Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CC0359

Conclusie van advocaat-generaal N. Wahl van 8 mei 2014.
Alexandra Schulz tegen Technische Werke Schussental GmbH und Co. KG en Josef Egbringhoff tegen Stadtwerke Ahaus GmbH.
Verzoeken van het Bundesgerichtshof om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Richtlijnen 2003/54/EG en 2003/55/EG – Bescherming van de consument – Interne markt voor elektriciteit en aardgas – Nationale regeling die de inhoud vastlegt van de overeenkomsten met de consumenten aan wie wordt geleverd op grond van de universeledienstverplichting – Eenzijdige wijziging, door de verkoper, van de prijs van de dienst – Tijdige kennisgeving, vóór de inwerkingtreding van deze wijziging, van de redenen, de voorwaarden en de omvang ervan.
Gevoegde zaken C‑359/11 en C‑400/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:319

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

N. WAHL

van 8 mei 2014 ( 1 )

Gevoegde zaken C‑359/11 en C‑400/11

Alexandra Schulz

tegen

Technische Werke Schussental GmbH und Co. KG

Josef Egbringhoff

tegen

Stadtwerke Ahaus GmbH

[verzoeken van het Bundesgerichtshof (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

„Richtlijn 2003/54/EG — Interne markt voor elektriciteit — Richtlijn 2003/55/EG — Interne markt voor aardgas — Overeenkomsten tussen leveranciers en afnemers die berusten op nationale regelingen — Universeledienstverplichting — Algemene voorwaarden — Eenzijdige aanpassing door de leverancier van de prijs van de dienst — Passend niveau van consumentenbescherming — Eindafnemers — Transparantievereiste met betrekking tot contractvoorwaarden — Samenhang met richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Beperking van de werking in de tijd van een arrest”

1. 

Voor veel openbaredienstensectoren ( 2 ) die ooit monopolies waren, heeft de liberalisering van de markt belangrijke gevolgen gehad. Dit geldt ook voor de energiemarkt. In dat verband zijn in de elektriciteits- en de aardgasrichtlijn ( 3 ) (hierna tezamen ook: „energierichtlijnen”) regels opgenomen voor de geleidelijke liberalisering van de energiemarkt in de Europese Unie. ( 4 ) Hoewel deze richtlijnen in de eerste plaats de openstelling van de energiesector voor mededinging beogen, bevatten zij ook bepalingen die tot doel hebben een hoog niveau van consumentenbescherming te verzekeren, met name met betrekking tot de transparantie van de contractvoorwaarden voor eindafnemers. Ingevolge deze bepalingen – bedoeld om een universele dienstverlening te waarborgen ( 5 ) – dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen om de afnemers, in het bijzonder kwetsbare afnemers, te beschermen tegen afsluiting van de voorziening, onder andere door de aanwijzing van een noodleverancier.

2. 

Naar Duits recht moeten aardgas- en elektriciteitsleveranciers voor wie een universeledienstverplichting geldt overeenkomsten sluiten met huishoudelijke afnemers. Op deze contracten is een vast energietarief van toepassing. In de hoofdgedingen gaat het om de vraag of leveranciers tevens het wettelijke recht hebben – als pendant van deze verplichting – om prijzen eenzijdig te wijzigen. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, wenst het Bundesgerichtshof (Duitse federale rechter) thans van het Hof inlichtingen te krijgen met betrekking tot het passende beschermingsniveau dat volgens het Unierecht de eindafnemers ter zake van deze leveringsovereenkomsten moet worden geboden. Deze kwestie is ontegenzeggelijk van zeer groot belang. De rechtmatigheid van de prijswijzigingen hangt namelijk af van de uitlegging van het in artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en artikel 3, lid 3, van de aardgasrichtlijn opgenomen vereiste van transparantie van algemene contractvoorwaarden.

3. 

In dit verband dient het Hof zich ook uit te spreken over de samenhang tussen dit transparantievereiste en de verplichtingen uit hoofde van de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13. ( 6 ) De behoefte hieraan komt voort uit de uitlegging van laatstgenoemde verplichtingen die het Hof nog niet zo lang geleden heeft gegeven in het arrest RWE Vertrieb ( 7 ) , eveneens met betrekking tot overeenkomsten voor de levering van energie. Waar het in de onderhavige zaken dus echt om gaat, is om na te gaan of al deze verschillende verplichtingen op dezelfde wijze moeten worden uitgelegd, niettegenstaande het feit dat de wettelijke instrumenten waarin zij zijn opgenomen verschillende doelstellingen nastreven. Ik zal hierna trachten te verduidelijken dat deze vraag mijns inziens ontkennend moet worden beantwoord.

I – Toepasselijke bepalingen

A – Unierecht

1. Elektriciteitsrichtlijn

4.

In punt 24 van de considerans van de elektriciteitsrichtlijn wordt gezegd dat huishoudelijke afnemers, en, indien de lidstaten dat dienstig achten, kleine ondernemingen, het recht hebben om tegen duidelijk vergelijkbare, transparante en redelijke prijzen van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit te worden voorzien. In dat verband dienen de lidstaten de nodige maatregelen te nemen om kwetsbare afnemers te beschermen.

5.

Uit punt 26 van de considerans van die richtlijn blijkt dat naleving van de eisen inzake openbaredienstverlening een fundamentele eis van de elektriciteitsrichtlijn is. Hiertoe worden in deze richtlijn gemeenschappelijke minimumnormen vastgesteld waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen op het gebied van consumentenbescherming en voorzieningszekerheid.

6.

Artikel 3 van de elektriciteitsrichtlijn bevat voorschriften met betrekking tot openbaredienstverplichtingen en de bescherming van de afnemer en bepaalt onder andere het volgende:

„3.   De lidstaten waarborgen dat alle huishoudelijke afnemers en, indien zij dat dienstig achten, kleine ondernemingen, namelijk ondernemingen die minder dan 50 personen in dienst hebben en met een jaaromzet of een financiële balans van ten hoogste 10 miljoen EUR, aanspraak kunnen maken op algemenedienstverlening, dat wil zeggen het recht op levering van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit tegen redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare en doorzichtige prijzen op hun grondgebied. Om de algemenedienstverlening te waarborgen, kunnen de lidstaten een noodleverancier aanwijzen. [...]

[...]

5.   De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en voorzien met name in adequate waarborgen voor de bescherming van kwetsbare afnemers, met inbegrip van maatregelen om hen te helpen voorkomen dat zij worden afgesloten. In dit verband kunnen de lidstaten maatregelen nemen om eindafnemers in afgelegen gebieden te beschermen. Zij waarborgen een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen voor geschillenbeslechting. De lidstaten zorgen ervoor dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft op een nieuwe leverancier over te stappen. Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage A beschreven maatregelen.

[...]”

7.

Bijlage A bij de elektriciteitsrichtlijn bevat de maatregelen die de lidstaten moeten treffen om de afnemers te beschermen. Hierin wordt bepaald als volgt:

„Onverminderd de [Unie-]voorschriften inzake consumentenbescherming, met name richtlijn 97/7/EG[ ( 8 ) ] en [richtlijn 93/13/EG], houden de in artikel 3 bedoelde maatregelen in dat ervoor wordt gezorgd dat de afnemers:

a)

recht hebben op een contract met hun elektriciteitsleverancier waarin zijn opgenomen:

[...];

de wijze waarop de meest recente informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten kan worden verkregen;

de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van de diensten en van het contract, het bestaan van een recht op opzegging;

alle vergoedingen en terugbetalingsregelingen die gelden indien de contractuele kwaliteitsniveaus van de diensten niet worden gehaald, [...]

De contractuele voorwaarden zijn eerlijk en vooraf bekend. In ieder geval wordt deze informatie voorafgaand aan de ondertekening of bevestiging van het contract verstrekt. [...]

b)

op toereikende wijze in kennis worden gesteld van ieder voornemen om de contractvoorwaarden te wijzigen en op de hoogte worden gesteld van hun recht op opzegging wanneer zij van een dergelijk voornemen in kennis worden gesteld. Dienstverrichters stellen hun abonnees rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de elektriciteitsleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden;

c)

transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van elektriciteitsdiensten;

d)

een ruime keuze van betalingswijzen wordt geboden. Ieder verschil in voorwaarden komt overeen met de kosten die de verschillende betalingswijzen voor de leverancier meebrengen. De algemene voorwaarden van de contracten dienen eerlijk en transparant te zijn. Zij zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. [...]”

2. Gasrichtlijn

8.

Volgens punt 26 van de considerans van de gasrichtlijn dienen lidstaten te garanderen dat alle verbruikers die zijn aangesloten op het aardgassysteem op de hoogte worden gebracht van hun rechten om tegen redelijke prijzen van aardgas van een specifieke kwaliteit te worden voorzien. In dat verband mogen maatregelen die de lidstaten nemen om de eindafnemers te beschermen verschillen naargelang het huishoudelijke afnemers dan wel kleine en middelgrote bedrijven betreft.

9.

In punt 27 van de considerans van de aardgasrichtlijn wordt voorts verklaard dat naleving van de eisen inzake openbaredienstverlening een fundamentele eis is van deze richtlijn. In dat verband worden in deze richtlijn minimumnormen vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstellingen op het gebied van de consumentenbescherming en de leverings- en voorzieningszekerheid.

