EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CC0215

Conclusie van advocaat-generaal P. Mengozzi van 28 juni 2012.
Iwona Szyrocka tegen SiGer Technologie GmbH.
Verzoek van de Sąd Okręgowy we Wrocławiu om een prejudiciële beslissing.
Verordening (EG) nr. 1896/2006 – Europese betalingsbevelprocedure – Verzoek om betalingsbevel dat niet aan formele voorwaarden van nationale wettelijke regeling voldoet – Uitputtende aard van voorwaarden waaraan verzoek moet voldoen – Mogelijkheid lopende rente te vorderen tot aan dag van betaling hoofdsom.
Zaak C‑215/11.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:400

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. MENGOZZI

van 28 juni 2012 ( 1 )

Zaak C-215/11

Iwona Szyrocka

tegen

SiGer Technologie GmbH

[verzoek van de Sąd Okręgowy we Wrocławiu (Polen) om een prejudiciële beslissing]

„Europese betalingsbevelprocedure — Verordening nr. 1896/2006 — Formele voorwaarden voor verzoek — Periode waarvoor rente op vordering kan worden verlangd — Periode tot aan dag van betaling”

I – Inleiding

1.

In de onderhavige procedure legt de Sąd Okręgowy we Wrocławiu (regionale rechtbank te Wrocław) het Hof prejudiciële vragen over de uitlegging van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure (hierna: „verordening”) voor. ( 2 )

II – Toepasselijke bepalingen

A – Gemeenschapsrecht

2.

Artikel 1 van de verordening bepaalt:

„1.   Deze verordening heeft ten doel:

a)

de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken door een Europese betalingsbevelprocedure in te voeren; en

b)

het vrije verkeer van Europese betalingsbevelen tussen de lidstaten te bewerkstelligen door minimumnormen te stellen waarvan de naleving tot gevolg heeft dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging voorafgaand aan de erkenning en de tenuitvoerlegging geen intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid.

2.   Deze verordening belet geenszins dat een eiser een vordering in de zin van artikel 4 geldend maakt met behulp van een andere procedure waarin het recht van een lidstaat of het Gemeenschapsrecht voorziet.”

3.

Artikel 4 van de verordening luidt:

„De Europese betalingsbevelprocedure wordt ingevoerd voor de inning van liquide geldvorderingen voor een specifiek bedrag, die opeisbaar zijn op het tijdstip waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend.”

4.

Artikel 7 van de verordening bepaalt:

„1.   Het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend door middel van het standaardformulier A van bijlage I.

2.   Het verzoek vermeldt:

[...]

b)

het bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van de hoofdsom en, in voorkomend geval, de rente, de contractuele boetes en de kosten;

c)

in geval rente over de schuldvordering wordt geëist, de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd, tenzij volgens het recht van de lidstaat van oorsprong de hoofdsom automatisch met de wettelijke rente wordt vermeerderd;

d)

de grondslag van de rechtsvordering, waaronder een beschrijving van de elementen waarmee de schuldvordering en, in voorkomend geval, de geëiste rente worden gestaafd;

e)

een beschrijving van het bewijs tot staving van de schuldvordering;

[...]

3.   In het verzoek verklaart de eiser dat de verstrekte inlichtingen naar zijn weten waarheidsgetrouw zijn, en erkent hij dat het opzettelijk afleggen van een valse verklaring aanleiding kan geven tot passende sancties naar het recht van de lidstaat van oorsprong.

[...]”

5.

In artikel 8 van de verordening is bepaald:

„Het gerecht waarbij een verzoek om een Europees betalingsbevel is ingediend, onderzoekt zo spoedig mogelijk op basis van het aanvraagformulier of de in de artikelen 2, 3, 4, 6 en 7 gestelde eisen vervuld zijn en of de vordering gegrond lijkt. Dit onderzoek kan via een geautomatiseerde procedure worden uitgevoerd.”

6.

Artikel 9 van de verordening bepaalt:

„1.   Indien niet is voldaan aan de in artikel 7 gestelde eisen en tenzij de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk is, biedt het gerecht de eiser de gelegenheid het verzoek aan te vullen of te corrigeren. Het gerecht gebruikt daartoe het standaardformulier B van bijlage II.

2.   Wanneer het gerecht de eiser vraagt zijn verzoek aan te vullen of te corrigeren, geeft het aan welke termijn het in de gegeven omstandigheden passend acht. Het gerecht kan deze termijn naar eigen goeddunken verlengen.”

7.

Artikel 12 van de verordening luidt als volgt:

„1.   Indien de in artikel 8 genoemde voorwaarden vervuld zijn, vaardigt het gerecht door middel van het standaardformulier E van bijlage V zo spoedig mogelijk [...] een Europees betalingsbevel uit.

[...]

3.   In het Europees betalingsbevel wordt de verweerder meegedeeld dat hij de volgende mogelijkheden heeft:

a)

het in het betalingsbevel vermelde bedrag aan de eiser te betalen;

of

b)

verweer tegen het bevel aan te tekenen door bij het gerecht van oorsprong een verweerschrift in te dienen [...].

4.   In het Europees betalingsbevel wordt de verweerder ervan in kennis gesteld dat:

a)

het bevel uitsluitend op basis van de door de eiser verstrekte informatie is uitgevaardigd en niet door het gerecht is geverifieerd;

b)

het bevel uitvoerbaar wordt, tenzij overeenkomstig artikel 16 bij het gerecht een verweerschrift is ingediend;

c)

ingeval een verweerschrift wordt ingediend, de procedure voor de bevoegde gerechten van de lidstaat van oorsprong wordt voortgezet volgens het gewone burgerlijk procesrecht, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht de procedure in dat geval te staken.

