting.

(7)

Het feit dat verzekeringstussenpersonen niet in de gehele Gemeenschap werkzaam kunnen zijn, belemmert de goede werking van de interne verzekeringsmarkt.

(8)

De coördinatie van de nationale bepalingen betreffende de vereisten inzake beroepsbekwaamheid en de registerinschrijving van personen die werkzaamheden op het gebied van de verzekeringsbemiddeling aanvangen en uitoefenen, kan derhalve zowel tot de voltooiing van de interne markt voor financiële diensten als tot een betere bescherming van de consument op dit gebied bijdragen.

(9)

Verscheidene soorten personen of instellingen, zoals agenten, makelaars en bankverzekeraars, kunnen verzekeringsproducten distribueren. De gelijke behandeling van marktdeelnemers en de bescherming van de klant vergen dat al deze personen en instellingen onder deze richtlijn vallen.”

4

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 2002/92 bepaalt:

„Bij deze richtlijn worden voorschriften vastgesteld betreffende de toegang tot en de uitoefening van het verzekeringsbemiddelingsbedrijf en het herverzekeringsbemiddelingsbedrijf door natuurlijke of rechtspersonen die in een lidstaat zijn gevestigd of zich daar wensen te vestigen.”

5

Artikel 2, punten 3 en 5, van richtlijn 2002/92 luidt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

[...]

3.

‚verzekeringsbemiddeling’: de werkzaamheden die bestaan in het aanbieden, voorstellen, voorbereidend werk realiseren tot het sluiten van of sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten, in het bijzonder in het geval van een schadegeval.

Werkzaamheden uitgeoefend door een verzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekeringsonderneming handelt, worden niet als verzekeringsbemiddeling beschouwd.

[...]

5.

‚verzekeringstussenpersoon’: een natuurlijke of rechtspersoon die, tegen vergoeding, toegang heeft tot het verzekeringsbemiddelingsbedrijf of het verzekeringsbemiddelingsbedrijf uitoefent”.

6

Artikel 4, lid 1, van deze richtlijn bepaalt:

„Verzekerings‑ en herverzekeringstussenpersonen beschikken over passende kennis en bekwaamheid, als voorgeschreven door de lidstaat van herkomst van de tussenpersoon.

De lidstaten van herkomst kunnen de vereisten op het gebied van kennis en bekwaamheid aanpassen al naargelang de werkzaamheid van de verzekerings‑ of herverzekeringstussenpersoon en de gedistribueerde producten, in het bijzonder indien de hoofdberoepswerkzaamheid van de tussenpersoon een andere is dan verzekeringsbemiddeling. In dat geval mag de betrokken persoon uitsluitend een verzekeringsbemiddelingsactiviteit uitoefenen indien een verzekeringstussenpersoon die aan de vereisten van dit artikel voldoet of een verzekeringsonderneming volledig aansprakelijk is voor de handelingen van die persoon.

[...]

De lidstaten behoeven het in de eerste alinea bedoelde vereiste niet toe te passen op alle natuurlijke personen die werkzaam zijn in een onderneming en een verzekerings‑ of herverzekeringsbemiddelingsactiviteit uitoefenen. De lidstaten zorgen ervoor dat een redelijk aantal personen in de leiding van die ondernemingen die verantwoordelijk zijn voor bemiddeling inzake verzekeringsproducten alsmede iedere andere persoon die zich rechtstreeks met verzekerings‑ of herverzekeringsbemiddeling bezighoudt, het bewijs levert te beschikken over de kennis en bekwaamheid die relevant is voor de vervulling van hun taken.”

7

In artikel 12 van de richtlijn wordt de informatie opgesomd die een verzekeringstussenpersoon aan de klant dient te verstrekken voordat een eerste verzekeringsovereenkomst gesloten wordt en, zo nodig, wanneer die overeenkomst gewijzigd of verlengd wordt, zoals zijn identiteit en adres, het register waarin hij is ingeschreven en hoe zijn registerinschrijving kan worden geverifieerd en of hij een rechtstreekse of middellijke deelneming van 10 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een bepaalde verzekeringsonderneming bezit.

Grieks recht

Presidentieel decreet 190/2006

8

De bepalingen van richtlijn 2002/92 zijn in Grieks recht omgezet bij presidentieel decreet 190/2006, waarvan artikel 2, lid 3, eerste en tweede alinea, bepaalt:

„Onder ‚verzekeringsbemiddeling’ wordt verstaan de werkzaamheden die bestaan in het aanbieden, voorstellen, voorbereidend werk realiseren tot het sluiten van of sluiten van verzekeringsovereenkomsten, dan wel in het assisteren bij het beheer en de uitvoering van die overeenkomsten, in het bijzonder in geval van een schadegeval.