10.

Evenals artikel 3 van de elektriciteitsrichtlijn definieert artikel 3 van de aardgasrichtlijn de contouren van de openbaredienstverplichtingen van de aardgasleveranciers en de bescherming van de afnemer. Het bepaalt onder andere het volgende:

„3. De lidstaten nemen passende maatregelen om eindafnemers te beschermen en om een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen en waarborgen in het bijzonder een passende bescherming van kwetsbare afnemers, met inbegrip van passende maatregelen om hen te helpen voorkomen dat zij worden afgesloten. In dit verband kunnen zij passende maatregelen nemen ter bescherming van op het aardgassysteem aangesloten afnemers in afgelegen gebieden. De lidstaten kunnen een noodleverancier aanwijzen voor op het aardgasnet aangesloten afnemers. Zij zorgen voor een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van algemene contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen ter beslechting van geschillen. De lidstaten zorgen ervoor dat een in aanmerking komende afnemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft op een nieuwe leverancier over te stappen. Wat ten minste de huishoudelijke afnemers betreft, omvatten deze maatregelen de in bijlage A beschreven maatregelen.”

11.

Bijlage A bij de aardgasrichtlijn bevat, evenals bijlage A bij de elektriciteitsrichtlijn, een lijst van maatregelen die door de lidstaten moeten worden getroffen ter bescherming van de afnemers:

„Onverminderd de [Unie-]voorschriften inzake consumentenbescherming, met name [richtlijn 97/7] en [richtlijn 93/13], houden de in artikel 3 bedoelde maatregelen in dat ervoor wordt gezorgd dat de afnemers:

a)

recht hebben op een contract met hun gasleverancier waarin zijn opgenomen:

[...]

de wijze waarop de meest recente informatie over alle geldende tarieven en onderhoudskosten kan worden verkregen;

de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van de diensten en van het contract, het bestaan van een recht op opzegging;

[...]

De contractuele voorwaarden zijn eerlijk en vooraf bekend. In ieder geval wordt deze informatie voorafgaand aan de ondertekening of bevestiging van het contract verstrekt. Indien contracten door middel van tussenpersonen worden gesloten, wordt bovengenoemde informatie eveneens voorafgaand aan de ondertekening van het contract verstrekt;

b)

op toereikende wijze in kennis worden gesteld van ieder voornemen om de contractvoorwaarden te wijzigen en op de hoogte worden gesteld van hun recht op opzegging wanneer zij van een dergelijk voornemen in kennis worden gesteld. Dienstverrichters stellen hun abonnees rechtstreeks in kennis van tariefstijgingen en doen dit binnen een redelijke termijn die een normale factureringsperiode na het invoeren van de stijging niet overschrijdt. De lidstaten zorgen ervoor dat afnemers de mogelijkheid krijgen contracten op te zeggen indien zij de hun door de gasleverancier aangemelde nieuwe voorwaarden niet aanvaarden;

c)

transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van gasdiensten;

d)

een ruime keuze van betalingswijzen wordt geboden. Ieder verschil in voorwaarden komt overeen met de kosten die de verschillende betalingswijzen voor de leverancier meebrengen. De algemene voorwaarden van de contracten dienen eerlijk en transparant te zijn. Zij zijn gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. [...]

[...]

g)

die op het gassysteem zijn aangesloten, in kennis worden gesteld van hun recht om, in overeenstemming met de geldende nationale wetgeving, te worden voorzien van aardgas van een bepaalde kwaliteit tegen een redelijke prijs.”

B – Duits recht

12.

Ten tijde van de feiten van de hoofdgedingen waren de algemene voorwaarden waaronder de elektriciteitsleveranciers een klant op hun distributienet moesten aansluiten en tegen algemene tarieven (klanten met een vast tarief) elektriciteit moesten leveren, vastgelegd in de Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Elektrizitätsversorgung von Tarifkunden (hierna: „AVBEltV”) ( 9 ) en later in de Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Grundversorgung von Haushaltskunden und die Ersatzversorgung mit Elektrizität aus dem Niederspannungsnetz (hierna: „StromGVV”). ( 10 ) Deze voorwaarden maken tevens integrerend deel uit van de leveringsovereenkomst met de tariefklanten.

13.

§ 4 AVBEltV bepaalt:

„(1)   De elektriciteitsleverancier stelt tegen de toepasselijke algemene tarieven en voorwaarden elektriciteit ter beschikking.

(2)   Wijzigingen van de algemene tarieven en voorwaarden treden pas in werking na officiële bekendmaking.”

14.

In § 32 AVBEltV is het recht van opzegging van de overeenkomst neergelegd:

„(1)   De overeenkomst blijft ononderbroken geldig tot de opzegging door een van de partijen, met inachtneming van een termijn van één maand, tegen het einde van een kalendermaand. [...]

(2)   In geval van wijziging van de algemene tarieven of indien de elektriciteitsleverancier in het kader van dit besluit zijn algemene voorwaarden wijzigt, heeft de klant de mogelijkheid de overeenkomst, met inachtneming van een termijn van twee weken, op te zeggen tegen het einde van de kalendermaand die volgt op de officiële bekendmaking.”

15.

§ 5, lid 2, StromGVV luidt:

„Wijzigingen van de algemene prijzen en de aanvullende voorwaarden treden in werking aan het begin van de maand en pas na officiële bekendmaking, die ten minste zes weken voorafgaand aan de voorgenomen wijziging dient plaats te vinden. Tegelijkertijd met de officiële bekendmaking zendt de basisleverancier een schriftelijke mededeling over de voorgenomen wijzigingen aan de klanten en publiceert hij de wijzigingen op zijn website. Wijzigingen van de algemene tarieven en voorwaarden treden pas in werking na officiële bekendmaking.”

16.

Ingevolge § 20 StromGVV kan de basisleveringsovereenkomst worden opgezegd tegen het einde van een kalendermaand.

17.

Ten tijde van de feiten van de hoofdgedingen waren de algemene voorwaarden waaronder de aardgasleveranciers een klant op hun distributienet moesten aansluiten en tegen algemene tarieven (klanten met een vast tarief) aardgas moesten leveren, vastgelegd in de Verordnung über Allgemeine Bedingungen für die Gasversorgung von Tarifkunden (hierna: „ABVGasV”). ( 11 ) Deze voorwaarden maken tevens integrerend deel uit van de leveringsovereenkomst met de tariefklanten.

18.

§ 4 AVBGasV bepaalt:

„(1)   De gasleverancier stelt tegen de toepasselijke algemene tarieven en voorwaarden gas ter beschikking.

(2)   Wijzigingen van de algemene tarieven en voorwaarden treden pas in werking na officiële bekendmaking.”

19.

Het recht van opzegging van de overeenkomst is in § 32 AVBGasV geregeld als volgt:

„(1)   De overeenkomst blijft ononderbroken geldig tot de opzegging door een van de partijen, met inachtneming van een termijn van één maand, tegen het einde van een kalendermaand. [...]

(2)   In geval van wijziging van de algemene tarieven of indien de gasleverancier in het kader van dit besluit zijn algemene voorwaarden wijzigt, heeft de klant de mogelijkheid de overeenkomst, met inachtneming van een termijn van twee weken, op te zeggen tegen het einde van de kalendermaand die volgt op de officiële bekendmaking.”

20.

Bovendien wordt het recht van elektriciteits- en aardgasleveranciers om de prijzen eenzijdig te wijzigen ingeperkt door de rechtspraak van de verwijzende rechter, krachtens welke leveranciers enkel prijzen mogen wijzigen voor zover deze wijzigingen redelijk zijn. Bijgevolg kunnen de prijzen worden gewijzigd in het kader van een naar redelijkheid uitgeoefende discretionaire bevoegdheid en zijn prijswijzigingen slechts bindend voor de afnemers voor zover deze redelijk zijn. Daarom is elke prijswijziging onderworpen aan rechterlijke toetsing. Het vereiste van redelijkheid impliceert tevens dat leveranciers verplicht zijn om rekening te houden met eventuele kostenverminderingen.

II – Feiten, hoofdgedingen en prejudiciële vragen

21.

In zaak C‑359/11 levert Technische Werke Schussental GmbH und Co. KG (hierna: „TWS”), een aardgasleverancier, aan Schulz, als klant met een vast tarief, te weten het tarief voor huishoudelijke afnemers, aardgas door middel van leidingen aan haar woning in Baienfurt. Tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2007 verhoogde TWS tot vier maal toe het tarief van het door haar geleverde aardgas; op 1 april 2007 volgde een verlaging van het tarief. Schulz maakte bezwaar tegen de prijswijzigingen in de jaarlijkse afrekeningen voor 2005, 2006 en 2007 op grond dat de prijsverhogingen onredelijk zouden zijn.

22.

TWS vordert voor de verwijzende rechter betaling van de nog verschuldigde resterende bedragen van de afrekeningen voor 2005, 2006 en 2007. Het Amtsgericht (kantonrechter) heeft de vordering tot betaling van 2733,12 EUR te vermeerderen met interesten en proceskosten, toegewezen. De appelrechter heeft het hoger beroep van verweerster afgewezen, maar heeft wel „Revision” toegestaan.

