Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CJ0302

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 18 oktober 2012.
Rosanna Valenza e.a. tegen Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato.
Verzoeken van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing.
Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in overheidssector – Nationale mededingingsautoriteit – Consolideringsprocedure – Aanstelling van werknemers met arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als statutair ambtenaar zonder openbaar vergelijkend onderzoek – Bepaling van anciënniteit – Geheel buiten beschouwing laten van tijdvakken van dienst vervuld in kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Discriminatieverbod.
Gevoegde zaken C‑302/11 tot en met C‑305/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:646

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

18 oktober 2012 ( *1 )

„Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP over arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 4 — Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in de overheidssector — Nationale mededingingsautoriteit — Consolideringsprocedure — Aanstelling van werknemers met arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als statutair ambtenaar zonder openbaar vergelijkend onderzoek — Bepaling van anciënniteit — Geheel buiten beschouwing laten van tijdvakken van dienst vervuld in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Discriminatieverbod”

In de gevoegde zaken C-302/11 tot en met C-305/11,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (Italië) bij beslissingen van 29 april 2011, ingekomen bij het Hof op 17 juni 2011, in de procedures

Rosanna Valenza (C-302/11 en C-304/11),

Maria Laura Altavista (C-303/11),

Laura Marsella,

Simonetta Schettini,

Sabrina Tomassini (C-305/11)

tegen

Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato,

wijst HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: U. Lõhmus, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, A. Arabadjiev en C. G. Fernlund (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 juni 2012,

gelet op de opmerkingen van:

Valenza en Altavista, vertegenwoordigd door G. Pafundi, avvocato,

Marsella, Schettini en Tomassini, vertegenwoordigd door G. Arrigo en G. Patrizi, avvocati,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door S. Varone, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en C. Cattabriga als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de clausules 4 en 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).

2

Die verzoeken zijn ingediend in het kader van geschillen tussen respectievelijk Valenza, Altavista, Marsella, Schettini en Tomassini en de Autorità Garante della Concorrenza e del Mercato (hierna: „AGCM”) over de weigering van deze laatste, voor de bepaling van de anciënniteit van eerstgenoemden bij hun aanstelling voor onbepaalde tijd – in het kader van een specifieke procedure voor de consolidering van hun arbeidsverhouding – als statutair ambtenaar, rekening te houden met voorheen bij diezelfde overheidsdienst in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd opgebouwde anciënniteit.

Toepasselijke bepalingen

De wettelijke regeling van de Unie

3

Volgens overweging 14 van de considerans van richtlijn 1999/70, die op artikel 139, lid 2, EG berust, hebben de partijen bij de raamovereenkomst door het sluiten van deze laatste de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd willen verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen, en een kader willen vaststellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

4

Artikel 1 van richtlijn 1999/70 bepaalt dat zij „gericht [is] op de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, UNICE, CEEP) gesloten raamovereenkomst [...], die in de bijlage is opgenomen”.

5

Artikel 2, eerste en derde alinea, van deze richtlijn bepaalt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juli 2001 hieraan te voldoen of verzekeren zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners de nodige bepalingen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de lidstaten moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

[...]

Wanneer de lidstaten de in de eerste alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.”

6

Krachtens artikel 3 ervan is richtlijn 1999/70 in werking getreden op 10 juli 1999, de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

7

Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst heeft deze tot doel:

„a)

de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;

b)

een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.”

8

Clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst luidt als volgt:

„Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.”

9

Clausule 3 van de raamovereenkomst bepaalt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.

‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.

‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden.

Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken.”

10

In clausule 4 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Non-discriminatiebeginsel”, wordt bepaald:

„1.

Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

[...]

4.

Vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden geschiedt voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn.”

11

Clausule 5 van de raamovereenkomst, „Maatregelen ter voorkoming van misbruik”, luidt:

„1.

Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:

a)

vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;

b)

vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;

c)

vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.

2.

De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:

a)

als ,opeenvolgend’ worden beschouwd;

b)

geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.”

Italiaanse regeling

12

In artikel 3 van de Italiaanse grondwet is het beginsel van gelijke behandeling neergelegd.

13

Artikel 97 van de Italiaanse grondwet bepaalt:

„Voor toegang tot functies in overheidsdienst moet een vergelijkend onderzoek worden afgelegd, behalve in de bij de wet bepaalde gevallen.”

14

Artikel 1, lid 519, van de Italiaanse begrotingswet voor 2007 [legge n. 296 disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2007)] van 27 december 2006 (gewoon supplement bij GURI nr. 299 van 27 december 2006, hierna: „wet 296/2006”) bepaalt:

„Voor het jaar 2007 is 20 % van het in lid 513 bedoelde fonds bestemd voor consolidering op verzoek van personeelsleden in andere dan leidinggevende functies die reeds drie jaar, zij het met onderbrekingen, in dienst zijn op basis arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, of die aan dit vereiste voldoen op grond van vóór 29 september 2006 gesloten arbeidsovereenkomsten of die in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wet reeds drie jaar, zij het met onderbrekingen, in dienst waren op basis arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en daarom verzoeken, op voorwaarde dat zij zijn aangesteld volgens een selectieprocedure in de vorm van een algemeen vergelijkend onderzoek of volgens een in de wet bepaalde procedure. Consolidering geschiedt voor personeelsleden die voor bepaalde tijd zijn aangeworven volgens diverse procedures, door het organiseren van selecties [...]”