Deze werkzaamheden worden niet als verzekeringsbemiddeling beschouwd indien zij worden uitgeoefend door een verzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekeringsonderneming die een arbeidsovereenkomst met die verzekeringsonderneming heeft gesloten en onder haar verantwoordelijkheid handelt [...]”.

9

In artikel 4 van presidentieel decreet 190/2006 worden de documenten opgesomd die moeten worden overgelegd door een persoon die zich in het bijzondere register wil inschrijven als verzekerings‑ of herverzekeringstussenpersoon. Volgens artikel 4, lid 1 A, sub e, moeten voor een dergelijke inschrijving onder andere „documenten [overgelegd worden] waaruit blijkt dat [de betrokkene] over algemene, handels‑ of vakkennis beschikt”.

Wet 3557/2007

10

Presidentieel decreet 190/2006 is gewijzigd bij wet 3557/2007.

11

Bij artikel 15, lid 2, van wet 3557/2007 is na artikel 2, lid 3, tweede alinea, van presidentieel decreet 190/2006 een nieuwe alinea toegevoegd, die luidt als volgt:

„De in de vorige alinea bedoelde werknemer van een verzekeringsonderneming kan bij uitzondering verzekeringsbemiddelingsactiviteiten verrichten zonder aan de bepalingen van dit decreet onderworpen te zijn, mits zijn jaarlijkse bruto-inkomsten uit deze activiteiten in totaal niet meer dan vijfduizend (5000) EUR bedragen”.

12

Wat de in artikel 4 van presidentieel decreet 190/2006 vermelde documenten betreft, bepaalt artikel 11, lid 3, sub b, van wet 3557/2007:

„Bij besluit van de minister van Ontwikkeling, vast te stellen binnen 30 dagen na de bekendmaking van deze wet, worden de documenten vastgesteld die dienen tot bewijs van de algemene, handels‑ of vakkennis van de aspirant-verzekerings‑ of herverzekeringstussenpersonen, verbonden verzekerings‑ of herverzekeringstussenpersonen, werknemers van verzekeringsondernemingen en van ondernemingen voor verzekeringsbemiddeling of herverzekeringsbemiddeling, alsmede de gevallen waarin deze personen een aanvullende opleiding moeten hebben gevolgd.”

Besluit K3‑8010 van 8 augustus 2007

13

Besluit K3‑8010 van 8 augustus 2007 is vastgesteld op basis van artikel 11, lid 3, sub b, van wet 3557/2007.

14

Lid XI van dat besluit bepaalt:

„Een werknemer van een verzekeringsonderneming kan verzekeringsbemiddelingsactiviteiten verrichten zonder dat hij bij de bevoegde beroepsvereniging hoeft ingeschreven te zijn, mits zijn als commissie uitgekeerde jaarlijkse bruto-inkomsten uit deze activiteiten in totaal niet meer dan vijfduizend (5000) EUR bedragen.

Wanneer zijn jaarlijkse bruto-inkomsten uit deze activiteiten dit bedrag overschrijden, is hij verplicht zich in te schrijven bij de bevoegde beroepsvereniging, waarbij hij dient te voldoen aan de vereisten die gelden voor de categorie van verzekeringstussenpersonen waarvoor hij zich wenst in te schrijven.

De hoedanigheid van werknemer in de verzekeringssector is niet verenigbaar met die van verzekeringsadviseur.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

15

EEAE e.a. zijn beroepsverenigingen die tot doel hebben de professionele en financiële belangen van hun leden te behartigen. Deze leden zijn als vrije beroepsbeoefenaars – en niet als werknemers van een onderneming – in verzekeringsbemiddeling actief. Op 29 oktober 2007 hebben EEAE e.a. bij de verwijzende rechter beroep ingesteld tot gedeeltelijke nietigverklaring van besluit K3‑8010 van 8 augustus 2007. In het kader van dit beroep betogen zij met name dat lid XI van dit besluit in strijd is met de bepalingen van richtlijn 2002/92, voor zover het werknemers van verzekeringsondernemingen onder bepaalde voorwaarden toestaat verzekeringsbemiddelingsactiviteiten te verrichten zonder dat zij over de in artikel 4, lid 1, van de richtlijn bedoelde kwalificaties hoeven te beschikken.

16

De verwijzende rechter twijfelt eraan of het beroep tot nietigverklaring van lid XI van besluit K3‑8010 van 8 augustus 2007 gegrond is. Daar de Griekse wetgeving, volgens een aan richtlijn 2002/92 conforme uitlegging, verzekert dat de werknemer van een verzekeringsonderneming die incidenteel bemiddelingsactiviteiten verricht, daarbij steeds handelt onder verantwoordelijkheid en toezicht van de onderneming, die hem tevens de nodige opleiding geeft, moet volgens deze rechter immers worden aangenomen dat aan de vereisten van deze richtlijn is voldaan, ongeacht de band die tussen de betrokken werknemer en zijn onderneming bestaat wanneer hij die activiteiten uitoefent.

