Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0410

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 november 2012.
Pedro Espada Sánchez e.a. tegen Iberia Líneas Aéreas de España SA.
Verzoek van de Audiencia Provincial de Barcelona om een prejudiciële beslissing.
Luchtvervoer – Verdrag van Montreal – Artikel 22, lid 2 – Aansprakelijkheid van vervoerders voor bagage – Beperkingen bij vernieling, verlies, beschadiging of vertraging van bagage – Gemeenschappelijke bagage van meerdere passagiers – Registratie door slechts één van hen.
Zaak C‑410/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:747

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

22 november 2012 ( *1 )

„Luchtvervoer — Verdrag van Montreal — Artikel 22, lid 2 — Aansprakelijkheid van vervoerders voor bagage — Beperkingen bij vernieling, verlies, beschadiging of vertraging van bagage — Aan meerdere passagiers gemeenschappelijke bagage — Aangifte door slechts één van hen”

In zaak C-410/11,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Audiencia Provincial de Barcelona (Spanje) bij beslissing van 15 juni 2011, ingekomen bij het Hof op 1 augustus 2011, in de procedure

Pedro Espada Sánchez,

Alejandra Oviedo Gonzàles,

Lucía Espada Oviedo,

Pedro Espada Oviedo

tegen

Iberia Líneas Aéreas de España SA,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: R. Silva de Lapuerta, waarnemend voor de president van de Derde kamer, K. Lenaerts, E. Juhász, J. Malenovský en D. Šváby (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Mazák,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 mei 2012,

gelet op de opmerkingen van:

P. Espada Sánchez e.a., vertegenwoordigd door C. Chulio Purroy en D. Miró García, abogados,

Iberia Líneas Aéreas de España SA, vertegenwoordigd door J. Fillat Boneta en M. Fillat Torné, abogados,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door S. Pardo Quintillán en K. Simonsson als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 22, lid 2, van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend en in haar naam is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001 (PB L 194, blz. 38; hierna: „verdrag van Montreal”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen P. Espada Sánchez, A. Oviedo Gonzáles en hun twee minderjarige kinderen Lucía en Pedro, enerzijds, en de luchtvaartmaatschappij Iberia Líneas Aéreas de España SA (hierna: „Iberia”), anderzijds, over schade ten gevolge van verlies van bagage die was aangegeven in het kader van een door deze maatschappij verzorgde vlucht.

Toepasselijke bepalingen

Verdrag van Montreal

3

In de derde alinea van de preambule van het verdrag van Montreal erkennen de staten die daarbij partij zijn „het belang van het waarborgen van bescherming van de belangen van consumenten in het internationale luchtvervoer en de noodzaak van een billijke schadevergoeding gegrond op het beginsel van restitutie”.

4

De vijfde alinea van die preambule luidt:

„[...] een gezamenlijk optreden van de staten ter verdere harmonisatie en codificatie van enige bepalingen tot regeling van het internationale luchtvervoer door middel van een nieuw verdrag is het beste middel om een billijk evenwicht van de belangen te bereiken [...]”.

5

Artikel 3, lid 3, van het verdrag van Montreal, met als opschrift „Passagiers en bagage”, bepaalt:

„De vervoerder verstrekt aan de passagier een identificatielabel voor elk stuk aangegeven bagage.”

6

Artikel 17 van dit verdrag, met het opschrift „Dood of letsel geleden door de passagier – Schade toegebracht aan de bagage”, bepaalt in de leden 2 en 4 ervan:

„2.   De vervoerder is aansprakelijk voor schade die wordt geleden in geval van vernieling, verlies of beschadiging van aangegeven bagage, op grond van het enkele feit dat de gebeurtenis die de vernieling, het verlies of de beschadiging heeft veroorzaakt, heeft plaatsgehad aan boord van het luchtvaartuig of gedurende het gehele tijdvak waarin de vervoerder de aangegeven bagage onder zijn hoede had. Evenwel is de vervoerder niet aansprakelijk indien en voor zover de schade het gevolg is van de aard of een eigen gebrek van de bagage. In het geval van niet- aangegeven bagage, daaronder begrepen persoonlijke bezittingen, is de vervoerder aansprakelijk indien de schade voortvloeit uit zijn schuld of die van zijn hulppersonen.