23.

Tegen deze achtergrond heeft het Bundesgerichtshof, gezien zijn twijfels over de verenigbaarheid van de litigieuze wettelijke bepalingen met het Unierecht, besloten om de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„Dient artikel 3, lid 3, [van richtlijn 2003/55], gelezen in samenhang met bijlage A, punt b en/of c, ervan, aldus te worden uitgelegd dat een nationale wettelijke regeling over prijswijzigingen in aardgasleveringsovereenkomsten met huishoudelijke afnemers aan wie op grond van de universeledienstverplichting aardgas wordt geleverd (klanten voor wie een vast tarief geldt), voldoet aan het vereiste niveau van transparantie wanneer daarin de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging weliswaar niet worden vermeld, doch wordt gewaarborgd dat de aardgasleverancier zijn afnemers vooraf binnen een redelijke termijn van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden?”

24.

In zaak C‑400/11 levert Stadtwerke Ahaus GmbH (hierna: „SWA”), een gemeentelijke energieleverancier, aardgas en elektriciteit aan Egbringhoff. In de afrekening voor het jaar 2004 had SWA voor de aardgasleveringen 3,521 cent/kWh en voor de elektriciteitsleveringen 9,758 cent/kWh aan Egbringhoff in rekening gebracht.

25.

In de periode 2005 tot en met 2008 heeft SWA de prijzen voor aardgas en elektriciteit meermaals verhoogd en deze prijsverhogingen telkens gepubliceerd. Op 18 januari 2008 heeft Egbringhoff bezwaar gemaakt tegen de afrekening van SWA van 6 januari 2006 met betrekking tot de elektriciteits‑ en aardgasleveringen voor het jaar 2005, op grond dat deze onredelijk was. De in de facturen van SWA voor de jaren 2005, 2006 en 2007 opgenomen naheffingen heeft hij evenwel onder voorbehoud betaald. SWA heeft geen gevolg gegeven aan de herhaalde verzoeken van Egbringhoff om de redelijkheid van de gevorderde vergoedingen aan te tonen en hem 746,54 EUR ter zake van zonder rechtsgrond betaalde vergoedingen voor elektriciteits‑ en aardgasleveringen terug te betalen.

26.

Op 30 december 2008 heeft Egbringhoff een vordering ingesteld strekkende tot terugbetaling door SWA van 746,54 EUR plus rente. Verder eist hij dat wordt vastgesteld, dat SWA verplicht is om voor het jaar 2008 bij de berekening van de tarieven per kWh voor aardgas‑ en elektriciteitsleveringen uit te gaan van de voor het jaar 2004 geldende prijzen. Zijn vordering is in de feitelijke instanties afgewezen, doch is hem „Revision” bij de verwijzende rechter toegestaan.

27.

Evenals in het door Schulz ingestelde beroep in „Revision” heeft het Bundesgerichtshof in de zaak van Egbringhoff twijfels over de verenigbaarheid van de litigieuze Duitse bepalingen met het Unierecht. Bijgevolg heeft het besloten om de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

„Dient artikel 3, lid 5, [van richtlijn 2003/54], gelezen in samenhang met bijlage A, punt b en/of c, ervan, aldus te worden uitgelegd, dat een nationale wettelijke regeling over prijswijzigingen in overeenkomsten betreffende elektriciteitslevering met huishoudelijke afnemers aan wie op grond van de universeledienstverplichting elektriciteit wordt geleverd (klanten waarvoor een vast tarief geldt), voldoet aan het vereiste niveau van transparantie wanneer daarin de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging weliswaar niet worden vermeld, doch wordt gewaarborgd dat de elektriciteitsleverancier zijn afnemers vooraf binnen een redelijke termijn van elke prijsverhoging op de hoogte brengt en de afnemers het recht hebben de overeenkomst op te zeggen indien zij de hun meegedeelde gewijzigde voorwaarden niet wensen te aanvaarden?”

28.

In zaak C‑359/11 zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door TWS, de Duitse regering en de Commissie. In zaak C‑400/11 zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door Egbringhoff, SWA, de Duitse regering en de Commissie.

29.

Bij beschikking van de president van het Hof van 7 januari 2014 zijn de twee zaken gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 februari 2014 hebben Schulz, TWS, Egbringhoff, SWA, de Duitse regering en de Commissie hun standpunt mondeling verdedigd.

III – Beoordeling

A – Context

30.

Met zijn vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen in hoeverre aan het in artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en artikel 3, lid 3, van de aardgasrichtlijn opgenomen transparantievereiste wordt voldaan wanneer, de nationale bepalingen inzake de levering van elektriciteit en aardgas op grond van een universeledienstverplichting, voor het geval dat de leverancier eenzijdig besluit tot prijsverhoging na een redelijke vooraankondiging, enkel de mogelijkheid bieden de overeenkomst op te zeggen. ( 12 ) Bij de beantwoording van deze vraag moet in aanmerking worden genomen dat deze bepalingen de leverancier voor wie een universeledienstverplichting geldt, niet verplichten om zijn afnemers inlichtingen te verstrekken over de reden, voorwaarden en omvang van de prijswijziging.

31.

De behoefte aan uitlegging van het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste moet worden gezien in de context van het streven op het niveau van de Unie om de Europese energiemarkt open te stellen en te liberaliseren. Bij dit proces van liberalisering zijn zowel voor elektriciteit als voor aardgas dezelfde uitgangspunten gehanteerd en het lijkt mij derhalve aangewezen om een enkel antwoord te geven op de prejudiciële vragen, ook al bestaan er tussen beide regelingen materiële verschillen. ( 13 )

32.

Gelet op het feit dat aan de energierichtlijnen dezelfde doelstellingen ten grondslag liggen, moet het transparantievereiste voor beide ook op dezelfde wijze worden uitgelegd. Deze doelstellingen zijn tweeledig. Zoals ik hiervoor reeds heb opgemerkt, hebben de energierichtlijnen enerzijds als overkoepelend doel de liberalisering van de energiemarkt door de geleidelijke invoering van mededinging in een sector die van oudsher wordt gekenmerkt door nationale monopolies. Anders gezegd, deze richtlijnen beogen de totstandbrenging van een interne energiemarkt. ( 14 ) Anderzijds wordt in de energierichtlijnen de noodzaak van voorzieningszekerheid benadrukt. ( 15 )

33.

Laatstgenoemde doelstelling is nauw verbonden met de in de artikelen 3 van de energierichtlijnen opgenomen universeledienstverplichting. Een universeledienstverplichting – zoals neergelegd in de relevante bepalingen van de energierichtlijnen – moet waarborgen dat een dienst (in casu de levering van energie) tegen een redelijke prijs en onder redelijke voorwaarden wordt geleverd aan afnemers, ongeacht hun economische, sociale of geografische situatie. ( 16 ) Met andere woorden: dit regime vormt een aanvulling op de op een concurrerende markt aangeboden diensten en fungeert zodoende als een vangnet voor de meest kwetsbare afnemers. ( 17 ) Bezien vanuit het oogpunt van de energieleveranciers vormt de universeledienstverplichting evenwel een aanzienlijke inbreuk op hun contractvrijheid, met name omdat de onder een universeledienstverplichting geoffreerde prijzen redelijk moeten zijn. ( 18 )

34.

Uit de voor de verwijzende rechter aanhangige zaken blijkt duidelijk hoe lastig het is om de belangen van de eindafnemers die energie krijgen geleverd op basis van een universeledienstverplichting te verzoenen met die van de in het kader van die verplichting opererende leveranciers. De zaken hebben betrekking op universeledienstovereenkomsten voor elektriciteit en/of aardgas. ( 19 ) Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat in dit leveringsregime energieleveranciers in Duitsland wettelijk verplicht zijn om eenieder aan te sluiten op hun netwerk en tegen algemene vaste tarieven elektriciteit en aardgas te leveren. Anders gezegd, voor deze door nationaal recht beheerste overeenkomsten geldt geen contractvrijheid. Dit blijkt bijzonder duidelijk uit het feit dat de betrokken nationale bepalingen energieleveranciers dwingen om zelfs met ongewenste afnemers overeenkomsten te sluiten. Evenzo beperken deze bepalingen in aanzienlijke mate de mogelijkheden van de leveranciers om overeenkomsten met dergelijke afnemers te beëindigen (een vorm van inmenging die duidelijk wordt aangemoedigd door de artikelen 3 van de energierichtlijnen, die lidstaten verplichten tot het nemen van passende maatregelen om te voorkomen dat afnemers worden afgesloten).

35.

Zoals ik hierboven reeds heb aangestipt, heeft het Hof zich in het recente arrest RWE Vertrieb uitdrukkelijk uitgesproken over de vraag welke maatstaf moet worden gehanteerd met betrekking tot het transparantievereiste van richtlijn 93/13. Hoewel die zaak in de eerste plaats de uitlegging van richtlijn 93/13 tot onderwerp heeft, zijn er ook raakvlakken met de aardgasrichtlijn, aangezien de betrokken overeenkomsten betrekking hadden op de levering van aardgas op de grondslag van „individuele overeenkomsten”. ( 20 )

36.