15

Blijkens de gegevens die de Italiaanse regering het Hof heeft verstrekt verleent de betrokken consolidering, die plaatsvindt bij bestuurlijke maatregel volgens een in de wet vastgelegde procedure, de belanghebbende het statuut van ambtenaar, dat hem daarmee onderscheidt van „werknemers in overheidsdienst” op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst.

16

Artikel 75, lid 2, van decreto-legge n. 112 disposizioni urgenti per lo sviluppo economico, la semplificazione, la competitività, la stabilizzazione della finanza pubblica e la perequazione tributaria (voorlopig wetsbesluit nr. 112 tot vaststelling van dringende maatregelen voor de economische ontwikkeling, de vereenvoudiging, de competitiviteit, de stabilisering van de overheidsuitgaven en de evenwichtige verdeling van belastingen) van 25 juni 2008 (gewoon supplement bij GURI nr. 147 van 25 juni 2008), bepaalt het volgende:

„Voor de onafhankelijke organen wordt het personeel waarvoor de procedures van artikel 1, lid 519, van wet [nr. 296/2006] gelden ingedeeld in de aanvangssalaristrap, zonder erkenning van de tijdens hun arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd of hun specialisatieovereenkomsten verworven anciënniteit en zonder kostentoeslag, doch met toekenning van een geleidelijk afnemende en niet herwaardeerbare toeslag ad personam die gelijk is aan het eventuele verschil tussen het salaris dat zij tot dan toe ontvingen, en het salaris waarop zij recht hebben bij de in aanstelling in vaste dienst.”

17

Artikel 36 van decreto-legislativo n. 165 norme generali sull’ordinamento del lavoro alle dipendenze delle amministrazioni pubbliche (wetsbesluit nr. 165 houdende algemene bepalingen inzake de regeling van het werk van de werknemers in overheidsdienst) van 30 maart 2001 (gewoon supplement bij GURI nr. 106 van 9 mei 2001), bepaalt:

„1.   Ter dekking van hun normale behoeften maken overheidsorganen uitsluitend gebruik van aanstellingen voor onbepaalde tijd volgens de in artikel 35 voorziene aanwervingsprocedure.

2.   Om te voldoen aan tijdelijke, uitzonderlijke behoeften kunnen overheidsorganen, met inachtneming van de geldende aanwervingsprocedures, gebruikmaken van de flexibele vormen van aanstelling en tewerkstelling van personeel als voorzien in het burgerlijk wetboek en de wetten inzake de arbeidsverhoudingen in loondienst in ondernemingen. Onverminderd de bevoegdheid van de bestuursorganen, de organisatorische behoeften te bepalen overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen, regelen de nationale collectieve arbeidsovereenkomsten het gebied van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. [...]

[...]

5.   Hoe dan ook kan, onverminderd de aansprakelijkheid en sancties, schending van dwingende bepalingen betreffende de aanstelling of de tewerkstelling van werknemers door de overheidsorganen niet leiden tot de totstandkoming van arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd met die overheidsorganen. De betrokken werknemer heeft aanspraak op vergoeding van de schade die het gevolg is van arbeid in strijd met dwingende bepalingen. De overheidsorganen dienen de als zodanig betaalde bedragen op de verantwoordelijke bestuurders te verhalen wanneer de schending aan opzet of aan grove nalatigheid te wijten is [...]

[...]”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

18

Na op 27 januari 2007 krachtens wet 296/2006 een verzoek om consolidering te hebben ingediend zijn verzoeksters in de hoofdgedingen, die allen in dienst van de AGCM waren op basis van achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, door dat orgaan aangeworven voor onbepaalde tijd met aanstelling in vaste dienst op 17 mei 2007.

19

Bij besluit van 17 juli 2008 heeft de AGCM verzoeksters in de hoofdgedingen met terugwerkende kracht tot 17 mei 2007 ingedeeld in het aanvangsniveau waarin zij waren ingedeeld bij het sluiten van hun overeenkomst voor bepaalde tijd, zonder erkenning van de op basis van die overeenkomsten opgebouwde anciënniteit, en hun een toeslag ad personam toegekend gelijk aan het verschil tussen de bezoldiging die zij op 17 mei 2007 ontvingen en de bezoldiging als gevolg van de aanstelling in vaste dienst.

20

Het Tribunale amministrativo regionale Lazio – Roma heeft de door verzoeksters in de hoofdgedingen tegen dat besluit ingestelde beroepen verworpen onder meer op grond dat met de procedure van consolidering kan worden afgeweken van de regel van een openbaar vergelijkend onderzoek, maar dat op grond daarvan niet de tijdens de dienstbetrekking voor bepaalde tijd opgebouwde anciënniteit kan worden erkend.