[...]

4.   Behoudens andersluidende bepalingen wordt in dit verdrag onder ‚bagage’ zowel aangegeven als niet-aangegeven bagage verstaan.”

7

Artikel 22 van dit verdrag, betreffende de „aansprakelijkheidsgrenzen met betrekking tot vertraging, bagage en goederen”, in de versie die gold ten tijde van de feiten uit het hoofdgeding, bepaalt in lid 2:

„Bij het vervoer van bagage is de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van vernieling, verlies, beschadiging of vertraging beperkt tot het bedrag van 1000 bijzondere trekkingsrechten per passagier, behoudens bijzondere verklaring omtrent belang bij de aflevering, gedaan door de passagier bij de afgifte van de aangegeven bagage aan de vervoerder en tegen betaling van een eventueel verhoogd tarief. In dat geval is de vervoerder verplicht te betalen tot het bedrag van de opgegeven som, tenzij hij bewijst dat deze het werkelijke belang van de passagier bij de aflevering te boven gaat.”

Wettelijke regeling van de Unie

8

Het verdrag van Montreal is, wat de Gemeenschap betreft, op 28 juni 2004 in werking getreden.

9

Punt 1 van de considerans van besluit 2001/539 luidt:

„Het is gunstig voor luchtvaartmaatschappijen uit de Europese Gemeenschap wanneer uniforme en eenduidige regels van toepassing zijn met betrekking tot hun aansprakelijkheid voor schade en wanneer die regels dezelfde zijn als die welke gelden voor luchtvaartmaatschappijen uit derde landen.”

10

Artikel 1 van verordening (EG) nr. 2027/97 van de Raad van 9 oktober 1997 betreffende de aansprakelijkheid van luchtvervoerders met betrekking tot het luchtvervoer van passagiers en hun bagage (PB L 285, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 889/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 13 mei 2002 (PB L 140, blz. 2; hierna: „verordening nr. 2027/97”), bepaalt:

„Deze verordening geeft uitvoering aan de bepalingen van het verdrag van Montreal over het luchtvervoer van passagiers en hun bagage en bevat een aantal aanvullende bepalingen. [...]”

11

Artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2027/97 luidt:

„De aansprakelijkheid van een luchtvervoerder van de Gemeenschap met betrekking tot de passagiers en hun bagage is onderworpen aan alle bepalingen van het verdrag van Montreal die op die aansprakelijkheid betrekking hebben.”

12

Volgens punt 12 van de considerans van verordening nr. 889/2002 „[zullen] [u]niforme aansprakelijkheidsgrenzen bij verlies, beschadiging of vernietiging van bagage en bij door vertraging veroorzaakte schade die van toepassing zijn op alle door luchtvervoerders van de Gemeenschap verzorgde vervoer, [...] leiden tot eenvoudige en duidelijke regels voor zowel passagiers als luchtvaartmaatschappijen, zodat passagiers zelf kunnen bepalen wanneer een bijkomende verzekering noodzakelijk is.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

13

Espada Sánchez, Oviedo Gonzàles en hun twee minderjarige kinderen zijn op 1 augustus 2008 aan boord gegaan van een door Iberia verzorgde vlucht van Barcelona (Spanje) naar Parijs (Frankrijk). De bagage van dit gezin was verdeeld over twee koffers. Deze koffers zijn verloren geraakt tijdens de vlucht en zijn niet teruggevonden.

14

Om die reden vorderen de vier passagiers van Iberia op grond van artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal een schadevergoeding van 4400 EUR, wat overeenkomt met 4000 bijzondere trekkingsrechten (hierna: „BTR”), ofwel 1000 BTR per passagier.

15

Bij vonnis van 18 maart 2010 heeft de Juzgado Mercantil no 2 de Barcelona hun verzoek gedeeltelijk toegewezen en Iberia veroordeeld tot betaling van 600 EUR, vermeerderd met de wettelijke rente.