Ik wijs er evenwel op dat ingevolge artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 contractuele bedingen waarin „dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen [...], zijn overgenomen” uitdrukkelijk van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten. Bijgevolg is deze richtlijn niet van toepassing op de in casu litigieuze overeenkomsten, hetgeen overigens door geen van de partijen die opmerkingen hebben ingediend wordt bestreden. ( 21 ) Dit verklaart ook waarom de verwijzende rechter bij zijn verzoek om uitlegging van het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste richtlijn 93/13 buiten beschouwing laat.

37.

Aangezien zowel Schulz en Egbringhoff alsook de Commissie van mening zijn dat het arrest RWE Vertrieb met betrekking tot het transparantievereiste van richtlijn 93/13 rechtstreeks toepassing kan vinden op de onderhavige zaken, zal ik evenwel beginnen met uiteen te zetten, waarom ik dat niet de aangewezen weg vind.

B – Arrest RWE Vertrieb en de betekenis ervan voor de onderhavige zaken

38.

In het arrest RWE Vertrieb heeft het Hof zich duidelijk uitgesproken over de vraag welke maatstaf moet worden gehanteerd bij de beoordeling van (on)eerlijke bedingen in gasleveringsovereenkomsten die – onder uitdrukkelijke verwijzing naar nationale bepalingen van de soort waar het in de onderhavige zaken om gaat, namelijk § 4 ABVGasV – worden gesloten op de grondslag van contractvrijheid. Het standaardbeding waar het in het arrest RWE Vertrieb om ging, waarin de betrokken aardgasleverancier zich het recht van prijswijziging voorbehield, bestond uit niet meer dan een verwijzing naar dergelijke bepalingen. De wettelijke bepalingen verwezen op hun beurt enkel naar de toepasselijke vaste tarieven en algemene voorwaarden. Gevraagd naar de betekenis van het transparantievereiste van richtlijn 93/13 heeft het Hof verklaard dat in de betrokken overeenkomst „de reden voor en de wijze van aanpassing” van de prijs transparant moet worden toegelicht, zodat de consument aan de hand van duidelijke en begrijpelijke criteria eventuele wijzigingen van deze prijs kan voorzien. Voorts moet bij de beoordeling van de eerlijkheid van dergelijke standaardbedingen met name wezenlijk belang worden gehecht aan de vraag of de consument daadwerkelijk zijn opzeggingsrecht kan uitoefenen. ( 22 )

39.

Verder heeft het Hof verklaard dat de feitelijke beoordeling van de eerlijkheid van de standaardbedingen aan de verwijzende rechter staat, maar heeft het benadrukt dat aan de verplichting om de afnemer te informeren over de reden voor en de wijze van aanpassing van deze prijzen, alsmede over zijn recht om de overeenkomst op te zeggen, niet wordt voldaan door een enkele verwijzing in de algemene voorwaarden naar wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen waarin de rechten en verplichtingen van de partijen worden vastgelegd. In het arrest RWE Vertrieb heeft het Hof er met name belang aan gehecht dat de afnemer door de verkoper of de leverancier op de hoogte wordt gebracht van de betrokken bedingen – of, beter gezegd, van zijn uit deze bedingen voorvloeiende rechten – vóór het sluiten van de overeenkomst. ( 23 ) Mijns inziens was een dergelijke uitlegging gerechtvaardigd aangezien de betrokken nationale bepalingen enkel terugverwezen naar de toepasselijke vaste tarieven en algemene voorwaarden.

40.

Rechtstreekse toepassing van deze uitlegging op de onderhavige zaken kan maar tot één conclusie leiden, namelijk dat nationale bepalingen als die waar zich de verwijzende rechter over buigt, niet voldoen aan het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste. De litigieuze nationale bepalingen bieden de afnemer weliswaar de mogelijkheid om de overeenkomst op te zeggen ingeval hij het niet eens is met eenzijdige prijswijzigingen door de leverancier, maar bevatten geen verplichting voor de betrokken elektriciteits- of aardgasleverancier om de afnemer te informeren over de reden voor en de wijze van aanpassing van de prijzen.

41.

Ik zou willen waarschuwen tegen een dergelijke ruime lezing van het arrest RWE Vertrieb.

42.

Zoals gezegd, lag aan de overeenkomsten waar het in de zaak RWE Vertrieb om ging de contractvrijheid ten grondslag. De bedingen inzake de wijziging van de gasprijzen in de algemene voorwaarden die deel uitmaakten van deze overeenkomsten verwezen evenwel naar nationale bepalingen (in het bijzonder § 4 ABVGasV) die – net als in de onderhavige zaken – betrekking hadden op universeledienstovereenkomsten. In de tekst van de algemene voorwaarden die in de zaak RWE Vertrieb ter discussie stonden, werd verwezen naar nationale bepalingen waaruit in het geheel niet kon worden afgeleid onder welke omstandigheden prijswijzigingen geoorloofd waren. Bovendien had de nationale regeling geen betrekking op overeenkomsten als die waar het in de zaak RWE Vertrieb om ging, maar enkel op universeledienstcontracten. ( 24 ) In die omstandigheden heeft het Hof een enkele verwijzing naar die regeling, zonder enige toelichting van de inhoud ervan, niet verenigbaar geacht met „[d]e artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55” (cursivering van mij). ( 25 )

43.

Zoals de Duitse regering opmerkt, heeft het Hof zich in het arrest RWE Vertrieb gebogen over de werking van de transparantievereisten van richtlijn 93/13 en de gasrichtlijn, gelezen in hun onderlinge samenhang. Mijns inziens sluit de formulering „gelezen in samenhang met” van meet af aan uit dat de door het Hof in de zaak RWE Vertrieb gegeven uitleg ook kan gelden voor andere situaties, zoals de onderhavige, waarin richtlijn 93/13 niet van toepassing is. ( 26 ) Gelet op de toepasselijke bepalingen in de zaak RWE Vertrieb en de verwijzingen naar de rechtspraak op richtlijn 93/13 ( 27 ), lijkt het mij immers duidelijk dat de door het Hof gegeven uitlegging zich in de eerste plaats richtte op de relevante bepalingen van richtlijn 93/13.

44.

Zoals het Hof zelf heeft verklaard, vindt de uitsluiting van contractuele bedingen waarin nationale bepalingen betreffende een bepaalde categorie overeenkomsten zijn overgenomen, van de toepassing van de regeling van richtlijn 93/13, haar rechtvaardiging in het feit dat reeds een afweging van alle rechten en plichten van de partijen bij bepaalde overeenkomsten heeft plaatsgevonden. In dat geval is immers de gedachte gerechtvaardigd, dat de nationale wetgever een evenwicht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij dergelijke overeenkomsten tot stand heeft gebracht. ( 28 )

45.

Dit is in de onderhavige zaken juist het geval.

46.

Wat niet over het hoofd mag worden gezien, is dat, anders dan de overeenkomsten waar het in de zaak RWE Vertrieb om ging – die doelbewust waren uitgesloten van de werkingssfeer van de nationale regeling inzake universeledienstovereenkomsten –, de overeenkomsten in de onderhavige zaken feitelijk worden beheerst door die nationale regeling, namelijk de ABVGasV (alsook de AVBEltV en de StromGVV). Zoals het Hof heeft verklaard, kan, wanneer uit de wil van de partijen blijkt dat zij de toepassing van een regeling tot een ander type overeenkomsten willen uitbreiden, deze situatie niet worden gelijkgesteld met gevallen waarin de nationale wetgever een evenwicht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij een overeenkomst tot stand heeft willen brengen. ( 29 )

47.

Bijgevolg deel ik volledig het standpunt van de Duitse regering dat wanneer richtlijn 93/13 niet van toepassing is, de maatstaf of de betrokken nationale regeling voldoet aan het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste enkel kan worden gevonden in die richtlijnen zelf. Ik zal nu proberen dit vereiste enigszins te verduidelijken.

C – Transparantievereiste van de energierichtlijnen

48.

Het vereiste van transparantie met betrekking tot contractvoorwaarden is opgenomen in de artikelen 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en 3, lid 3, van de gasrichtlijn. Naast de overkoepelende doelstelling van liberalisering van de energiesector beogen beide bepalingen „een hoog niveau van consumentenbescherming, met name met betrekking tot de transparantie van contractvoorwaarden, algemene informatie en mechanismen voor geschillenbeslechting” te waarborgen.

49.

De bewoordingen van deze bepalingen bieden onmiskenbaar slechts beperkt houvast bij de beantwoording van de vraag wat wel en wat niet onder „transparantie van contractvoorwaarden” valt. Natuurlijk zou kunnen worden betoogd, zoals de Commissie doet, dat in weerwil van het verschil tussen de feiten van de onderhavige gevallen en die van de zaak RWE Vertrieb het gerechtvaardigd zou zijn om het transparantievereiste van de energierichtlijnen opgenomen op dezelfde wijze uit te leggen als dat van richtlijn 93/13. Dit zou met name geboden kunnen zijn in het belang van de consumentenbescherming.

50.