21

Verzoeksters in de hoofdgedingen hebben tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij de Consiglio di Stato. Zij hebben zich daarbij beroepen op schending van artikel 4 van de raamovereenkomst doordat de consolideringsregeling van wet nr. 296/2006 de tijdens de dienstbetrekking voor bepaalde tijd opgebouwde anciënniteit op nul stelt, hoewel dezelfde taken worden verricht en het gebruik van meerdere overeenkomsten voor bepaalde tijd misbruik oplevert.

22

De Consiglio di Stato merkt op dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale regelgeving het mogelijk maakt dat werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd rechtstreeks worden aangesteld in afwijking van de regel dat voor toegang tot de overheidsdienst het slagen voor een openbaar vergelijkend onderzoek vereist is, maar dat die werknemers worden ingedeeld in de aanvangssalaristrap van hun functie zonder behoud van de tijdens hun dienstbetrekking voor bepaalde tijd verworven anciënniteit.

23

Volgens de Consiglio di Stato heeft de nationale wetgever niet beoogd, onrechtmatige tewerkstellingen voor bepaalde tijd te regulariseren door arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in arbeidsverhoudingen voor onbepaalde tijd, met een onjuist gebruik van deze laatste in strijd met artikel 5 van de raamovereenkomst. Hij heeft veeleer de eerdere aanstelling op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd als rechtsgrondslag genomen voor het verkrijgen van een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd in afwijking van de regel dat voor aanstelling in vaste dienst bij de overheid het slagen voor een openbaar vergelijkend onderzoek vereist is. Het op nul stellen van de anciënniteit wordt gerechtvaardigd door de noodzaak, te voorkomen dat werknemers in vaste dienst, die voor onbepaalde tijd zijn aangesteld na voor een openbaar vergelijkend onderzoek te zijn geslaagd, door het hierboven bedoelde behoud van de anciënniteit worden gediscrimineerd. Het behoud van die anciënniteit zou tot gevolg hebben dat bepaalde personen „zijdelings” in vaste dienst bij de overheid worden aangesteld en daarbij werknemers in vaste dienst met minder anciënniteit voorbijsteken.

24

De Consiglio di Stato herinnert er overigens aan dat in overheidsdienst het verbod van omzetting van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd geldt. In de beschikking van 1 oktober 2010, Affatato (C-3/10), heeft het Hof dat verbod rechtmatig verklaard.

25

Tot slot beklemtoont de Consiglio di Stato dat hij in zijn arrest nr. 1138 van 23 februari 2011 eveneens heeft uitgesloten dat de aan de orde zijnde regeling in strijd is met de raamovereenkomst, op grond dat deze een ongunstige behandeling van de werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd ten opzichte van de werknemer in vaste dienst slechts verbiedt gedurende de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd. Daarentegen belet de raamovereenkomst niet dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan het einde van de vastgestelde looptijd wordt beëindigd en dat vervolgens een nieuwe overeenkomst, voor onbepaalde tijd, wordt gesloten zonder dat rekening wordt gehouden met de onder de eerdere overeenkomst verworven anciënniteit, nu het hier immers gaat om een nieuwe overeenkomst. De raamovereenkomst is dus niet van toepassing. Bovendien kan het verbod van discriminatie van de werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd geen omgekeerde discriminatie van de werknemer in vaste dienst gebieden. Mitsdien is de toepassing van verschillende criteria voor de werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd en de werknemer in vaste dienst gerechtvaardigd om objectieve redenen in de zin van clausule 4, punt 4, van de raamovereenkomst.

26

De Consiglio di Stato merkt evenwel op dat het Tribunale del lavoro di Torino in uitspraak nr. 4148 van 9 november 2009 heeft geoordeeld dat op grond van clausule 4, punt 4, van de raamovereenkomst de anciënniteit behouden moet blijven wanneer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ofschoon deze uitspraak betrekking had op andere omstandigheden dan de thans aan de orde zijnde, bestaan er dus verschillen van mening over de uitlegging van deze clausule. Bijgevolg moet worden betwijfeld of het nationale recht verenigbaar is met het recht van de Unie.

27

In die omstandigheden heeft de Consiglio di Stato de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Staat clausule 4, punt 4, van de [raamovereenkomst], volgens welke ‚vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst geschiedt, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn’, juncto clausule 5 [van die overeenkomst] in de uitlegging die daarvan is gegeven door het Hof van Justitie van de EG, volgens hetwelk de Italiaanse regeling die in overheidsdienst de omzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verbiedt, rechtmatig is, in de weg aan een nationale regeling betreffende de consolidering van de dienstbetrekking van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (artikel 1, lid 519, van wet nr. 296/2006) volgens welke werknemers die reeds op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zijn aangesteld, rechtstreeks in vaste dienst kunnen worden aangesteld in afwijking van de regel dat zij voor een openbaar algemeen vergelijkend onderzoek moeten zijn geslaagd, maar de anciënniteit die zij tijdens hun dienstbetrekking voor bepaalde tijd hebben verworven, op nul wordt gesteld, of valt het verlies van de anciënniteit waarin de nationale wetgever heeft voorzien, onder de uitzondering op ‚objectieve gronden’ gezien tegen de achtergrond van het vereiste te voorkomen dat werknemers met een tijdelijke dienstbetrekking in vaste dienst worden aangesteld ten nadele van de werknemers die reeds in vaste dienst zijn, hetgeen het geval zou zijn indien de werknemers met een tijdelijke dienstbetrekking hun voorheen verworven anciënniteit zouden kunnen behouden?