16

De Audiencia Provincial de Barcelona, waarbij hoger beroep was ingesteld tegen dat vonnis, heeft twijfels over hoe artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal moet worden uitgelegd. In dit verband wijst zij erop dat niet is uitgesloten dat volgens deze bepaling, gelezen tegen de achtergrond van artikel 3, lid 3, van dit verdrag, enkel de passagier die het in laatstgenoemde bepaling bedoelde identificatielabel heeft verkregen, recht heeft op schadevergoeding bij bagageverlies.

17

In deze omstandigheden heeft de Audiencia Provincial de Barcelona de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vragen:

„1)

Dient de in artikel 22, lid 2, van het [verdrag van Montreal] vastgestelde beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder voor vernieling, verlies of beschadiging van bagage tot 1000 [BTR] per passagier, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van dit verdrag, te worden uitgelegd als een maximumgrens die geldt voor elke passagier, wanneer meerdere samen reizende passagiers hun gemeenschappelijke bagage samen aangeven, ook al is het aantal aangegeven koffers lager dan het aantal werkelijke passagiers?

2)

Of dient de in die bepaling vastgestelde schadevergoedingslimiet daarentegen aldus te worden uitgelegd dat per stuk aangegeven bagage slechts één passagier schadevergoeding kan vorderen, en de maximale vergoeding bijgevolg per passagier geldt, ook al staat vast dat de verloren bagage waarvoor slechts één identificatielabel is verstrekt, aan meer dan één passagier toebehoort?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

18

Met zijn vragen, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, daarvan, aldus moet worden uitgelegd dat het recht op schadevergoeding in geval van bagageverlies eveneens toekomt aan de passagier die een schadevergoeding vordert voor het verlies van bagage die op naam van een andere passagier is aangegeven, en dat de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder voor het verlies van bagage eveneens geldt ten aanzien van die passagier.

19

Om te beginnen moet in herinnering worden gebracht dat de aansprakelijkheid van een communautaire luchtvaartmaatschappij voor passagiers en hun bagage volgens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2027/97 onderworpen is aan alle bepalingen van het verdrag van Montreal die op die aansprakelijkheid betrekking hebben.

20

Aangezien de bepalingen van dat verdrag vanaf de datum van inwerkingtreding ervan een integrerend bestanddeel van de rechtsorde van de Unie vormen, is het Hof bevoegd om een prejudiciële beslissing te geven over de uitlegging ervan, met inachtneming van de voor de Unie geldende uitleggingsregels van het algemene volkenrecht (zie in die zin arresten van 25 februari 2010, Brita, C-386/08, Jurispr. blz. I-1289, punten 39-42, en 6 mei 2010, Walz, C-63/09, Jurispr. blz. I-4239, punten 20 en 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

21

Op dit punt heeft het Hof reeds geoordeeld dat het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 weliswaar de Unie niet bindt en evenmin bindend is voor alle lidstaten, maar dat het de regels van internationaal gewoonterecht weergeeft, die als zodanig bindend zijn voor de instellingen van de Unie en deel uitmaken van haar rechtsorde (arrest Brita, reeds aangehaald, punt 42).

22

Zo bepaalt artikel 31 van dat verdrag dat een verdrag te goeder trouw moet worden uitgelegd, in overeenstemming met de gebruikelijke betekenis die de bewoordingen ervan in hun context hebben, en met inachtneming van het voorwerp en het doel van dat verdrag (arrest van 15 juli 2010, Hengartner en Gasser, C-70/09, Jurispr. blz. I-7233, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest Walz, reeds aangehaald, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

23

Uit artikel 17, lid 2, van het verdrag van Montreal volgt in wezen dat de vervoerder met name aansprakelijk is voor schade ten gevolge van het verlies van bagage. Artikel 22, lid 2, van dit verdrag bepaalt met name dat „[b]ij het vervoer van bagage [...] de aansprakelijkheid van de vervoerder in geval van [...] verlies [...] beperkt [is] tot [...] 1000 [BTR] per passagier [...]”.