Ik deel deze opvatting niet. Ter verduidelijking van mijn standpunt zal ik eerst stilstaan bij de verschillende overwegingen die ten grondslag liggen aan richtlijn 93/13 en de energierichtlijnen en hoe deze doorwerken in de aan respectievelijk de verkopers en de dienstverrichters enerzijds en de energieleveranciers anderzijds opgelegde verplichtingen. Vervolgens zal ik mij buigen over de vraag hoe volgens mij de tegengestelde belangen van de energieleveranciers en de afnemers met elkaar kunnen worden verzoend in de specifieke context van de liberalisering van de energiemarkt.

1. Vrij gesloten overeenkomsten tegenover overeenkomsten die in de context van een universeledienstverplichting zijn gesloten

51.

Zoals ik hiervoor reeds heb uiteengezet, heeft het Hof in het arrest RWE Vertrieb verklaard dat informatie met betrekking tot de reden, de voorwaarden en de omvang van toekomstige prijswijzigingen vóór het sluiten van de overeenkomst moet worden verstrekt. In situaties als die van de bij de verwijzende rechter aanhangige zaken zie ik geen noodzaak om zo ver te gaan. De reden hiervoor is dat de onder richtlijn 93/13 vallende overeenkomsten zich in een andere context bewegen dan de overeenkomsten in de zin van de energierichtlijnen.

52.

Van bijzonder belang hierbij is het feit dat de contractvrijheid –wanneer richtlijn 93/13 van toepassing is – verkopers en dienstverrichters de mogelijkheid biedt om géén overeenkomst met een specifieke afnemer te sluiten. ( 30 ) Ook hebben zij, anders dan leveranciers voor wie een universeledienstverplichting geldt, de mogelijkheid om prijzen te wijzigen zonder rekening te moeten houden met het redelijkheidscriterium dat is opgenomen in de elektriciteits- en de gasrichtlijn (respectievelijk artikel 3, lid 5, en punt g van bijlage A). In deze contractuele relatie tussen consument en verkoper of dienstverrichter is de consument ontegenzeggelijk de zwakkere partij. Dit is met name het gevolg van het feit dat een consument, zulks in tegenstelling tot professionele verkopers of dienstverrichters, een zwakke onderhandelingspositie heeft (en zulks vooral met betrekking tot de contractvoorwaarden).

53.

In een dergelijke situatie is het van zeer groot belang om vóór het sluiten van de overeenkomst te beschikken over alle noodzakelijke informatie. ( 31 ) Deze informatie stelt de consument in staat om met kennis van zaken te kiezen tussen verkopers en dienstverrichters en, in wezen, de algemene voorwaarden van de door hen geoffreerde overeenkomsten met elkaar te vergelijken. ( 32 ) Het wordt voor de consument eenvoudiger om een keuze te maken tussen de verschillende aanbieders – zoals het Hof in het arrest RWE Vertrieb van mening lijkt – wanneer hij, vóór het sluiten van de overeenkomst, wordt geïnformeerd over de reden van toekomstige prijswijzigingen en de berekeningsmethode ervan.

54.

Overeenkomsten die onder de in de artikelen 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en 3, lid 3, van de gasrichtlijn opgenomen universeledienstverplichting vallen, bewegen zich daarentegen in een andere context, namelijk in die van de liberalisering van de markt. Zoals eerder aangegeven, blijkt evenwel uit zowel de considerans ( 33 ) van deze richtlijnen alsook uit hun totstandkomingsgeschiedenis ( 34 ) dat de waarborging van de leverings- en voorzieningszekerheid en het nemen van maatregelen om afsluiting te voorkomen – binnen het kader van de universeledienstverplichting – van het allergrootste belang worden geacht. ( 35 )

55.

Uiteraard veronderstelt de verwezenlijking van deze doelstellingen dat de energieleveranciers economisch levensvatbaar blijven. Zij zijn immers gehouden om aan alle hiervoor in aanmerking komende afnemers een minimumpakket tegen standaardvoorwaarden aan te bieden in een situatie waarin hun vrijheid om prijzen vast te stellen en overeenkomsten met ongewenste klanten op te zeggen aanzienlijk wordt beperkt door nationale wetgeving. Bijgevolg lijkt de aanvaarding van de mogelijkheid voor dienstverrichters die binnen het keurslijf van een universeledienstverplichting opereren, om kostenstijgingen door te berekenen aan hun afnemers, de aangewezen weg om dit inherente conflict tussen beide hoofddoelstellingen van de energierichtlijnen op te lossen.

56.

Dienaangaande erkent, zoals de verwijzende rechter opmerkt, bijlage A, punt b, van beide energierichtlijnen, dat wijzigingen van contractvoorwaarden en aanpassingen van de prijzen toestaat, uitdrukkelijk het gerechtvaardigde belang van aan een universeledienstverplichting onderworpen dienstverrichters bij de mogelijkheid om gedurende de looptijd van de overeenkomst kostenstijgingen aan de klanten door te berekenen zonder hiervoor de overeenkomst te hoeven opzeggen. Dit recht om prijzen te wijzigen lijkt met name gerechtvaardigd wanneer deze dienstverrichters wettelijk verplicht zijn, krachtens een universeledienstverplichting, met een specifieke categorie van afnemers overeenkomsten te sluiten.

57.

De noodzaak van doorberekening van kostenstijgingen ter verzekering van de economische levensvatbaarheid werpt zeer zeker licht op de vraag waarom eenzijdige prijswijzigingen binnen de context van een universeledienstverplichting worden aanvaard. Toch vormt de noodzaak van economische levensvatbaarheid niet het volledige antwoord op de vraag wat wel en wat niet in deze specifieke context onder transparantie van contractvoorwaarden valt. Houdt het in dat afnemers moeten worden geïnformeerd over de reden, de voorwaarden en de omvang van toekomstige prijswijzigingen? En zo ja, welke informatie moet dan precies worden gegeven?

2. Totstandbrenging van een juist evenwicht tussen de rechten en de plichten van de afnemers en die van de dienstverrichters in de context van een universeledienstverplichting

58.

In afwijking van de uitgangspunten van een concurrerende markt is de aan een universeledienstverplichting onderworpen dienstverrichter verplicht om zelfs met ongewenste afnemers overeenkomsten te sluiten en hun tegen een redelijke prijs elektriciteit en gas te leveren. ( 36 ) Het is voor mij duidelijk dat deze verplichting een aanzienlijke beperking vormt van de mogelijkheid van deze dienstverrichters om hun kostenstructuur naar eigen inzicht te laten variëren. Teneinde deze anomalie te verhelpen, heeft de nationale wetgever ingegrepen door, overeenkomstig de artikelen 3 van de energierichtlijnen, „een evenwicht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij [deze] overeenkomsten” tot stand te brengen. ( 37 ) Toch blijft het onverminderd de vraag of – in het licht van het in die bepalingen opgenomen transparantievereiste – door de Duitse wetgever een juist evenwicht is gevonden, met name gelet op de noodzaak om kwetsbare afnemers te beschermen.

59.

Gelet op het fundamentele contextgebonden verschil, zoals hiervoor uiteengezet, tussen op de grondslag van contractvrijheid gesloten overeenkomsten en overeenkomsten die zijn gebaseerd op een wettelijke geregelde universeledienstverplichting, kan ik geen dwingende reden ontdekken om het in artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en artikel 3, lid 3, van de gasrichtlijn opgenomen transparantievereiste aldus uit te leggen dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging aan de afnemer worden medegedeeld vóór het sluiten van de overeenkomst. ( 38 ) Aangezien de hoofddoelstelling van de energierichtlijnen immers niet de bescherming van de afnemer ( 39 ) maar de liberalisering van de markt is, moet de noodzaak van consumentenbescherming worden afgewogen tegen de belangen van de elektriciteits- en gasleveranciers. Mijns inziens vereist een evenwichtige regeling op dit punt dat de lidstaten waarborgen dat die informatie beschikbaar wordt gesteld aan de afnemers wanneer zij worden geïnformeerd over de prijswijziging. Ik baseer mijn standpunt op de volgende overwegingen.

60.

Wat de rechten van de afnemers betreft zijn mijns inziens in de onderhavige zaken twee elementen van bijzonder belang: het recht om de overeenkomst op te zeggen en het recht om, in voorkomend geval, tegen de redelijkheid van de betrokken prijsverhoging op te komen. ( 40 ) Deze rechten hangen in zoverre met elkaar samen dat beide – om doeltreffend te zijn – vereisen dat de afnemer voldoende is geïnformeerd over de reden van de prijsverhoging en de wijze van berekening ervan. Deze informatie is niet alleen noodzakelijk om de afnemer in staat te stellen te beoordelen of het de moeite waard is om – indien mogelijk – de overeenkomst op te zeggen en een andere leverancier te kiezen, maar is zonder enige twijfel ook van cruciaal belang voor een afnemer die zich afvraagt of hij al dan niet tegen de prijsverhoging moet opkomen.

61.

In weerwil van de ruimte die bijlage A, punt b, van beide energierichtlijnen biedt met betrekking tot prijswijzigingen, verplicht deze bepaling de lidstaten namelijk ook om ervoor te zorgen dat afnemers op tijd worden geïnformeerd over voornemens tot wijziging van de contractvoorwaarden. Bovendien moeten de lidstaten ervoor zorgen dat afnemers op de hoogte worden gebracht van hun recht om wat dit betreft een bestaande overeenkomst op te zeggen. Dit zijn evenwel nog niet alle rechten van de afnemers.

62.