[...]”

8.

Artikel 16, lid 3, van de verordening bepaalt:

„3. In het verweerschrift vermeldt de verweerder dat hij de schuldvordering betwist, zonder gehouden te zijn te verklaren op welke gronden de betwisting berust.”

9.

Artikel 17, lid 1, eerste alinea, van de verordening preciseert:

„1. Indien binnen de in artikel 16, lid 2, gestelde termijn een verweerschrift is ingediend, wordt de procedure volgens het gewone burgerlijk procesrecht voortgezet voor de bevoegde gerechten van de lidstaat van oorsprong, tenzij de eiser uitdrukkelijk heeft verzocht de procedure in dat geval te staken.”

10.

In artikel 25 van de verordening heet het:

„1.   De totale gerechtskosten van de Europese betalingsbevelprocedure en van de gewone civielrechtelijke procedure die volgt op de indiening van een verweerschrift tegen het Europees betalingsbevel in een lidstaat, mogen niet hoger zijn dan de gerechtskosten van een gewone civielrechtelijke procedure waaraan in die lidstaat geen Europese betalingsbevelprocedure is voorafgegaan.

2.   Voor de toepassing van deze verordening omvatten de gerechtskosten de aan het gerecht te betalen vergoedingen en kosten, waarvan het bedrag overeenkomstig het nationale recht wordt vastgesteld.”

11.

Artikel 26 van de verordening, met het opschrift „Verhouding tot het nationale procesrecht”, bepaalt:

„Niet uitdrukkelijk in deze verordening geregelde procedurekwesties worden beheerst door het nationale recht.”

B – Nationaal recht

12.

De Sąd Okręgowy we Wrocławiu heeft in zijn verwijzingsbeslissing een groot aantal bepalingen uit het Poolse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: „k.p.c.”) aangehaald die relevant kunnen zijn voor dit geding, waaronder de artikelen 126, 128 en 187, lid 1, waarin de inhoud van processtukken en vorderingen wordt beschreven en wordt aangegeven welke stukken moeten worden neergelegd voor betekening aan de wederpartij. De artikelen 130, lid 1, en 394, lid 1, punt 1, regelen de te volgen procedure ingeval de ingediende vordering formele gebreken vertoont en de rechtsmiddelen tegen beslissingen van de rechter ter zake.

13.

Bovendien noemt de nationale rechter artikel 481, lid 1, van het Poolse burgerlijk wetboek (hierna: „k.c.”), krachtens welke de schuldeiser, indien de schuldenaar te laat betaalt, rente kan vorderen voor de periode van vertraging, zelfs indien hij geen schade heeft geleden en zelfs indien de vertraging te wijten was aan omstandigheden die niet aan de schuldenaar kunnen worden toegerekend ( 3 ), en artikel 190 k.p.c., op grond waarvan een vordering in rechte mogelijk is van toekomstige, zich herhalende prestaties, indien de tussen partijen bestaande rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

III – Feiten en prejudiciële vragen

14.

Op 23 februari 2011 heeft verzoekster, Iwona Szyrocka, woonachtig in Polen, bij de Sąd Okręgowy we Wrocławiu een verzoek om een Europees betalingsbevel tegen SiGer Technologie GmbH, gevestigd te Tangermünde (Duitsland), ingediend.

15.

In het kader van de procedure zijn de volgende vragen gerezen:

Omvat de behandeling van het verzoek dat aan de uitvaardiging van het betalingsbevel voorafgaat in de zin van artikel 8 van de verordening ook een beoordeling of is voldaan aan de formele voorwaarden naar het nationale recht van de staat waar het verzoek is ingediend of enkel een beoordeling van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen? ( 4 )

Is de vordering tot betaling van vertragingsrente al opeisbaar op de dag van indiening van het verzoek om een Europees betalingsbevel?

Moet de partij in het verzoek telkens aangeven hoe hoog de rente is en kan zij zogenoemde open rente vorderen, namelijk rente die wordt berekend tot het moment waarop de geldvordering die het voorwerp van het verzoek is, wordt betaald?

Welke procedure moet de rechter volgen bij de toewijzing van die rente, gezien de inhoud van het standaardformulier (E) voor het Europees betalingsbevel (zie bijlage V bij verordening nr. 1896/2006)?

16.

De verwijzende rechter was van oordeel dat zich een probleem van uitlegging van de verordening voordeed en heeft het Hof de volgende acht prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet artikel 7 van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, aldus worden uitgelegd dat:

a)

daarin alle voorwaarden waaraan een verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, uitputtend worden geregeld, of

b)

daarin alleen minimumvoorwaarden voor een dergelijk verzoek worden bepaald, en dat met betrekking tot de formele voorwaarden voor het verzoek die niet in die bepaling zijn geregeld, de bepalingen van nationaal recht moeten worden toegepast?

2)

Indien vraag 1b bevestigend wordt beantwoord, dient de eiser dan, indien het verzoek niet voldoet aan de in het recht van de lidstaat vastgestelde formele voorwaarden (bijvoorbeeld, er is geen afschrift van het verzoek voor de tegenpartij bijgevoegd of de waarde van het voorwerp van het geding is niet aangegeven), te worden verzocht die gebreken aan te vullen op grond van de bepalingen van nationaal recht, overeenkomstig artikel 26 van verordening nr. 1896/2006 dan wel volgens artikel 9 van die verordening?

3)

Moet artikel 4 van verordening nr. 1896/2006 aldus worden uitgelegd dat de daarin genoemde kenmerken van de geldvordering, namelijk een specifiek bedrag en de opeisbaarheid van de vordering op het tijdstip dat het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend, alleen betrekking hebben op de hoofdsom of ook op de vordering tot betaling van vertragingsrente?