24

Uit de in het vorige punt aangehaalde bepalingen volgt dat de schade die is geleden ten gevolge van het verlies van vervoerde bagage de aansprakelijkheid van de luchtvervoerder met zich brengt en voorts dat de passagier recht heeft op vergoeding van de geleden schade, binnen de in deze bepalingen vastgestelde grenzen.

25

Daarnaast volgt uit artikel 17, lid 2, van het verdrag van Montreal dat de luchtvervoerder aansprakelijk is voor schade ten gevolge van het verlies van om het even welke bagage van de passagiers, of deze nu is aangegeven of niet. Deze vaststelling vindt eveneens steun in het feit dat artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal zonder nadere precisering gewaagt van de term „bagage”, die volgens artikel 17, lid 4, van dit verdrag, behoudens andersluidende bepalingen, ziet op „zowel aangegeven als niet-aangegeven bagage”.

26

Aan deze uitlegging kan niet worden afgedaan door artikel 3, lid 3, van het verdrag van Montreal, volgens hetwelk „[d]e vervoerder [een identificatielabel] verstrekt aan de passagier [...] voor elk stuk aangegeven bagage”. Anders dan Iberia en de Europese Commissie betogen, voorziet deze bepaling, zoals de Duitse regering terecht heeft aangevoerd, enkel in een verplichting voor de luchtvervoerder om de aangegeven bagage te identificeren en kan uit die bepaling niet worden afgeleid dat het recht op schadevergoeding bij verlies van bagage, als bedoeld in artikel 22, lid 2, van dat verdrag, enkel toekomt aan passagiers die minstens één stuk bagage hebben aangegeven, en dat de in die bepaling bedoelde aansprakelijkheidsbeperking op dit punt enkel geldt voor die passagiers.

27

Derhalve moeten de relevante bepalingen van het verdrag van Montreal, in onderlinge samenhang gelezen, aldus worden uitgelegd dat de luchtvervoerder is gehouden om een passagier te vergoeden in geval van verlies van bagage die is aangegeven op naam van een andere passagier van dezelfde vlucht, voor zover die verloren bagage voorwerpen bevatte van eerstgenoemde passagier, die schade heeft geleden ten gevolge van het verlies ervan. Bijgevolg heeft volgens het verdrag van Montreal niet enkel de passagier die zijn eigen bagage persoonlijk heeft aangegeven, maar ook degene wiens voorwerpen zich bevonden in bagage die een andere passagier van dezelfde vlucht heeft aangegeven, in geval van verlies van deze voorwerpen een individueel recht op schadevergoeding overeenkomstig de regels van artikel 17, lid 2, eerste zin, van dit verdrag en binnen de grenzen van artikel 22, lid 2, ervan.

28

Deze conclusie vindt tevens steun in de doelstellingen die aan de vaststelling van het verdrag van Montreal ten grondslag lagen.

29

In dit verband zij eraan herinnerd dat in de derde alinea van de preambule van dat verdrag „het belang [is erkend] van het waarborgen van bescherming van de belangen van consumenten in het internationale luchtvervoer en de noodzaak van billijke schadevergoeding gegrond op het beginsel van restitutie”. Deze twee doelstellingen zouden evenwel noodzakelijkerwijze in gevaar worden gebracht indien de passagier wiens voorwerpen zich bevonden in bagage die een andere passagier van dezelfde vlucht heeft aangegeven, zelf geen vergoeding zou kunnen verkrijgen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van het verlies van die voorwerpen.

30

Bovendien hebben de partijen bij dat verdrag, gelet op deze doelstellingen, besloten om te voorzien in een stelsel van strikte aansprakelijkheid, dat evenwel inhoudt dat voor een „billijk evenwicht tussen de belangen”, met name tussen die van luchtvervoerders en passagiers, wordt gezorgd (zie arrest Walz, reeds aangehaald, punten 31 en 33). Met het oog op het behoud van een dergelijk evenwicht voorziet het verdrag van Montreal in bepaalde gevallen – met name, volgens artikel 22, lid 2, ervan, bij vernieling, verlies, beschadiging of vertraging van bagage – in een beperking van de aansprakelijkheid van de luchtvervoerders, waarbij de daaruit voortvloeiende schadevergoedingslimiet „per passagier” moet gelden (zie arrest Walz, reeds aangehaald, punt 34).