17

Aangezien een andere kamer van voormelde rechterlijke instantie dit standpunt niet lijkt te delen, heeft het Symvoulio tis Epikrateias de behandeling van de zaak evenwel geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moet artikel [2], [punt] 3, tweede alinea, van richtlijn 2002/92 [...] aldus worden uitgelegd dat een werknemer van een verzekeringsonderneming die niet aan de vereisten van artikel 4, lid 1, van [deze] richtlijn voldoet, incidenteel en anders dan als hoofdberoep verzekeringsbemiddelingsactiviteiten mag uitoefenen, ook indien deze werknemer niet in een arbeidsrechtelijke verhouding staat tot die onderneming, die echter hoe dan ook toezicht op zijn activiteiten uitoefent, of laat [deze] richtlijn zulke activiteiten slechts toe wanneer deze plaatsvinden in het kader van een arbeidsrechtelijke verhouding?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

18

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 2, punt 3, tweede alinea, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/92, in hun onderlinge samenhang beschouwd, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een werknemer van een verzekeringsonderneming die niet beschikt over de kwalificaties waarin laatstgenoemde bepaling voorziet, incidenteel en naast zijn hoofdberoepswerkzaamheid verzekeringsbemiddelingsactiviteiten uitoefent, wanneer die werknemer niet onder gezag van die onderneming handelt, maar deze niettemin toezicht uitoefent op zijn activiteiten.

19

EEAE e.a., de Belgische en de Oostenrijkse regering zijn van mening dat artikel 2, punt 3, tweede alinea, van richtlijn 2002/92 aldus moet worden uitgelegd dat een werknemer van een verzekeringsonderneming die niet beschikt over de in artikel 4, lid 1, van de richtlijn genoemde kwalificaties, geen incidentele verzekeringsbemiddelingsactiviteiten mag uitoefenen. De Omospondia Asfalistikon Syllogon Ellados, de Griekse en de Cypriotische regering stellen daarentegen dat een dergelijke werknemer dergelijke activiteiten mag uitoefenen. Volgens de Europese Commissie heeft voornoemd artikel 2, punt 3, tweede alinea, betrekking op activiteiten uitgeoefend door een werknemer van een verzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekeringsonderneming handelt, ongeacht het soort overeenkomst dat hij met die onderneming heeft gesloten.

20

Om te beginnen zij eraan herinnerd dat uit artikel 2, punt 3, tweede alinea, van richtlijn 2002/92 blijkt dat werkzaamheden die volgens de eerste alinea van deze bepaling als verzekeringsbemiddeling worden aangemerkt, niet als zodanig worden beschouwd wanneer zij worden uitgeoefend door een verzekeringsonderneming of een werknemer van een verzekeringsonderneming die onder verantwoordelijkheid van die verzekeringsonderneming handelt.

21

Om de omvang van de in deze bepaling bedoelde uitsluiting te beoordelen, zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak voor de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet enkel rekening moet worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie arrest van 19 juli 2012, A, C‑33/11, punt 27 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22

Wat de bewoordingen van artikel 2, punt 3, tweede alinea, betreft, moet worden vastgesteld dat de werkzaamheden van een werknemer van een verzekeringsonderneming enkel van de werkingssfeer van richtlijn 2002/92 zijn uitgesloten wanneer die werknemer „handelt onder verantwoordelijkheid” van die onderneming.

23

De in deze bepaling gebruikte bewoordingen „handelt onder verantwoordelijkheid” van een verzekeringsonderneming impliceren niet alleen dat die onderneming gebonden kan zijn door handelingen van haar werknemers die, zoals de advocaat-generaal in punt 45 van zijn conclusie preciseert, namens en voor rekening van die onderneming handelen, maar betekenen ook dat zij aansprakelijk kan worden gesteld voor hun werkzaamheden.

24

Wanneer de werknemer van een verzekeringsonderneming verzekeringsbemiddelingsactiviteiten verricht waarbij hij niet onder gezag van die verzekeringsonderneming handelt, moet hij in beginsel worden geacht niet onder verantwoordelijkheid van die onderneming te handelen en dus zelf als verzekeringstussenpersoon in de zin van artikel 2, punt 5, van richtlijn 2002/92 te handelen, wat als gevolg heeft dat hij aan de vereisten van artikel 4 van deze richtlijn moet voldoen. De omstandigheid dat de verzekeringsonderneming een zeker toezicht uitoefent op zijn activiteiten volstaat niet om die tussenpersoon vrij te stellen van de verplichting te voldoen aan de vereisten inzake beroepsbekwaamheid die in de richtlijn zijn vastgesteld.