4)

Houdt een juiste uitlegging van artikel 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 in dat het in de Europese betalingsbevelprocedure, indien het recht van de lidstaat niet voorziet in een automatische vermeerdering met rente, mogelijk is naast de hoofdsom te vorderen:

a)

alle rente, waaronder ook de zogenoemde open rente (die wordt berekend vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van betaling waarvan de datum niet wordt bepaald, bijvoorbeeld ‚vanaf 20 maart 2011 tot de dag van betaling’);

b)

alleen de rente die verschuldigd is vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van indiening van het verzoek of tot de dag van uitvaardiging van het betalingsbevel;

c)

uitsluitend de rente die verschuldigd is vanaf de dag van opeisbaarheid ervan die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van indiening van het verzoek?

5)

Indien het antwoord op vraag 4a bevestigend luidt, hoe dient dan volgens verordening nr. 1896/2006 de beslissing over de rente in het formulier van het betalingsbevel te worden geformuleerd?

6)

Indien het antwoord op vraag 4b bevestigend luidt, wie dient dan het bedrag van de rente aan te geven – de betrokken partij of het gerecht ambtshalve?

7)

Indien het antwoord op vraag 4c bevestigend luidt, is de betrokken partij dan verplicht om in het verzoek het bedrag van de berekende rente aan te geven?

8)

Indien de eiser de tot de dag van indiening van het verzoek verlangde rente niet berekent, moet het gerecht dit dan ambtshalve berekenen, dan wel dient het gerecht de betrokken partij overeenkomstig artikel 9 van verordening nr. 1896/2006 te verzoeken, het verzoek aan te vullen?”

IV – Procesverloop voor het Hof

17.

De Commissie en de Oostenrijkse, de Portugese, de Finse en de Poolse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

18.

Ter terechtzitting van 18 april 2012 hebben de Commissie en de Finse en de Poolse regering hun standpunt mondeling toegelicht.

V – De eerste prejudiciële vraag

19.

Met zijn eerste prejudiciële vraag verzoekt de verwijzende rechter het Hof duidelijkheid te scheppen over de vraag of de voorwaarden die in artikel 7 van de verordening worden genoemd, de enige formele voorwaarden zijn waaraan een verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen of dat ook nadere voorwaarden die naar nationaal recht worden vereist, in aanmerking genomen moeten worden.

20.

Uit het onderzoek van de tekst van de verordening komt naar voren dat de procedure voor de verkrijging van een Europees betalingsbevel en eventuele analoge nationale procedures op zichzelf staande procedures zijn.

21.

Dat kan in de eerste plaats worden afgeleid uit het feit dat beroep op de Europese procedure volgens artikel 1 en punt 10 van de considerans van de verordening een aanvullend en facultatief middel voor de eiser is, dat noch tot vervanging, noch tot harmonisatie van de bestaande mogelijkheden naar nationaal recht voor de inning van niet-betwiste schuldvorderingen strekt, maar een aanvullend rechtsbeschermingsmiddel naast deze nationale middelen is.

22.

De betrokkene kan dus ook een betalingsbevel verkrijgen door middel van alle andere procedures die naar het recht van een lidstaat of het gemeenschapsrecht ter beschikking staan.

23.

Hetgeen ik in punt 20 heb overwogen, wordt in de tweede plaats gestaafd door punt 16 van de considerans, op basis waarvan de rechter voor de uitvaardiging van het betalingsbevel enkel gebruikmaakt van de informatie in het aan de verordening gehechte formulier, ingevuld met de gegevens die in artikel 7 zijn aangegeven, zonder dat de Europese regeling de mogelijkheid biedt de inhoud met behulp van externe bronnen aan te vullen.

24.

Het gebruik van standaardformulieren voor de afhandeling van de verschillende fasen van de procedure is voorzien in punt 11 van de considerans om de toegang tot de procedure te vergemakkelijken, kosten en termijnen te reduceren en de afhandeling te uniformeren.

25.

Daardoor wordt nog duidelijker dat de Europese procedure een zelfstandige procedure is naast de nationale procedures, want dankzij deze formulieren kunnen de formaliteiten en de daaruitvolgende verschillen tussen de nationale voorschriften worden vermeden, en kan een procedure tot stand worden gebracht die in beginsel identiek is op het gehele grondgebied van de Unie en dus afwijkt van vergelijkbare procedures in de lidstaten.

26.

Tot slot bevestigt artikel 26 van de verordening de autonomie van de Europese procedure ten opzichte van de nationale procedures, want het bepaalt dat het nationale recht enkel van toepassing is op kwesties die niet uitdrukkelijk in de verordening zijn geregeld.

27.

In de gevallen waarin de wetgever voor bepaalde aspecten van de procedure nationaal recht naast de regeling van de verordening heeft willen stellen, verwijst hij immers uitdrukkelijk daarnaar. ( 5 )

28.

De bepaling van artikel 26 en de in punt 27 en voetnoot 5 genoemde verwijzingen kunnen niet worden verklaard als het werkelijk de bedoeling was de regeling van de verordening, ook voor de daarin geregelde onderdelen, aan te vullen met het recht van de lidstaten; in dat geval zou het immers niet nodig zijn te vermelden dat er enkel voor de procedurele kwesties die niet in de verordening zijn geregeld, ruimte is voor het nationale recht, noch om de gevallen aan te geven waarin het recht van de lidstaten wordt toegepast.

29.