2)

Staat clausule 4, punt 4, van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG, volgens welke ‚vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst geschiedt, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn’, juncto clausule 5 [van die overeenkomst] in de uitlegging die daarvan is gegeven door het Hof van Justitie van de EG, volgens hetwelk de Italiaanse regeling die in overheidsdienst de omzetting van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verbiedt, rechtmatig is, in de weg aan een nationale regeling die, onverminderd het verkrijgen van anciënniteit tijdens de duur van de dienstbetrekking voor bepaalde tijd, bepaalt dat de overeenkomst voor bepaalde tijd wordt beëindigd en dat een overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt gesloten die verschilt van de eerste overeenkomst en waarbij de betrokkene zijn voorheen verworven anciënniteit niet behoudt (artikel 1, lid 519, van wet nr. 296/2006)?”

28

Bij beschikking van de president van het Hof van 20 juli 2011 zijn de zaken C-302/11–C-305/11 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

29

Met haar vragen, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechterlijke instantie in hoofdzaak te vernemen of clausule 4 van de raamovereenkomst, gelezen in samenhang met clausule 5 daarvan, aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale wettelijke bepalingen zoals aan de orde in de hoofdgedingen, die volledig uitsluiten dat een overheidsorgaan dat een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd in vaste dienst aanstelt als statutair ambtenaar in het kader van een specifieke procedure voor consolidering van de arbeidsverhouding van die werknemer, voor de vaststelling van diens anciënniteit rekening houdt met tijdvakken waarin hij bij dat orgaan op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd in dienst is geweest.

Toepasselijkheid van clausule 4 van de raamovereenkomst

30

De Italiaanse regering merkt op dat clausule 4 van de raamovereenkomst op de hoofdgedingen niet van toepassing is. Die bepaling verbiedt enkel ieder verschil in behandeling tussen werknemers in vaste dienst en werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd gedurende de tewerkstelling voor bepaalde tijd. De hoofdgedingen stellen geen vragen aan de orde over de vergelijking tussen die categorieën werknemers, nu de vroegere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd volgens de aan de orde zijnde nationale wetgeving recht geeft op een overeenkomst voor onbepaalde tijd, in afwijking van de algemene regel dat voor de toegang tot een betrekking in vaste dienst bij de overheid aan een algemeen vergelijkend onderzoek moet worden deelgenomen. Die arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vormt dus uitsluitend een voorwaarde voor toegang tot de bijzondere procedure voor een zelfstandige aanwerving in het kader van een betrekking in vaste dienst, die geheel los staat van de voorgaande. De consolideringsprocedure leidt er dus niet toe dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die zijn gesloten in strijd met clausule 5 van de raamovereenkomst worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, maar er ontstaat een nieuwe arbeidsverhouding, met de verplichting een proeftijd te vervullen. Tegelijkertijd maakt die consolidering een einde aan de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, waardoor alle bestaande situaties moeten worden beëindigd en inzonderheid de bezoldiging aan het einde van de arbeidsovereenkomst moet worden uitgekeerd en de niet opgenomen verlofdagen moeten worden verrekend.

31

Met dit betoog, dat op de voornaamste punten aansluit bij de beoordeling door de Consiglio di Stato in zijn verwijzingsbeslissingen en in zijn arrest nr. 1138 van 23 februari 2011, geeft de Italiaanse regering dus in hoofdzaak te kennen dat clausule 4 van de raamovereenkomst niet van toepassing is in situaties zoals aan de orde in de hoofdgedingen, nu het verschil in behandeling dat wordt aangevoerd door verzoeksters in de hoofdgedingen, die sinds 17 mei 2007 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben met de AGCM, plaatsvindt ten opzichte van andere werknemers in vaste dienst.

32

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat volgens clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst, deze van toepassing is op werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat (arrest van 8 september 2011, Rosado Santana C-177/10, Jurispr. blz. I-7907, punt 39).

33

Het Hof heeft reeds geoordeeld dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing zijn op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten (arrest van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C-307/05, Jurispr. blz. I-7109, punt 28, en arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 40).

34

Het enkele feit dat verzoeksters in de hoofdgedingen werknemer in vaste dienst zijn geworden, sluit niet uit dat zij zich, in bepaalde omstandigheden, kunnen beroepen op het in clausule 4 van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel (zie arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 41; zie in dezelfde zin arrest van 8 maart 2012, Huet, C-251/11, punt 37).