31

Van een dergelijk evenwicht zou evenwel geen sprake zijn indien de voorwerpen van een passagier die zich bevinden in de bagage van een andere passagier, die deze bagage heeft aangegeven, zouden moeten worden uitgesloten van het in dat verdrag bedoelde recht op schadevergoeding op grond dat die bagage niet door eerstgenoemde passagier is aangegeven.

32

Voorts kan niet op goede gronden staande worden gehouden dat de toekenning van het in artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal bedoelde recht op schadevergoeding aan de passagier wiens voorwerpen zich bevonden in de door een andere passagier aangegeven bagage, afbreuk zou doen aan het billijke evenwicht tussen de belangen, omdat zij tot gevolg zou hebben dat de luchtvervoerders een zeer zware en moeilijk vast te stellen en te berekenen vergoedingsverplichting wordt opgelegd, die hun economische activiteit zou kunnen ontwrichten of zelfs stilleggen, en dus in strijd zou zijn met dat verdrag.

33

In dit verband zij er om te beginnen op gewezen dat de toekenning van een dergelijk recht het voor de luchtvervoerders geenszins onmogelijk maakt om de eventuele vergoedingsverplichting per passagier duidelijk vast te stellen en te berekenen.

34

Daarnaast kan er niet van worden uitgegaan dat deze potentiële verplichting de economische activiteit van die vervoerders zal ontwrichten of stilleggen. De in punt 29 van het onderhavige arrest aangehaalde aansprakelijkheidsbeperkingen komen immers ten goede aan luchtvervoerders en de voor bagage vastgestelde limiet vormt volgens artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal een maximale vergoeding, die dus niet van rechtswege forfaitair aan elke passagier wordt toegekend bij verlies van zijn bagage. Overigens is de vervoerder volgens artikel 17, lid 2, van dit verdrag niet aansprakelijk indien en voor zover de schade voortvloeit uit de aard of een eigen gebrek van de bagage.

35

Tot slot moet in herinnering worden gebracht dat het, met het oog op de toekenning van de in artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal bedoelde vergoeding, aan de betrokken passagiers staat om onder toezicht van de nationale rechter rechtens genoegzaam het bewijs te leveren van de inhoud van de verloren bagage en van het feit dat de op naam van een andere passagier aangegeven bagage effectief voorwerpen bevatte van een andere passagier van diezelfde vlucht. In dit verband kan de rechter rekening houden met het feit dat deze passagiers tot hetzelfde gezin behoren, hun tickets samen hebben gekocht of op hetzelfde moment hebben ingecheckt.

36

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat artikel 22, lid 2, van het verdrag van Montreal, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, ervan, aldus moet worden uitgelegd dat het recht op schadevergoeding in geval van verlies van bagage eveneens toekomt aan een passagier die deze schadevergoeding vordert voor verlies van bagage die is aangegeven op naam van een andere passagier en dat de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder voor het verlies van bagage eveneens geldt ten aanzien van eerstgenoemde passagier, wanneer deze verloren bagage effectief voorwerpen van deze passagier bevatte.

Kosten

37

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 22, lid 2, van het op 28 mei 1999 te Montreal gesloten Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer, dat op 9 december 1999 door de Europese Gemeenschap is ondertekend en in haar naam is goedgekeurd bij besluit 2001/539/EG van de Raad van 5 april 2001, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van dit verdrag, moet aldus worden uitgelegd dat het recht op schadevergoeding in geval van verlies van bagage eveneens toekomt aan een passagier die deze schadevergoeding vordert voor verlies van bagage die is aangegeven op naam van een andere passagier en dat de beperking van de aansprakelijkheid van de vervoerder voor het verlies van bagage eveneens geldt ten aanzien van eerstgenoemde passagier, wanneer deze verloren bagage effectief voorwerpen van deze passagier bevatte.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.

Top