Dat de gemeenschapsprocedure en de nationale procedure op zichzelf staan, blijkt ook als het doel van de verordening in de beschouwing wordt betrokken, zoals dit kan worden afgeleid uit het dispositief en de considerans ervan.

30.

Artikel 1, lid 1, geeft immers uitdrukkelijk aan wat de doelstelling van de verordening is en maakt duidelijk dat zij tot doel heeft ( 6 ) door de invoering van de betalingsbevelprocedure de beslechting van een geschil in grensoverschrijdende zaken met betrekking tot niet-betwiste geldvorderingen te vereenvoudigen, te versnellen en goedkoper te maken ( 7 ), en het vrije verkeer van Europese betalingsbevelen tussen de lidstaten te bewerkstelligen door minimumnormen te stellen waarvan de naleving tot gevolg heeft dat in de lidstaat van tenuitvoerlegging voorafgaand aan de erkenning en de tenuitvoerlegging geen intermediaire procedure hoeft te worden ingeleid. ( 8 )

31.

Punt 29 van de considerans van de verordening voegt daaraan toe dat de verordening tot doel heeft, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, een uniforme, snelle en efficiënte procedure voor de inning van deze geldvorderingen in te stellen, aangezien de belemmeringen voor de toegang tot efficiënte verhaalmogelijkheden in grensoverschrijdende zaken en de verstoring van de mededinging binnen de interne markt ten gevolge van de ongelijke procedurele middelen die schuldeisers in de verschillende lidstaten ter beschikking staan, volgens de punten 6 en 8 van de considerans vragen om communautaire wetgeving die schuldeisers en schuldenaren in de gehele Europese Unie gelijke concurrentievoorwaarden waarborgt ( 9 ), aangezien betalingsachterstanden een belangrijk probleem zijn dat het voortbestaan van bedrijven in gevaar brengt en tot een groot verlies aan banen leidt.

32.

Daarom is een geheel van gemeenschappelijke minimumprocedurevoorschriften ingevoerd om het Europese betalingsbevel te verkrijgen. Het in de punten 30 en 31 genoemde doel kan daarmee echter alleen worden verwezenlijkt als gegarandeerd is dat de procedure op zichzelf staat ten opzichte van al bestaande, vergelijkbare procedures in de lidstaten.

33.

Als de nationale regelingen de onderhavige zouden kunnen aanvullen, zou het doel van de verordening immers worden doorkruist: de procedures zouden niet worden geharmoniseerd en vereenvoudigd, maar er zouden net zo veel verschillende procedures ontstaan als er rechtsordes in de lidstaten zijn, bovendien samengesteld uit zowel nationale als Unievoorschriften.

34.

Daarnaast kan de gelijke toegang tot de procedure voor elke schuldeiser en schuldenaar van de Unie enkel verwezenlijkt worden door te garanderen dat de voorschriften vooraf, in theorie, kenbaar zijn, zonder dat steeds in concreto, bij de beslissing een verzoek om een betalingsbevel in te dienen, gecontroleerd hoeft te worden welke nationale regeling voor de aangezochte rechter geldt.

35.

Deze kenbaarheid kan enkel bereikt worden als de procedure niet alleen zo eenvoudig mogelijk is, maar ook vanaf het begin gelijk is op het gehele grondgebied van de Unie (behoudens de daarin opgenomen verwijzingen naar de nationale bepalingen).

36.

Daaruit volgt dat de verordening aldus moet worden uitgelegd – in het licht van zowel de bewoordingen als de strekking ervan – dat de autonomie van de daarin neergelegde procedure ten opzichte van de procedures in de afzonderlijke lidstaten behouden blijft.

37.

Met name moet worden aangenomen dat de enige formele voorwaarden voor de uitvaardiging van een betalingsbevel de in artikel 7 van de verordening genoemde voorwaarden zijn en dat, als daaraan is voldaan, het betalingsbevel wordt uitgevaardigd zonder acht te slaan op de nationale regeling, want dit bevel schaart zich, als rechtsmiddel van Europese en niet nationale herkomst ( 10 ), naast de nationale instrumenten voor de inning van vorderingen zonder hun plaats in te nemen.

38.

Wat de onderhavige zaak betreft, kan ik zeggen dat de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel, als aan de formele voorwaarden van artikel 7 is voldaan, niet kan worden geweigerd louter omdat niet is voldaan aan de nadere voorwaarden die het nationale recht voor vergelijkbare, ter terechtzitting genoemde procedures stelt, zoals het vereiste aantal afschriften van het verzoek en de vermelding van de waarde van het geding in nationale valuta.

39.

Met name de eventuele kwesties in verband met de gerechtskosten, die de Poolse regering ter terechtzitting en in haar schriftelijke opmerkingen naar voren bracht, kunnen niet beletten dat het betalingsbevel wordt verleend, met dien verstande dat het bedrag krachtens artikel 25 van de verordening overeenkomstig het nationale recht wordt vastgesteld.

40.

Derhalve geef ik het Hof in overweging op de eerste prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 7 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat het de voorwaarden waaraan het verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, behoudens de punten waarvoor uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten wordt verwezen, uitputtend regelt.

41.

Door het antwoord op de eerste prejudiciële vraag hoeft de tweede vraag niet meer te worden beantwoord.

VI – De derde en vierde prejudiciële vraag

42.

Met zijn derde prejudiciële vraag wenst de Sąd Okręgowy we Wrocławiu te vernemen of artikel 4 van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat de in die bepaling opgesomde kenmerken van de geldvordering, namelijk een „specifiek bedrag” en de opeisbaarheid van de vordering op het tijdstip waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend, alleen betrekking hebben op de hoofdsom of ook op de vordering tot betaling van de vertragingsrente.

43.