35

In de hoofdgedingen klagen verzoeksters immers in hoofdzaak, in hun hoedanigheid van werknemers in vaste dienst, over een verschil in behandeling bij de inaanmerkingneming van hun anciënniteit en beroepservaring voor een aanwervingsprocedure die tot hun aanstelling als statutair ambtenaar heeft geleid. Terwijl de diensttijd die zij als werknemer in vaste dienst hebben vervuld voor de bepaling van de anciënniteit – en daarmee voor de hoogte van de bezoldiging – wel in aanmerking wordt genomen, is dit niet het geval met de diensttijd die zij als werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd hebben vervuld, zonder dat de aard van de verrichte taken en de daaraan inherente kenmerken zijn onderzocht. Aangezien de met clausule 4 van de raamovereenkomst strijdige discriminatie waarvan verzoeksters in de hoofdgedingen slachtoffer stellen te zijn, betrekking heeft op diensttijd die zij hebben vervuld als werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd, is het feit dat zij in tussentijd werknemer in vaste dienst zijn geworden, irrelevant (zie in die zin arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 42).

36

Bovendien moet worden opgemerkt dat krachtens clausule 4, punt 4, van de raamovereenkomst de vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet geschieden aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer het hanteren van verschillende criteria op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd is. Noch uit de bewoordingen van die bepaling, noch uit de context ervan blijkt dat deze niet meer van toepassing zou zijn wanneer de betrokken werknemer eenmaal de hoedanigheid van werknemer in vaste dienst heeft verworven. De doelstellingen die worden nagestreefd met richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst, die er zowel toe strekken discriminatie te verbieden als misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, pleiten daar immers tegen (arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 43).

37

Het bij voorbaat uitsluiten van de toepassing van de raamovereenkomst in een situatie als in de hoofdgedingen, zou erop neerkomen dat de omvang van de aan de betrokken werknemers geboden bescherming tegen discriminatie, in strijd met het doel van die clausule, wordt beperkt, en leiden tot een onterecht restrictieve, met de rechtspraak van het Hof strijdige uitlegging van die clausule (arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

38

Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat, anders dan in de door de Italiaanse regering voorgestane uitlegging, niets belet dat clausule 4 van de raamovereenkomst wordt toegepast in de hoofdgedingen.

Uitlegging van clausule 4 van de raamovereenkomst

39

Er zij aan herinnerd dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een verbod bevat om, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Punt 4 van die clausule bevat hetzelfde verbod met betrekking tot de criteria voor periodes van anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden (arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 64).

40

Volgens vaste rechtspraak verlangt het non-discriminatiebeginsel dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 65 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

41

Derhalve moet eerst worden onderzocht of de betrokken situaties vergelijkbaar zijn en vervolgens of er eventueel een objectieve rechtvaardiging bestaat.

Vergelijkbaarheid van de betrokken situaties

42

Om te beoordelen of de betrokken personen gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient, overeenkomstig de clausules 3, punt 2, en 4, punt 1, van die overeenkomst te worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C-273/10, punt 37, arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 66, en beschikking van 9 februari 2012, Lorenzo Martínez, C-556/11, punt 43).

43

Het staat in beginsel aan de verwijzende rechter om vast te stellen of verzoeksters in de hoofdgedingen zich, toen zij hun werkzaamheden bij de AGCM verrichtten in het kader van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, in een situatie bevonden die vergelijkbaar is met die van werknemers die in vaste dienst zijn bij diezelfde instantie (zie arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 67, en beschikking Lorenzo Martínez, reeds aangehaald, punt 44).

44

De aard van de werkzaamheden die verzoeksters in de hoofdgedingen hebben verricht gedurende de jaren waarin zij bij de diensten van de AGCM hebben gewerkt in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en de kwaliteit van de ervaring die zij daarbij hebben opgedaan zijn niet enkel een van de factoren die een verschil in behandeling ten opzichte van statutaire ambtenaren kunnen rechtvaardigen. Zij vormen ook criteria aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de betrokkenen zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van laatstbedoelden (zie in die zin arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 69).

45

In casu zijn verzoeksters in de hoofdgedingen, die voor de consolideringsprocedure in aanmerking zijn gekomen, anders dan de statutaire ambtenaren niet geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek voor ambtenaren. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt kan die omstandigheid echter niet impliceren dat zij zich in een verschillende situatie bevinden, nu de consolideringsvoorwaarden die de nationale wetgever heeft vastgelegd in de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale wetgeving, die respectievelijk betrekking hebben op de duur van de arbeidsverhouding voor bepaalde tijd en het vereiste daartoe te zijn aangeworven via een selectieprocedure in de vorm van een vergelijkend onderzoek of een in de wet geregelde procedure, juist de vaste aanstelling beogen van enkel de werknemers met overeenkomsten voor bepaalde tijd van wie de situatie kan worden gelijkgesteld met die van statutaire ambtenaren.