Zoals de verwijzende rechter opmerkt, lijkt bijlage A, punt c, in dezen van bijzonder belang, aangezien deze bepaling wil verzekeren dat afnemers transparante informatie ontvangen over geldende prijzen en tarieven en over standaardvoorwaarden met betrekking tot de toegang tot en het gebruik van elektriciteitsdiensten. Anders gezegd, terwijl punt b duidelijk voorschrijft dat afnemers het recht moeten hebben om in geval van prijsverhogingen de overeenkomst op te zeggen, voegt bijlage A, punt c, aan dit vereiste toe dat de geldende prijzen transparant moeten zijn. Anders dan de Duitse regering betoogt, moet de afnemer – ter waarborging van deze transparantie wanneer de prijzen eenmaal daadwerkelijk worden gewijzigd – worden geïnformeerd over de reden, de voorwaarden en de omvang van de wijziging.

63.

Bijgevolg en gelet op het feit dat de lidstaten over een aanzienlijke beoordelingsvrijheid beschikken bij de omzetting van de bepalingen van de energierichtlijnen in nationaal recht, ben ik van mening dat het aan de nationale wetgever staat om te beslissen over de technische uitvoeringsaspecten van de bekendmaking aan de afnemers van de reden en de methodiek van de wijziging. Deze beoordelingsvrijheid mag er evenwel niet toe leiden dat geen enkel tegenwicht wordt geboden aan het recht van dienstverrichters om prijzen eenzijdig te wijzigen, zoals in Duitsland het geval lijkt te zijn. Zou een discretionaire bevoegdheid in die omvang worden aanvaard, dan zou hiermee de doeltreffendheid van het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste aanzienlijk worden ondermijnd en zou dit vereiste uiteindelijk elke betekenis verliezen.

64.

Afhankelijk van de vraag of richtlijn 93/13 wel of niet van toepassing is, leidt dit weliswaar tot verschillende niveaus van bescherming van de eindgebruikers, en zou zelfs kunnen worden betoogd dat in het bijzonder kwetsbare afnemers hiermee in een zwakkere positie worden gemanoeuvreerd dan afnemers die hun dienstverrichter vrij kunnen kiezen. De Uniewetgever lijkt dit evenwel op de koop toe te hebben genomen. Bijlage A bij beide energierichtlijnen verwijst in dit opzicht uitdrukkelijk naar richtlijn 93/13, door te bepalen dat de in artikel 3 bedoelde maatregelen van elk van deze richtlijnen gelden „[o]nverminderd de [Unierechtelijke] voorschriften inzake consumentenbescherming, met name [...] richtlijn 93/13/EG”. Mijns inziens is de enige denkbare verklaring hiervoor dat de Uniewetgever niet de bedoeling heeft gehad om – door middel van een enkele verwijzing naar richtlijn 93/13 – de consumentenbescherming uit hoofde van de energierichtlijnen op hetzelfde niveau te brengen als dat van richtlijn 93/13. Dit blijkt overduidelijk uit het feit dat een van het Europees Parlement tijdens het wetgevingsproces afkomstig voorstel van die strekking geen weerklank in de definitieve versie van de energierichtlijnen heeft gevonden. ( 41 ) Met andere woorden: deze keuze van de wetgever impliceert dat het beschermingsniveau uit hoofde van richtlijn 93/13 hoger kan zijn en, in elk geval, niet automatisch van toepassing dient te zijn in de context van universeledienstovereenkomsten in de energiesector.

65.

Het is evenwel duidelijk dat de Uniewetgever bij de formulering van de bepalingen van bijlage A van de energierichtlijnen – en, in het bijzonder, punt b, ervan – bijzondere nadruk heeft gelegd op het vereiste om te waarborgen dat eindgebruikers in staat zijn om hun overeenkomsten op te zeggen wanneer zij niet akkoord gaan met prijswijzigingen. Uit contractueel oogpunt lijkt mij dit ook wel gerechtvaardigd, gelet op het feit dat het recht van leveranciers om prijzen eenzijdig te wijzigen afnemers bloot stelt aan het gevaar van ongerechtvaardigde prijsverhogingen. Mijns inziens is het recht om de overeenkomst op te zeggen voor alle afnemers – ongeacht of zij al dan niet als kwetsbaar kunnen worden aangemerkt – van het allergrootste belang. Om een doeltreffende uitoefening van dit recht mogelijk te maken, moeten de afnemers worden geïnformeerd over de reden, de voorwaarden en de omvang van de wijziging op het moment van de mededeling van de voorgenomen wijziging en niet op een later tijdstip. ( 42 )

66.

Terwijl in werkelijkheid slechts een zeer klein percentage van de afnemers op grond van deze informatie zal opkomen tegen prijswijzigingen, kan worden betoogd dat het enkele bestaan van een dergelijke informatieplicht leveranciers er in zekere mate van zal afschrikken om hun prijzen ongerechtvaardigd te verhogen. In die zin vormt het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste mede een bijdrage aan de handhaving van een „redelijk” prijsniveau, een verplichting die een van de hoekstenen vormt van de in de energierichtlijnen opgenomen universeledienstverplichting.

67.

Bijgevolg ben ik van mening dat artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en artikel 3, lid 3, van de gasrichtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat aan het hierin opgenomen transparantievereiste niet wordt voldaan door een nationale wettelijke regeling inzake prijswijzigingen volgens welke bij de levering van elektriciteit of gas aan huishoudelijke afnemers op grond van een universeledienstovereenkomst, de leveranciers niet zijn verplicht om de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging aan de afnemer mee te delen uiterlijk op het moment waarop deze wordt geïnformeerd over de wijziging.

68.

Tot slot hebben TWS, SWA, alsmede de Duitse regering het Hof verzocht om – voor het geval het tot de slotsom komt dat de litigieuze Duitse bepalingen inzake prijswijzigingen onverenigbaar zijn met het Unierecht – de werking in de tijd van zijn arrest te beperken. Zoals ik hierna zal uiteenzetten, vind ik het gerechtvaardigd om in de onderhavige zaken dit verzoek toe te wijzen.

D – Beperking van de werking in de tijd van een onverenigbaarverklaring

69.

Zoals bekend beperkt het Hof de werking in de tijd van zijn arresten enkel in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer aan twee cumulatieve criteria is voldaan. De verklaring hiervoor is gelegen in feit dat wanneer het Hof een bepaling van Unierecht uitlegt, het de betekenis en de strekking van deze bepaling zoals zij sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan had moeten worden verstaan en toegepast, preciseert. In dit licht moet om te beginnen worden voldaan aan het criterium dat de onverenigbaarverklaring een „gevaar voor ernstige economische repercussies” inhoudt. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, is met name het aantal op basis van de geldig geachte regeling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen van belang. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat de met het Unierecht strijdige gedraging het gevolg is van een objectieve, grote onzekerheid over de uitlegging en de strekking van de betrokken Unierechtelijke bepaling. ( 43 )

70.

Mijns inziens is in de onderhavige zaken aan beide criteria voldaan.

71.

Alvorens mij te buigen over de omstandigheden van de onderhavige zaken, wil ik er evenwel op wijzen dat het Hof een soortgelijk verzoek in de zaak RWE Vertrieb resoluut van de hand heeft gewezen. Deze afwijzing werd in wezen ingegeven door het feit dat de financiële gevolgen voor de gasleveranciers niet uitsluitend afhingen van de door het Hof gegeven uitlegging van de relevante bepalingen van Unierecht. Deze gevolgen werden veeleer uiteindelijk afhankelijk geacht van de beoordeling van de eerlijkheid van de litigieuze contractvoorwaarden door de verwijzende rechter in het licht van de omstandigheden van het elk individueel geval. ( 44 )

72.

Anders dan in de zaak RWE Vertrieb ( 45 ) gaat het in de onderhavige zaken om een situatie waarin het Hof niet alleen wordt verzocht om uitlegging van de strekking van andere Unierechtelijke bepalingen, maar ook, en zulks in de allereerste plaats, om zich uit te spreken over de verenigbaarheid van de litigieuze Duitse bepalingen met het Unierecht.

73.

Bijgevolg ben ik ervan overtuigd dat een onverenigbaarverklaring het gevaar inhoudt van ernstige financiële gevolgen voor de betrokken elektriciteits- en gasleveranciers. Volgens de verwijzende rechter hangt het recht van de elektriciteits- en de gasleveranciers om prijzen te wijzigen af van de uitlegging die het Hof geeft aan de betekenis en de strekking van het in artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en artikel 3, lid 3, van de gasrichtlijn opgenomen transparantievereiste. Zou het Hof mijn opvatting van de in deze zaken gerezen uitleggingsvragen overnemen, dan zouden prijswijzigingen als die in de hoofdgedingen nietig zijn.

74.