De vierde prejudiciële vraag van de Sąd Okręgowy we Wrocławiu behelst een reeks vragen over de rente die bij gebruikmaking van de onderhavige procedure kan worden gevorderd.

44.

Met name wenst hij te vernemen of het mogelijk is uit hoofde van artikel 7, lid 2, sub c, naast de hoofdsom te vorderen:

a)

alle rente, waaronder ook de zogenoemde open rente, berekend vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van betaling, waarvan de datum niet wordt bepaald;

b)

of alleen de rente die verschuldigd is vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van indiening van het verzoek of tot de dag van uitvaardiging van het betalingsbevel;

c)

uitsluitend de rente die verschuldigd is vanaf de dag van opeisbaarheid ervan, die met een precieze datum wordt aangegeven, tot de dag van indiening van het verzoek.

45.

Deze twee vragen moeten mijns inziens gezamenlijk worden onderzocht, aangezien de nationale rechter in wezen aan het Hof heeft gevraagd of het mogelijk is, in het licht van het geheel van de bepalingen van de verordening, met name de artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, alle soorten rente te vorderen, met inbegrip van zogenoemde open rente, namelijk de rente die wordt opgebouwd vanaf de dag van opeisbaarheid tot het moment van betaling (in casu vertragingsrente).

46.

Allereerst kan het betoog van de verwijzende rechter niet worden aanvaard voor zover zijn antwoord op de vraag of zogenoemde open rente kan worden gevorderd ervan afhangt of de in artikel 4 van de verordening genoemde kenmerken van de geldvordering, namelijk een „specifiek bedrag” en de opeisbaarheid van de vordering op het tijdstip waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend, uitsluitend betrekking hebben op de hoofdsom of ook op de vertragingsrente. ( 11 )

47.

De reden daarvoor is, in de eerste plaats, dat het genoemde artikel 4 op deze manier niet wordt uitgelegd in het licht van de andere artikelen van de verordening over rente.

48.

Artikel 4 van de verordening bepaalt immers dat de Europese betalingsbevelprocedure wordt ingevoerd voor de inning van liquide geldvorderingen voor een specifiek bedrag, die opeisbaar zijn op het tijdstip waarop het verzoek om een Europees betalingsbevel wordt ingediend. Het verwijst naar het ruime begrip vorderingen in algemene zin en maakt geen onderscheid tussen hoofdsom en rente.

49.

Naast deze bepaling moet echter ook artikel 7 van de verordening in de overweging worden betrokken. Daarin is bepaald dat in het betalingsbevel „het bedrag van de schuldvordering, met inbegrip van de hoofdsom en, in voorkomend geval, de rente, de contractuele boetes en de kosten” (lid 2, sub b) worden vermeld en, ingeval de vordering rentedragend is, de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd (lid 2, sub c), en „de grondslag van de rechtsvordering, waaronder een beschrijving van de elementen waarmee de schuldvordering en, in voorkomend geval, de geëiste rente worden gestaafd” (lid 2, sub d).

50.

Terwijl artikel 4 in algemene termen duidelijkheid verschaft over wat de inhoud van het verzoek om een betalingsbevel kan zijn (de inning van vorderingen en dus de aanspraak op betaling van een geldsom), worden in artikel 7 formeel de onderdelen beschreven waaruit de vordering bestaat, met een onderscheid tussen hoofdsom, rente, contractuele boetes en kosten (lid 2, sub b).

51.

In de tweede plaats wordt er in het in punt 46 genoemde betoog van de rechter geen rekening mee gehouden dat de mogelijkheid rente te vorderen (ook eventueel open rente) voortvloeit uit de aard van de vordering van de hoofdsom en van de rentevordering, en uit de verhouding tussen deze twee vorderingen.

52.

De rente vormt namelijk een betalingsverplichting die enkel van de vordering van de hoofdsom verschilt omdat zij accessoir is aan de laatste, waarvan zij afhangt, en doordat de omvang ervan gekoppeld is aan het verloop van de tijd en met het verstrijken ervan groeit.

53.

Er zijn geen andere substantiële verschillen tussen de twee verplichtingen (in artikel 7 wordt bij de uiteenzetting in lid 2, sub c en d, dat het verzoek om een betalingsbevel betrekking heeft op geldvorderingen die bestaan uit hoofdsom en rente, louter onderscheid tussen deze twee gemaakt omdat de rentevordering facultatief is) en in beginsel volgt de renteverplichting normaliter de verplichting ter zake van de hoofdsom en de lotgevallen ervan, zodat gezegd kan worden dat rente steeds dan kan worden gevorderd wanneer er een hoofdsom is die in rechte kan worden opgeëist.

54.

De verplichting ter zake van de hoofdsom en de renteverplichting zijn dus zo verbonden dat:

1)

daaraan moet worden voldaan als gevolg van het feit dat de hoofdsom moet worden betaald (dus opeisbaar is) en de prestatie nog niet is geleverd (wat de vertragingsrente betreft, binnen de bedongen of wettelijke termijn);

2)

de accessoire rechten door tijdsverloop in de hoofdvordering worden opgenomen en een bepaald onderdeel van de som worden.

55.

Het antwoord op de vraag naar de mogelijkheid door middel van een Europees betalingsbevel rente (eventueel open rente) te vorderen, kan dus niet afhangen van uitlegging van enkel artikel 4 en van het feit dat deze accessoire rechten zouden worden gezien als een specifiek bedrag en als opeisbaar in de zin van artikel 4.

56.