46

Aangaande de aard van de in de hoofdgedingen uitgeoefende functies blijkt uit de dossiers waarover het Hof beschikt niet duidelijk welke functies verzoeksters in de hoofdgedingen uitoefenden gedurende de jaren waarin zij bij de AGCM op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben gewerkt, noch wat het verband was tussen die functies en de functies die aan deze verzoeksters als statutair ambtenaar zijn toevertrouwd.

47

In hun bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen zetten verzoeksters in de hoofdgedingen echter uiteen – en ook de Commissie geeft dit aan – dat hun functies als statutair ambtenaar na de consolideringsprocedure dezelfde zijn als de functies die zij voorheen in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bekleedden. Bovendien volgt uit de uiteenzettingen van de Italiaanse regering over de bestaansreden van de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde wettelijke bepalingen dat deze, door de tewerkstelling voor onbepaalde tijd te waarborgen van werknemers die voorheen voor bepaalde tijd in dienst waren, de door deze werknemers bij de AGCM opgedane ervaring beogen te valoriseren. Het staat echter aan de verwijzende rechterlijke instantie, de daartoe noodzakelijke verificaties te verrichten.

48

Indien mocht blijken dat de door verzoeksters in de hoofdgedingen bij de AGCM in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd beklede functies niet overeenstemden met die van een statutair ambtenaar van de betrokken categorie van die instantie, zou het beweerde verschil in behandeling bij de inaanmerkingneming van anciënniteit bij de aanwerving van verzoeksters in het hoofdgeding als statutair ambtenaar niet in strijd zijn met clausule 4 van de raamovereenkomst, daar dat verschil in behandeling verschillende situaties zou betreffen (zie naar analogie arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 68).

49

Ingeval de door verzoeksters in de hoofdgedingen bij de AGCM in het kader van hun arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd beklede functies daarentegen overeenstemden met die van een statutair ambtenaar van de betrokken categorie van die instantie, zou moeten worden onderzocht of er een objectieve reden bestaat die rechtvaardigt dat de in het kader van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd opgebouwde anciënniteit in het geheel niet in aanmerking wordt genomen bij de aanwerving van verzoeksters in het hoofdgeding als statutair ambtenaar en daarmee bij hun vaste aanstelling (zie in die zin arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 71).

Objectieve rechtvaardiging

50

Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst aldus te worden begrepen dat op grond hiervan niet een verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst kan worden gerechtvaardigd op grond dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (arrest Del Cerro Alonso, reeds aangehaald, punt 57; arrest van 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C-444/09 en C-456/09, Jurispr. blz. 14031, punt 54; beschikking Montoya Medina, reeds aangehaald, punt 40; arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 72, en beschikking Lorenzo Martínez, reeds aangehaald, punt 47).

51

Voormeld begrip verlangt dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (zie onder meer arrest Del Cerro Alonso, reeds aangehaald, punten 53 en 58; arrest Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, reeds aangehaald, punt 55; beschikking Montoya Medina, reeds aangehaald, punt 41; arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 73, en beschikking Lorenzo Martínez, reeds aangehaald, punt 48).

52

Wanneer uitsluitend in aanmerking wordt genomen dat het personeel van de overheidsinstantie tijdelijk is tewerkgesteld, is aan bovenstaande vereisten niet voldaan, zodat deze omstandigheid geen objectieve reden in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst kan vormen. Indien de enkele omstandigheid dat een arbeidsverhouding tijdelijk is reeds zou volstaan om een verschil in behandeling tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst te rechtvaardigen, zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen en zou een voor de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ongunstige situatie worden bestendigd (arrest Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, reeds aangehaald, punten 56 en 57; beschikking Montoya Medina, reeds aangehaald, punten 42 en 43; arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 74, en beschikking Lorenzo Martínez, reeds aangehaald, punten 49 en 50).

53

In casu beroept de Italiaanse regering zich ter rechtvaardiging van het in de hoofdgedingen aangevoerde verschil in behandeling op meerdere objectieve verschillen tussen statutaire ambtenaren en werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die nadien als statutair ambtenaar zijn aangeworven.

54

Zij zet om te beginnen uiteen dat die aanwerving in het kader van de zogenaamde „consolideringsprocedure” plaatsvindt volgens een procedure die niet de kenmerken vertoont van de procedure van een vergelijkend onderzoek en dus, als afwijking van de normale aanwervingsprocedures, geen reden kan vormen voor een hogere bezoldiging dan die behorend bij het aanvangsniveau van de salarisschaal voor statutaire ambtenaren.

55

Vervolgens geeft de Italiaanse regering te kennen dat die regelgeving, door de anciënniteit die is opgebouwd in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te beschouwen als een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de consolidering en niet als een gegeven waarmee rekening kan worden gehouden in het kader van de nieuwe arbeidsverhouding in vaste dienst, haar rechtvaardiging vindt in de noodzaak omgekeerde discriminatie ten nadele van statutaire ambtenaren die reeds in vaste dienst zijn te vermijden. Indien werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij hun aanstelling in vaste dienst hun anciënniteit konden behouden, zouden zij in vaste dienst treden ten nadele van werknemers die reeds in vaste dienst zijn aangesteld na te zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek, maar die minder anciënniteit hebben. Deze laatsten zouden in vaste dienst zijn op een lager niveau dan werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die in vaste dienst worden aangesteld.