Uiteraard zal een dergelijke uitkomst aanzienlijke gevolgen hebben voor de gehele energiesector in Duitsland. ( 46 ) Mijns inziens wordt hieraan niet afgedaan door het feit dat het aantal klanten waaraan in Duitsland op basis van een universeledienstovereenkomst energie wordt geleverd gestaag blijkt terug te lopen. ( 47 ) Ofschoon de omvang van de financiële gevolgen van een onverenigbaarverklaring noodzakelijkerwijs afhangt van de door de nationale rechter toegepaste verjaringstermijn (een punt dat op nationaal niveau nog niet beslecht lijkt) ( 48 ), kan een „gevaar voor ernstige economische repercussies” mijns inziens niet worden uitgesloten. En niettegenstaande het feit dat het aantal afnemers dat door het arrest van het Hof wordt geraakt noodzakelijkerwijs zal afhangen van de toe te passen verjaringstermijn, moet ervan worden uitgegaan – ook al loopt het aantal universeledienstcontracten terug – dat dit aantal (aanzienlijk) hoger is dan de schatting die TWS tijdens de mondelinge behandeling voor 2013 heeft genoemd. ( 49 )

75.

Niettemin is het gevaar van aanzienlijke financiële gevolgen niet automatisch voldoende voor toewijzing van een verzoek tot beperking van de werking in de tijd van een arrest. Zoals ik elders heb uiteengezet ( 50 ), zou elke andere benadering erop neerkomen dat – in tegenspraak met het uitgangspunt dat dergelijke verzoeken slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden toegewezen – de meest ernstige en lang durende inbreuken het gunstigst zouden worden behandeld. Derhalve moet ook zijn voldaan aan het tweede criterium, dat het vereiste dat rechtsbetrekkingen te goeder trouw tot stand zijn gekomen, combineert met het criterium dat sprake moet zijn van een objectieve, grote onzekerheid over de uitlegging en de strekking van de betrokken Unierechtelijke bepaling.

76.

Zelfs dit criterium lijkt te zijn vervuld in de voor de verwijzende rechter aanhangige zaken. ( 51 ) In de eerste plaats is het duidelijk dat de prijzen te goeder trouw zijn gewijzigd door de elektriciteits‑ en gasleveranciers op de grondslag van rechtsgeldig geachte nationale bepalingen. In de tweede plaats bestaat er, zoals hierboven door mij is verduidelijkt, geen objectieve reden die toepassing van het arrest van het Hof in de zaak RWE Vertrieb op situaties die niet onder richtlijn 93/13 vallen, rechtvaardigt. Nu dat arrest voor de onderhavige zaken niet direct van belang is, is het in de energierichtlijnen tot uitdrukking gebrachte transparantievereiste tot op heden nooit het voorwerp van uitlegging in een prejudiciële beslissing geweest. Zoals uit deze conclusie blijkt, bestaat er onverminderd aanzienlijke onduidelijkheid over de betekenis van dit vereiste. Enkel het Hof is in staat om door middel van een prejudiciële beslissing in de onderhavige zaken deze onzekerheid weg te nemen.

77.

Bijgevolg geef ik het Hof in overweging om het in deze procedure gedane verzoek tot beperking van de werking in de tijd van zijn arrest voor het geval het, net als ik, tot de slotsom komt dat de litigieuze nationale bepalingen niet voldoen aan het in artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn en artikel 3, lid 3, van de gasrichtlijn opgenomen transparantievereiste, toe te wijzen.

IV – Conclusie

78.

Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de vragen van het Bundesgerichtshof als volgt te beantwoorden:

„Artikel 3, lid 5, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG, en artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG, moeten aldus worden uitgelegd dat aan het hierin opgenomen transparantievereiste niet wordt voldaan door een nationale wettelijke regeling inzake prijswijzigingen volgens welke bij de levering van elektriciteit of gas aan huishoudelijke afnemers op grond van een universeledienstovereenkomst, de leveranciers niet zijn verplicht om de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging aan de afnemer mee te delen uiterlijk op het moment waarop deze wordt geïnformeerd over de wijziging.

De uitlegging van voornoemde bepalingen ontplooit pas haar werking vanaf de datum van het arrest van het Hof in de onderhavige zaken.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.

( 2 ) Deze sectoren omvatten de telecommunicatie, postale diensten, elektriciteit en aardgas alsmede treindiensten.

( 3 ) Richtlijn 2003/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en houdende intrekking van richtlijn 96/92/EG (PB L 176, blz. 37) en richtlijn 2003/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en houdende intrekking van richtlijn 98/30/EG (PB 2003, L 176, blz. 57).

( 4 ) Voltooiing van de interne energiemarkt [COM(2001) 125 definitief, blz. 2].

( 5 ) Hoewel deze bepalingen (te weten de artikelen 3 van de elektriciteits- en van de aardgasrichtlijn, aangehaald in respectievelijk punt 6 en punt 10 van deze conclusie) zijn gegoten in de vorm van een openbaredienstverplichting, zal ik hierna de krachtens deze bepalingen opgelegde verplichting aanduiden als universeledienstverplichting.

( 6 ) Richtlijn van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).

( 7 ) C‑92/11, EU:C:2013:180.

( 8 ) Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 1997 betreffende de bescherming van de consument bij op afstand gesloten overeenkomsten – Verklaring van de Raad en van het Parlement ad artikel 6, lid 1 – Verklaring van de Commissie ad artikel 3, lid 1, eerste streepje (PB L 144, blz. 19).

( 9 ) Besluit van 21 juni 1979 inzake de algemene voorwaarden voor de elektriciteitslevering aan klanten met een vast tarief (BGBl. I, blz. 684).

( 10 ) Besluit van 26 oktober 2006 inzake de algemene voorwaarden voor de basislevering van elektriciteit aan huishoudens en de vervangende levering van elektriciteit van het laagspanningsnet (BGBl. I, blz. 2391).

( 11 ) Besluit van 21 juni 1979 inzake de algemene voorwaarden voor de aardgaslevering aan klanten met een vast tarief (BGBl. I, blz. 676).

( 12 ) Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de prejudiciële vragen betrekking hebben op de verenigbaarheid van de nationale regeling met het Unierecht en niet op de mogelijke rechtstreekse werking van de litigieuze bepalingen binnen de context van de nationale procedure. In die zin is de vraag of – en zo ja, in welke mate – deze nationale bepalingen in overeenstemming met het Unierecht kunnen worden uitgelegd, in de onderhavige zaken niet van belang.

( 13 ) Zelfs een korte blik op de artikelen 3 van de energierichtlijnen volstaat om dit standpunt te bevestigen. Een auteur heeft de aardgasrichtlijn metterdaad als „minder verstrekkend” aangemerkt dan de elektriciteitsrichtlijn met betrekking tot de universeledienstverplichting en de noodzaak om redelijke prijzen te garanderen. Zie dienaangaande Pront-van Brommel, S., „The Development of the European Electricity Market in a Juridical No Man’s Land”, in Dorsman, A., e.a. (uitg.), Financial Aspects in Energy, Springer-Verlag, Berlijn, 2011, blz. 167‑193, blz. 187.

( 14 ) Zie de in voetnoot 4 aangehaalde mededeling van de Commissie.

( 15 ) Ibid., blz. 41.

( 16 ) Met betrekking tot universeledienstverlening in algemene zin, zie Rott, P., „A New Social Contract Law for Public Services? – Consequences from Regulation of Services of General Economic Interest in the EC”, European Review of Contract Law (1) 2000, blz. 323‑345, in bijzonder blz. 330 e.v. Zie ook Nihoul, P., „The status of consumers in European liberalisation directives”, Yearbook of Consumer Law, 2009, blz. 67‑106.

( 17 ) Rott, op.cit. (aangehaald in voetnoot 16), blz. 330.

( 18 ) In tegenstelling tot artikel 3, lid 5, van de elektriciteitsrichtlijn bevat 3, lid 3, van de aardgasrichtlijn geen verwijzing naar redelijke prijzen. Dit verschil houdt mijns inziens evenwel niet in dat geen sprake zou zijn van een vereiste om te zorgen voor redelijke prijzen voor de levering van aardgas uit hoofde van de in die bepaling opgenomen universeledienstverplichting. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat het recht op levering van aardgas tegen redelijke prijzen uitdrukkelijk wordt vermeld in zowel punt 26 van de considerans van de aardgasrichtlijn als in bijlage A, punt g, van die richtlijn.

( 19 ) Naar Duits recht hebben energieleveranciers tevens de mogelijkheid om op de grondslag van contractvrijheid overeenkomsten te sluiten met afnemers voor de levering van elektriciteit of gas. Dit type overeenkomst wordt om historische redenen aangeduid als „individuele overeenkomst”. In aanvulling op de mogelijkheid om dergelijke overeenkomsten te sluiten, is er een nationale wettelijke verplichting voor leveranciers om overeenkomsten met klanten af te sluiten waarin een vaste prijs wordt gehanteerd (overeenkomsten uit hoofde van de universeledienstverplichting).

( 20 ) Zie voetnoot 19.

( 21 ) Bijgevolg zal ik mij niet buigen over de meer algemene – en zonder meer netelige – vraag wat moet worden verstaan onder contractuele bedingen waarin „dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen [...] zijn overgenomen”.

( 22 ) Arrest RWE Vertrieb (aangehaald in voetnoot 7, punt 55 en het dictum).

( 23 ) Ibid.

( 24 ) Ibid., punten 17 en 18.

( 25 ) Ibid., punt 55 en het dictum.

( 26 ) Zie ook mijn conclusie in de zaak Commissie/Duitsland, C‑95/12, EU:C:2013:333, punt 32.