De reden hiervoor is dat de vorderingen die in rechte kunnen worden afgedwongen (ongeacht of dit de hoofdsom, rente, boeten of kosten betreft) moeten worden geïdentificeerd aan de hand van de artikelen 4 en 7 samen, en vooral dat de mogelijkheid om rente te vorderen voortvloeit uit de bovengenoemde band tussen een hoofdverplichting (betaling hoofdsom) en een accessoire verplichting (betaling rente).

57.

Na deze inleiding moet ten gronde worden ingegaan op de vraag van de Sąd Okręgowy we Wrocławiu of in de onderhavige procedure ook de rente tot en met het moment van betaling kan worden gevorderd of enkel die rente die verschuldigd is op het tijdstip waarop het verzoek om een bevel is ingediend of waarop het bevel wordt uitgevaardigd.

58.

Het antwoord volgt uit het onderzoek van de artikelen en de werkingssfeer van de verordening, maar ook uit de beoordeling van het voorwerp van de regeling als geheel en van de kenmerken van het optreden van de aangezochte instantie.

59.

In de eerste plaats wijs ik erop dat het reeds genoemde artikel 7, dat in algemene zin de formele voorwaarden voor het verzoek regelt en uitdrukkelijk de mogelijkheid noemt om rente te vorderen, de schuldeiser voorschrijft (in lid 2, sub c) de rentevoet en de termijn waarvoor rente wordt gevorderd te vermelden, maar niet tevens de precieze dag tot wanneer rente wordt gevorderd.

60.

De werkingssfeer van deze bepaling is niet beperkt tot de rente die is opgebouwd tot aan het tijdstip van het verzoek of de uitvaardiging van het Europese betalingsbevel, noch schrijft zij voor dat het precieze bedrag van de verschuldigde rente moet worden opgegeven.

61.

Dezelfde overwegingen gelden voor artikel 4, in samenhang waarmee artikel 7 moet worden gelezen met het oog op het vaststellen van de vorderingen die het voorwerp van een betalingsbevel kunnen zijn, zoals benadrukt in de punten 47 tot en met 50 en 56 supra.

62.

Daaruit volgt dat de bepalingen van de verordening waarin de in rechte opeisbare vorderingen worden geïdentificeerd, waarin is voorgeschreven hoe het verzoek moet worden geredigeerd, niet beletten ook rente te vorderen waarvoor noch de einddatum, noch de definitieve totaalsom kan worden vermeld.

63.

Een beoordeling van het doel van de verordening leidt tot dezelfde conclusie.

64.

Zoals onderstreept tijdens het onderzoek van de eerste prejudiciële vraag ( 12 ) geeft de verordening regels voor een eenvormige procedure met het oog op rechterlijke bevelen met betrekking tot geringe grensoverschrijdende geldvorderingen die geschikt zijn voor het verkeer tussen de lidstaten, voor zover minimumnormen in acht worden genomen, waardoor voor de erkenning en tenuitvoerlegging geen intermediaire procedures meer hoeven te worden ingeleid, zodat de procesvoering wordt vereenvoudigd en bespoedigd (punt 5 van de considerans van de verordening) en niet-betwiste vorderingen snel en efficiënt kunnen worden ingevorderd (punt 6 van de considerans van de verordening).

65.

Indien de verordening aldus wordt uitgelegd dat naast de hoofdsom geen zogenoemde open rente kan worden gevorderd, zouden de in punt 64 genoemde vereisten niet in acht worden genomen.

66.

Door de vordering van schuldeisers te beperken tot enkel de hoofdsom, eventueel vermeerderd met de rente die op het tijdstip van het verzoek al ontstaan is, of ten hoogste tot aan het tijdstip van uitvaardiging van het bevel, zijn schuldeisers gedwongen meerdere verzoeken in te dienen: een eerste verzoek voor de hoofdsom en de al vervallen rente, en de overige verzoeken voor de rente over de daarnavolgende periode.

67.

Op die manier wordt het moeilijker om één enkel rechterlijk bevel voor het verkeer tussen de lidstaten tot stand te brengen en wordt het totaalbedrag van de vordering in onderdelen gesplitst, met als gevolg een veelvoud aan rechterlijke bevelen, waardoor het aantal rechtszaken, de termijnen en de kosten toenemen en het moeilijker wordt verschuldigde bedragen te innen, al was het maar omdat meerdere procedures worden ingeleid in plaats van één.

68.

Daarnaast kan de schuldeiser in de verleiding komen de rechter om een betalingsbevel op basis van de nationale wetgeving van de lidstaten te verzoeken in plaats van aan de hand van de in de onderzochte verordening bedoelde procedure, als het in het eerste geval – zoals in Polen, aldus de verwijzende rechter – mogelijk is een bevel te verkrijgen voor de gehele vordering met inbegrip van rente tot aan de dag van betaling, aangezien in het tweede geval enkel de hoofdsom en een deel van de rente zou kunnen worden gevorderd.

69.

Een onderzoek van het doel van de regeling in haar geheel en van de kenmerken van het optreden van de aangezochte instantie leidt tot dezelfde conclusie als die in punt 62.

70.

Ten eerste is bij de verordening, zoals in de punten 20 en 36 is onderstreept, een eenvormige procedure ingesteld die op zichzelf staat ten opzichte van de nationale procedures voor de uitvaardiging van betalingsbevelen en waarbij enkel de formele aspecten van de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel zijn geregeld, zoals naar voren komt uit het Groenboek betreffende een Europese procedure inzake betalingsbevelen en maatregelen ter vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering over geringe vorderingen (genoemd in punt 5 van de considerans van de verordening). In dit Groenboek wordt al meteen bij aanvang de instelling van een bijzondere, snelle en goedkope procedure voor de invordering van vorderingen die naar verwachting niet zullen worden betwist, genoemd als belangrijkste doelstelling.