25

Die uitlegging volgt niet alleen uit de bewoordingen van richtlijn 2002/92, maar is tevens in overeenstemming met zowel de doelstelling van artikel 2, punt 3, tweede alinea, van deze richtlijn als de doelstellingen van de richtlijn in haar geheel.

26

Het doel van artikel 2, punt 3, tweede alinea, bestaat erin enkel de verzekeringsactiviteiten waarbij de diensten rechtstreeks door de verzekeringsonderneming of haar werknemers aan de klanten worden aangeboden en verkocht, van de werkingssfeer van de richtlijn uit te sluiten, en niet die waarbij de diensten via bemiddeling worden aangeboden.

27

Wat de doelstelling van richtlijn 2002/92 in haar geheel betreft, moet worden benadrukt dat met deze richtlijn, zoals in de punten 6 tot en met 8 van de considerans ervan is vermeld, een tweeledig doel wordt nagestreefd, te weten de voltooiing en de goede werking van de interne verzekeringsmarkt door opheffing van de belemmeringen van de vrije vestiging en de vrije dienstverrichting, alsook een betere bescherming van de consument op dit gebied.

28

Een uitlegging die het mogelijk maakt dat een bepaalde categorie van personen bemiddelingsdiensten aanbiedt zonder dat zij aan de vereisten van artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/92 voldoen, zou afbreuk doen aan dat tweeledig doel.

29

In de eerste plaats zou een dergelijke uitlegging van richtlijn 2002/92 aanzienlijke verschillen doen ontstaan tussen de tussenpersonen die op de interne verzekeringsmarkt actief zijn, aangezien zij bemiddelingsactiviteiten voor dezelfde soorten verzekeringsovereenkomsten zouden kunnen uitoefenen, ongeacht of zij aan die vereisten voldoen of niet. Die uitlegging zou daarenboven indruisen tegen de doelstelling, de gelijke behandeling van alle categorieën van verzekeringstussenpersonen te verzekeren, zoals deze uit punt 9 van de considerans van richtlijn 2002/92 naar voren komt.

30

In de tweede plaats zou een dergelijke uitlegging geen waarborgen bieden voor een hoog niveau van bescherming van de consument op de verzekeringsmarkt, te weten de verzekeringnemer. De werknemers van een verzekeringsonderneming die zich in die onderneming bezighouden met de rechtstreekse verkoop van verzekeringsdiensten, kunnen niet worden geacht hoe dan ook te beschikken over de passende kennis en bekwaamheid die nodig zijn om op eigen naam het verzekeringsbemiddelingsbedrijf uit te oefenen, en aldus de kwaliteit van een dergelijke bemiddeling te kunnen garanderen. Er kan evenmin van worden uitgegaan dat dergelijke werknemers, zonder over die kennis en bekwaamheid te beschikken, aan hun klanten de in artikel 12 van richtlijn 2002/92 bedoelde informatie kunnen verstrekken wanneer hun verzekeringsovereenkomst wordt gesloten, gewijzigd of verlengd.

31

Ten slotte kan het bepaalde in artikel 4, lid 1, vierde alinea, van deze richtlijn, anders dan de Griekse regering ter terechtzitting heeft betoogd, niet afdoen aan een dergelijke uitlegging. Volgens deze bepaling behoeven de lidstaten de vereisten inzake beroepsbekwaamheid weliswaar niet toe te passen op alle natuurlijke personen die werkzaam zijn in een onderneming en een verzekeringsbemiddelingsactiviteit uitoefenen, maar dit neemt niet weg dat die bepaling de situatie regelt van ondernemingen die zelf het verzekeringsbemiddelingsbedrijf uitoefenen, en niet die van verzekeringsondernemingen die verzekeringsdiensten rechtstreeks verkopen.

32

Gelet op een en ander moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 2, punt 3, tweede alinea, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/92, in hun onderlinge samenhang beschouwd, aldus moeten worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een werknemer van een verzekeringsonderneming die niet beschikt over de kwalificaties waarin laatstgenoemde bepaling voorziet, incidenteel en naast zijn hoofdberoepswerkzaamheid verzekeringsbemiddelingsactiviteiten uitoefent, wanneer deze werknemer niet onder gezag van deze onderneming handelt, maar deze niettemin toezicht uitoefent op zijn activiteiten.

Kosten

33

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 2, punt 3, tweede alinea, en artikel 4, lid 1, van richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling, in hun onderlinge samenhang beschouwd, moeten aldus worden uitgelegd dat zij eraan in de weg staan dat een werknemer van een verzekeringsonderneming die niet beschikt over de kwalificaties waarin laatstgenoemde bepaling voorziet, incidenteel en naast zijn hoofdberoepswerkzaamheid verzekeringsbemiddelingsactiviteiten uitoefent, wanneer deze werknemer niet onder gezag van deze onderneming handelt, maar deze niettemin toezicht uitoefent op zijn activiteiten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Grieks.

Top