( 27 ) Arrest Invitel, C‑472/10, EU:C:2012:242, punten 24, 26 en 28.

( 28 ) Arrest RWE Vertrieb (aangehaald in voetnoot 7, punt 28). Zie ook punt 47 van de conclusie van advocaat-generaal Trstenjak in dezelfde zaak.

( 29 ) Ibid., punt 29.

( 30 ) Zie Nihoul, op.cit. (voetnoot 16), met betrekking tot de vraag waarom niet automatisch ervan kan worden uitgegaan dat voor ondernemingen die op zoek zijn naar afnemers alle consumenten even belangrijk en waardevol zijn.

( 31 ) Het is immers juist het doel van richtlijn 93/13 om deze scheve verhouding op te heffen en het evenwicht tussen de consument en de verkoper of dienstverrichter te herstellen. Zie dienaangaande arrest Aziz, C‑415/11, EU:C:2013:164, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

( 32 ) Volgens een commentator is dit de „concurrentiefunctie” van het in richtlijn 93/13 opgenomen transparantievereiste. Zie Micklitz, H.‑W., „Chapter 3. Unfair terms in consumer contracts”, in: Micklitz, H.‑W., Reich, N. en Rott, P., Understanding EU Consumer Law, Intersentia, Antwerpen, 2009, blz. 119‑150, blz. 138.

( 33 ) De noodzaak om de leverings- en voorzieningszekerheid en tegelijkertijd de algemene dienst te waarborgen, blijkt uit punt 24 juncto punt 26 van de considerans van de elektriciteitsrichtlijn, alsmede uit de punten 26 en 27 van de considerans van de aardgasrichtlijn.

( 34 ) COM(2001) 125 definitief, blz. 41.

( 35 ) De doelstelling van de liberalisering van de energiesector is tweeledig: enerzijds een concurrerende markt voor energie tot stand te brengen en anderzijds een zo ruim als mogelijke garantie van de levering van energie, wat van algemeen economisch belang wordt geacht. Zie met betrekking tot de aardgasrichtlijn arrest Federutility e.a., C‑265/08, EU:C:2010:205, punt 20 e.v. Zie ook Bartl, M., „The affordability of energy: how much protection for the vulnerable consumers?”, Journal of Consumer Policy, (33) 2010, blz. 225‑245, blz. 226.

( 36 ) Een contracteerverplichting is opgenomen in bijlage A, punt a, van de energierichtlijnen. Zie ook Bartl, op.cit. (voetnoot 36), met betrekking tot de betaalbaarheid van energie en een analyse van de verschillende, door de lidstaten gekozen oplossingen om de levering van betaalbare energie aan kwetsbare consumenten te waarborgen. Voorts mag in de onderhavige zaken niet over het hoofd worden gezien dat het vereiste van universele dienstverlening in de energiesector voor een redelijke prijs ook op het niveau van de Unie inmiddels de status van primair recht heeft verworven. In aanvulling op artikel 14 VWEU, dat betrekking heeft op diensten van algemeen economisch belang, bepaalt Protocol 26 bij het VWEU namelijk onder andere dat de betaalbaarheid in de context van diensten van algemeen economisch belang moet zijn gewaarborgd.

( 37 ) Arrest RWE Vertrieb (aangehaald in voetnoot 7, punt 28).

( 38 ) Op dit punt verschil ik fundamenteel van mening met advocaat-generaal Trstenjak in punt 69 (met verwijzing naar voetnoot 50) van haar conclusie in de zaak RWE Vertrieb. Volgens haar zijn zowel richtlijn 93/13 als de aardgasrichtlijn instrumenten van Unierechtelijke consumentenbescherming en dienen zij te worden beschouwd als elkaar aanvullende regelingen (en bijgevolg op dezelfde wijze te worden uitgelegd). Deze instrumenten zouden een globaal, uniform stelsel vormen. Mijns inziens berust dit betoog op een misvatting. Terwijl richtlijn 93/13 betrekking heeft op het contractrecht in de consumentensfeer, hebben de energierichtlijnen betrekking op een volstrekt ander terrein van het recht, namelijk de liberalisering van de markt en de invoering van een universeledienstverplichting in de context van de levering van energie aan eindafnemers. Gelet op dit verschil lijkt het mij niet juist om door middel van een juridische kunstgreep het in deze verschillende regelingen gehanteerde begrip transparantie over één kam te scheren.

( 39 ) Dit blijkt onder andere uit de in de energierichtlijnen gehanteerde terminologie. Terwijl namelijk richtlijn 93/13 betrekking heeft op overeenkomsten tussen consumenten en ondernemers, spreken de energierichtlijnen van afnemers en leveranciers. Ook zij erop gewezen dat de maatregelen die door de lidstaten moeten worden genomen ter bescherming van eindafnemers, betrekking kunnen hebben op zowel huishoudens als kleine en middelgrote ondernemingen.

( 40 ) Hoewel dit recht niet met zoveel woorden is opgenomen in de energierichtlijnen beschouw ik dit als een onvermijdelijk uitvloeisel van de universeledienstverplichting om energie te leveren aan eindafnemers tegen een redelijke prijs. Zonder mogelijkheid om op te komen tegen prijswijzigingen zou het vereiste van redelijke prijzen immers een dode letter blijven.

( 41 ) Het Europees Parlement stelde voor om aan de bijlagen een extra punt toe te voegen, waarmee de toepasselijkheid van richtlijn 93/13 zou worden uitgebreid tot algemeneleveringsovereenkomsten. Dit voorstel is niet overgenomen en niet in de eindversie van de energierichtlijnen opgenomen. Zie dienaangaande deel 1 van het verslag van het Europees Parlement van 1 maart 2002 over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van richtlijn 96/92/EG en richtlijn 98/30/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en aardgas (A5‑0077/2002), wetgevingsvoorstellen, amendementen 89 en 160, blz. 65, 66 en 107. Zie ook mijn opmerkingen over de analyse van advocaat-generaal Trstenjak van dit onderwerp in voetnoot 39.

( 42 ) Tijdens de mondelinge behandeling is opgemerkt dat de dienstverleners naar nationaal recht verplicht zijn om de afnemers alle relevante informatie te verstrekken met betrekking tot prijswijzigingen, wanneer dienaangaande een rechterlijke instantie wordt aangezocht. Mijns inziens kan een dergelijk voorschrift evenwel geen zinvolle vervanging zijn van de verplichting om de afnemers te informeren over de reden, de voorwaarden en de omvang van een prijswijziging op het moment van de mededeling van de voorgenomen wijziging aan de afnemer, zoals wordt geïllustreerd door zaak C‑400/11, waarin Egbringhoff tevergeefs heeft geprobeerd om informatie te verkrijgen alvorens zich tot de rechter te wenden. Om te kunnen bepalen of betwisting van de redelijkheid van een prijswijziging kans van slagen heeft, moet de afnemer over deze informatie kunnen beschikken vóórdat de procedure voor de rechter wordt ingeleid.

( 43 ) Zie onder andere arrest FIM Santander Top 25 Euro, gevoegde zaken C‑338/11–C‑347/11, EU:C:2012:286, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

( 44 ) Arrest RWE Vertrieb (aangehaald in voetnoot 7, punt 60).

( 45 ) Zou het Hof evenwel zijn in het arrest RWE Vertrieb gevolgde aanpak ook van toepassing verklaren op situaties als die in de onderhavige zaken, dan zou het onlogisch zijn om een verzoek tot beperking van de werking in de tijd van een arrest toe te wijzen dat een reeds in een eerdere zaak gegeven uitlegging bevestigt. In een dergelijk geval zou immers geen sprake meer zijn van een „objectieve, grote onzekerheid over de strekking van de betrokken Unierechtelijke bepalingen”.

( 46 ) Volgens de door TWS tijdens de mondelinge behandeling verstrekte informatie wordt op basis van een universeledienstovereenkomst momenteel aan 18 en 4 miljoen huishoudens respectievelijk elektriciteit en gas geleverd.

( 47 ) Zoals tijdens de mondelinge behandeling is opgemerkt, vindt deze ontwikkeling haar verklaring in het feit dat afnemers in toenemende mate wisselen van leverancier en kiezen voor individuele overeenkomsten die op een concurrerende markt worden aangeboden.

( 48 ) Tijdens de mondelinge behandeling is de vraag gerezen welke verjaringstermijn van toepassing is. Terwijl het lijkt vast te staan dat de verjaringstermijn voor vorderingen uit hoofde van individuele overeenkomsten drie jaar bedraagt, moet de verjaringstermijn bij universeledienstovereenkomsten nog worden bepaald. Wat dit betreft wijst niets erop dat een langere, 10-jarige, verjaringstermijn van meet af aan kan worden uitgesloten.

( 49 ) Zie voetnoot 47.

( 50 ) Zie mijn conclusie in de zaak Transportes Jordi Besoara, C‑82/12, EU:C:2013:694, punt 54.

( 51 ) Dit is uiteraard enkel het geval voor zover het Hof niet tot de slotsom komt dat volgens de in het arrest RWE Vertrieb ontwikkelde aanpak elke onzekerheid ten aanzien van de verenigbaarheid van de nationale bepalingen met het in de energierichtlijnen opgenomen transparantievereiste reeds is weggenomen.

Top