71.

Ten tweede wordt bij de uitvaardiging van een Europees betalingsbevel niet inhoudelijk onderzocht of de vordering gegrond is.

72.

Krachtens de artikelen 8 en 12, lid 4, hoeft namelijk enkel formeel te worden getoetst of aan de vormvoorschriften van de verordening is voldaan en of de vordering gegrond lijkt, op basis van de gegevens die de schuldeiser in het door hem ingediende formulier heeft verstrekt, zonder dat wordt nagegaan of die gegevens waar zijn. Daarom wordt de verweerder er na uitvaardiging van het betalingsbevel van in kennis gesteld dat het bevel is verkregen op basis van enkel de informatie die door de eiser is verstrekt.

73.

In het kader van de Europese procedure heeft de rechter immers feitelijk geen volledige rechtsmacht. Deze volledige rechtsmacht komt pas aan de orde wanneer er een verweerschrift is ingediend. De aard van het optreden van de aangezochte instantie is dus afhankelijk van de stand van het geding.

74.

In de niet-contradictoire fase, die door de Unieregeling wordt beheerst, onderzoekt de rechter enkel op basis van de door de schuldeiser verstrekte gegevens of het verzoek formeel regelmatig is. In de verweerfase, die door het recht van de lidstaten wordt beheerst en waarin wordt geverifieerd of de gestelde vordering inderdaad bestaat, oefent de rechter daarentegen wel volledige rechtsmacht uit. ( 13 )

75.

Een eventueel beperktere rechtsbescherming van de schuldenaar in de fase die wordt afgesloten met de uitvaardiging van het Europees bevel is een onvermijdelijk uitvloeisel van het vereiste om de procedure zo eenvoudig en eenvormig mogelijk te houden. Deze beperktere rechtsbescherming wordt in de eerste plaats gecompenseerd doordat de schuldenaar volgens artikel 16, lid 3, zijn verweerschrift kan indienen zonder gronden aan te geven, waarna de procedure krachtens artikel 17 volgens het gewone burgerlijk procesrecht wordt voortgezet, maar ook doordat de schuldeiser moet verklaren, in de zin van artikel 7, lid 3, dat de verstrekte inlichtingen waarheidsgetrouw zijn en dat hij zich ervan bewust is dat een valse verklaring aanleiding kan geven tot sancties. ( 14 )

76.

Zoals de Commissie ter terechtzitting heeft benadrukt, verricht de bevoegde rechter derhalve enkel in geval van verweer een volledig inhoudelijk onderzoek of de vordering van de hoofdsom en de (eventueel open) rente gegrond is en hoe hoog zij is, in voorkomend geval aan de hand van een grondige analyse van de regeling of regelingen van materieel recht die de rechtsbetrekking beheersen.

77.

De verordening behelst dus formeel recht en ziet op de manieren waarop een betalingsbevel voor een vordering kan worden verkregen dat in de lidstaten kan circuleren. Zij behelst echter geen bepalingen van materieel recht, zoals de vraag welk soort rente kan worden gevorderd, die hier aan de orde is.

78.

Op basis van bovenstaande overwegingen en in het licht van de bewoordingen van de verordening, het doel waarvoor zij is vastgesteld, het voorwerp van de onderzochte regeling en de kenmerken van het optreden van de aangezochte instantie, moet worden geconcludeerd dat voor de aanvraagprocedure van het rechterlijk bevel de verordening (en de nationale wet voor zover daarnaar verwezen wordt of het om niet-geregelde proceskwesties gaat) moet worden gevolgd, maar voor het soort rente dat kan worden gevorderd logischerwijs de regeling van materieel recht moet gelden die de rechtsbetrekking tussen partijen beheerst. (Vergelijkbare conclusies kunnen worden getrokken voor andere onderdelen van de vordering.)

79.

Indien deze materieelrechtelijke regeling de schuldeiser de mogelijkheid biedt zogenoemde open rente te vorderen, kan hij deze ook met behulp van de bij de verordening ingestelde procedure vorderen.

80.

Indien deze wet enkel rente erkent die is opgebouwd tot aan de dag van het verzoek of van uitvaardiging van het rechterlijk bevel, moet de schuldeiser zich met zijn verzoek naar deze regeling voegen.

81.

Daaruit volgt dat de verwijzende rechter in deze zaak, waarin de schuldeiser volgens de regeling van materieel recht waardoor de rechtsverhouding wordt beheerst (de Poolse, aldus de verwijzingsbeslissing) tevens recht heeft op zogenoemde open rente, ook deze rente bij de uitvaardiging van het betalingsbevel moet toewijzen.

82.

Overigens zijn er geen redenen waarom een vordering die volgens het materieel recht dat op de overeenkomst van toepassing is (en dat vaak door de partijen zelf is gekozen of hun in elk geval tevoren bekend was) zogenoemde open rente omvat, moet worden verlaagd omdat gebruik wordt gemaakt van de in de onderzochte verordening voorziene procedure en ondanks dat een uitdrukkelijke bepaling van die strekking ontbreekt.

83.

De regering van het Verenigd Koninkrijk is van mening dat enkel rente tot aan de dag van uitvaardiging van het betalingsbevel kan worden gevorderd.

84.

In de instructies voor het invullen van het verzoek om een betalingsbevel in bijlage I bij de verordening wordt namelijk, onder verwijzing naar veld 7 van het aanvraagformulier, enkel melding gemaakt van de procedure voor het verkrijgen van rente tot de dag waarop de rechter beslist over het verzoek van de schuldeiser (om precies te zijn: er wordt voorgeschreven daarvoor het laatste vak „[tot]” van veld 7 open te laten).