56

Tot slot merkt de Italiaanse regering op dat inaanmerkingneming van de anciënniteit die is opgebouwd op basis van eerdere arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in strijd zou zijn met artikel 3 van de Italiaanse grondwet, aldus gelezen dat geen ongunstige behandeling mag plaatsvinden van situaties waarin sprake is van een grotere verdienste, en met artikel 97 van die grondwet, bepalende dat het vergelijkend onderzoek, als onpartijdig mechanisme voor vakkundige en neutrale selectie van de meest bekwame personen op basis van verdiensten, de algemene aanwervingsvorm voor overheidsdiensten vormt, teneinde te voldoen aan de vereisten van onpartijdigheid en doeltreffendheid van het bestuurlijk handelen.

57

Gelet op hun beoordelingsmarge bij de organisatie van hun eigen overheidsdiensten, kunnen de lidstaten in beginsel, zonder in strijd te handelen met richtlijn 1999/70 of de raamovereenkomst, voorwaarden vaststellen voor de toegang tot de hoedanigheid van statutair ambtenaar en voor de tewerkstelling van die ambtenaren, onder meer wanneer deze voorheen bij die diensten werkzaam waren in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 76).

58

Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft beklemtoond, kan de beroepservaring van tijdelijke werknemers, die tot uitdrukking komt in de tijdvakken waarin deze werknemers in overheidsdienst zijn geweest in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gelijk ook is bepaald in de regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is – die voor een vast dienstverband onder meer vereist dat de betrokkene drie jaar in dienst is geweest in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – een selectiecriterium vormen voor een aanwervingsprocedure voor ambtenaren.

59

Niettemin moeten, ondanks die beoordelingsmarge, de criteria die de lidstaten vaststellen transparant worden toegepast en controleerbaar zijn, ter voorkoming dat werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ongunstig worden behandeld enkel op grond van de duur van de arbeidsovereenkomsten of -verhoudingen die hun anciënniteit en hun beroepservaring aantonen (zie arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 77).

60

Bepaalde door de Italiaanse regering aangevoerde verschillen aangaande de aanwerving van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in het kader van consolideringsprocedures zoals die aan de orde in de hoofdgedingen ten opzichte van in het kader van een vergelijkend onderzoek aangeworven statutaire ambtenaren, de vereiste bekwaamheden en de aard van de werkzaamheden waarvoor zij verantwoordelijk zijn, kunnen een verschil in behandeling met betrekking tot hun arbeidsvoorwaarden in beginsel rechtvaardigen (zie in die zin arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 78).

61

Wanneer een dergelijk verschil in behandeling voortvloeit uit de noodzaak om rekening te houden met objectieve vereisten die verband houden met de betrekking waarin de aanwervingsprocedure moet voorzien en die losstaan van de omstandigheid dat de werknemer een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met zijn werkgever heeft, kan het gerechtvaardigd zijn in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 79).

62

Aangaande het beweerde doel, omgekeerde discriminatie van statutaire ambtenaren die zijn aangesteld na te zijn geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek te vermijden, moet in casu worden opgemerkt dat dit doel weliswaar een „objectieve reden” in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst kan zijn, maar hoe dan ook geen rechtvaardiging kan vormen voor een onevenredige nationale regeling zoals die aan de orde in de hoofdgedingen, die volledig en in alle omstandigheden uitsluit dat de tijdvakken waarin werknemers in dienst zijn geweest in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in aanmerking worden genomen voor de bepaling van hun anciënniteit en daarmee van de hoogte van hun bezoldiging. Die volledige en absolute uitsluiting berust wezenlijk op de algemene premisse dat het feit dat bepaalde overheidsdienaren een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd hebben, op zich een verschil in behandeling ten opzichte van voor bepaalde tijd aangeworven overheidsdienaren rechtvaardigt, waardoor de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst zinledig worden.

63

Aangaande de door de Italiaanse regering ter terechtzitting opnieuw aangevoerde omstandigheid dat de consolideringsprocedure naar nationaal recht tot een nieuwe arbeidsverhouding leidt, zij in herinnering gebracht dat de raamovereenkomst niet voorschrijft onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd en niet beoogt alle nationale regels betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te harmoniseren. Zij heeft slechts tot doel om, door het formuleren van algemene beginselen en minimumvoorschriften, een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om misbruik door het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen (zie arrest Huet, reeds aangehaald, punten 40 en 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

64

De aan de lidstaten ingeruimde bevoegdheid om de inhoud van hun nationale regels voor arbeidsovereenkomsten te bepalen kan echter niet zo ver gaan dat zij afbreuk mogen doen aan het doel of het nuttig effect van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest Huet, reeds aangehaald, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak)

65

Het in clausule 4 van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel zou geheel inhoudsloos zijn indien het enkele feit dat een arbeidsverhouding nieuw is, naar nationaal recht een „objectieve reden” in de zin van die clausule kon vormen die rechtvaardigt dat wanneer een overheidsdienst werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in vaste dienst aanstelt, zij het in de hoofdgedingen aangevoerde verschil in behandeling toepast bij de inaanmerkingneming van de anciënniteit die deze werknemers bij diezelfde dienst in het kader van hun arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben opgebouwd.

66

Veeleer moet de bijzondere aard van de door verzoeksters in de hoofdgedingen verrichte taken in de beschouwing worden betrokken.

67

Dienaangaande moet worden geconstateerd dat indien in het kader van de onderhavige procedure kwam vast te staan – zoals verzoeksters in de hoofdgedingen blijkens punt 47 van het onderhavige arrest betogen – dat de door hen als statutair ambtenaar verrichte werkzaamheden identiek zijn aan de werkzaamheden die zij voorheen op basis van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd verrichtten, en indien – zoals de Italiaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen te kennen heeft gegeven – de aan de orde zijnde nationale bepalingen de door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij de AGCM opgedane ervaring beogen te valoriseren, een en ander er op zou kunnen wijzen dat de enige rechtvaardiging voor de niet-inaanmerkingneming van door werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd vervulde tijdvakken van dienst in werkelijkheid de duur van hun arbeidsovereenkomsten is en, bijgevolg, dat het in de hoofdgedingen aan de orde zijnde verschil in behandeling niet berust op rechtvaardigingen verband houdend met objectieve vereisten voor de functies waarop de consolideringsprocedure is toegepast, die kunnen worden beschouwd als „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst.

68

Het staat echter aan de verwijzende rechterlijke instantie om, enerzijds, na te gaan of de situatie van verzoeksters in de hoofdgedingen met betrekking tot de tijdvakken van dienst die zij in het kader van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd hebben vervuld, vergelijkbaar was met die van een andere werknemer van de AGCM die zijn tijdvakken van dienst als statutair ambtenaar in de betrokken categorie van vaste betrekkingen had vervuld, en, anderzijds, te beoordelen of, gelet op de in de punten 50 tot en met 52 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, sommige van de door de AGCM voor haar naar voren gebrachte argumenten „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst vormen (arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 83).

69

Nu clausule 5 van de raamovereenkomst in dit verband irrelevant is en de verwijzingsbeslissingen geen concrete en nauwkeurige informatie bevatten over eventueel misbruik van achtereenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, hoeft, zoals verzoeksters in de hoofdgedingen hebben aangegeven, over de uitlegging van die clausule geen uitspraak te worden gedaan.

70

Tot slot moet in herinnering worden gebracht dat clausule 4 van de raamovereenkomst onvoorwaardelijk en voldoende nauwkeurig is om vanaf de datum waarop de termijn waarbinnen de lidstaten uitvoering moesten geven aan richtlijn 1999/70 is verstreken, door particulieren voor de nationale rechter te kunnen worden ingeroepen tegenover de staat (zie in die zin arrest Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, reeds aangehaald, punten 78-83, 97 en 98; beschikking Montoya Medina, reeds aangehaald, punt 46, en arrest Rosado Santana, reeds aangehaald, punt 56).

71

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat clausule 4 van de in bijlage bij richtlijn 1999/70 opgenomen raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale wettelijke bepalingen zoals aan de orde in de hoofdgedingen, die volledig uitsluiten dat een overheidsorgaan dat een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd in vaste dienst aanstelt als statutair ambtenaar in het kader van een specifieke procedure voor consolidering van de arbeidsverhouding van die werknemer, voor de vaststelling van diens anciënniteit rekening houdt met tijdvakken waarin hij bij dat orgaan op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd in dienst is geweest, tenzij die uitsluiting gerechtvaardigd is om „objectieve redenen” in de zin van de punten 1 en/of 4 van die clausule. Het enkele feit dat de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gedurende die tijdvakken in dienst is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd, vormt geen dergelijke objectieve reden.

Kosten

72

Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

Clausule 4 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan nationale wettelijke bepalingen zoals aan de orde in de hoofdgedingen, die volledig uitsluiten dat een overheidsorgaan dat een werknemer met een overeenkomst voor bepaalde tijd in vaste dienst aanstelt als statutair ambtenaar in het kader van een specifieke procedure voor consolidering van de arbeidsverhouding van die werknemer, voor de vaststelling van diens anciënniteit rekening houdt met tijdvakken waarin hij bij dat orgaan op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd in dienst is geweest, tenzij die uitsluiting gerechtvaardigd is om „objectieve redenen” in de zin van de punten 1 en/of 4 van die clausule. Het enkele feit dat de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gedurende die tijdvakken in dienst is geweest op basis van een arbeidsovereenkomst of -verhouding voor bepaalde tijd, vormt geen dergelijke objectieve reden.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Top