85.

Een tweede argument ter staving van deze oplossing kan worden afgeleid uit het feit dat de aangezochte rechter in het vak voor de rente van het formulier voor de uitvaardiging van het betalingsbevel (formulier E van bijlage V bij de verordening) de datum van uitvaardiging van het bevel kan aangeven, indien de schuldeiser dat wenst.

86.

Hiervoor verwijs ik naar de bovenstaande overwegingen. Anders dan de regering van het Verenigd Koninkrijk ben ik van mening dat de instructies in kwestie slechts dienen als voorbeeld voor de gevallen die zich in de praktijk kunnen voordoen.

87.

De rentevordering kan in het aanvraagformulier voor een betalingsbevel worden aangepast aan de concrete behoeften van de schuldeiser, ongeacht wat de invulinstructies zeggen.

88.

In veld 7 van dit formulier kan namelijk de code voor de rente worden samengesteld uit het cijfer 06 en de letter E (voor „ander”), en daarna kan het vak onder in het veld, met de aanwijzing „Gelieve te specifiëren in geval van code 6 en/of E” en, indien nodig, veld 11 met het opschrift „Aanvullende verklaringen en nadere informatie (indien nodig)” worden ingevuld.

89.

Op die manier kan de schuldeiser probleemloos rente vorderen tot aan de gewenste termijn, eventueel tot aan het tijdstip van nakoming, zonder het bedrag meteen precies te kwantificeren.

90.

Dat blijkt ook uit het gegeven dat volgens de slotformule van het verzoekformulier het precieze bedrag niet hoeft te worden vermeld: zij maakt enkel melding van „de bovengenoemde hoofdvordering” (de hoofdsom), „inclusief, waar van toepassing, rente”, in het geval van de rente dus zonder „bovengenoemde”.

91.

Het dispositief van het formulier voor de uitvaardiging van het betalingsbevel (formulier E van bijlage V bij de verordening) bevat een vak voor het „Bedrag” van de rente, maar niets belet de rechter de schuldenaar te veroordelen tot betaling van ten tijde van nakoming verschuldigde rente in plaats van een precies bedrag berekend tot aan een aangegeven dag.

92.

De Portugese regering sluit zich aan bij de oplossing die de regering van het Verenigd Koninkrijk voorstaat, met name omdat artikel 12, lid 3, sub a, van de verordening bepaalt dat de schuldenaar in het betalingsbevel wordt meegedeeld dat hij het in het betalingsbevel vermelde bedrag aan de eiser kan betalen.

93.

In dat verband verwijs ik naar mijn eerdere opmerkingen. De geadresseerde kan bij ontvangst van het betekende bevel heel goed zelf met een simpele bewerking uitrekenen hoeveel hij op het tijdstip van betaling verschuldigd is; indien hij het niet eens is met het bedrag dat volgt uit de in het bevel genoemde rentevoet en de datum met ingang waarvan de rente verschuldigd is, kan hij een verweerschrift indienen.

94.

De standaardredactie van de bovengenoemde formulieren en de bijgevoegde instructies kunnen de schuldenaar hoe dan ook niet het recht ontnemen alle rente te vorderen die hem op het tijdstip van betaling verschuldigd is, indien dat mogelijk is op grond van het materiële recht dat van toepassing is op de rechtsbetrekking uit overeenkomst, aangezien uit het onderzoek van de tekst van de verordening volgt dat zulks niet uitgesloten is.

95.

De oplossing die door de Portugese regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk wordt bepleit, doorkruist daarentegen klaarblijkelijk de doelstellingen van de verordening, namelijk vereenvoudiging en bespoediging van de procesvoering en snelle en efficiënte invordering van niet-betwiste schulden, en zou schuldeisers ertoe kunnen brengen de voorkeur te geven aan nationale bevelprocedures boven de onderhavige procedure, omdat deze garanderen dat hun gehele vordering wordt voldaan.

96.

Ik geef het Hof dan ook in overweging naar aanleiding van de derde en vierde prejudiciële vraag te verklaren dat de artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, van de verordening aldus moeten worden uitgelegd dat in de Europese betalingsbevelprocedure naast de hoofdsom alle soorten rente kunnen worden opgeëist die naar het materiële recht dat van toepassing is op de contractsverhouding, kunnen worden gevorderd. Naargelang de situatie kan dat rente zijn vanaf de dag van opeisbaarheid, aangegeven met een precieze dag, tot aan een niet nader aangegeven betalingsdag, maar ook rente tot aan de indiening van het verzoek of tot aan de dag van uitvaardiging van het bevel.

VII – De vijfde prejudiciële vraag

97.

Met de vijfde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen hoe volgens de verordening de beslissing over het opnemen van de rente in het formulier van het betalingsbevel dient te worden geformuleerd, ingeval vraag 4a bevestigend wordt beantwoord.

98.

Daartoe is aan het einde van het formulier een vak gereserveerd, onder de hoofdsom, waarin de rente kan worden vermeld.

99.

Indien zogenoemde open rente aan de orde is en deze naar het materiële recht waardoor de overeenkomst wordt beheerst, kan worden toegekend, beveelt de rechter, als hij het bedrag niet kan kwantificeren, in het in punt 98 genoemde vak voor de rente, in de kolom „Datum”, de rente te betalen tot aan het moment van nakoming door in het vakje voor „Rente” de datum aan te geven vanaf wanneer rente moet worden betaald, en vermeldt hij in de kolom „Bedrag” de rentevoet.

100.

Vanzelfsprekend kan de rente ook op een andere manier worden aangegeven die inhoudelijk op hetzelfde neerkomt en waarbij de beslissing van de rechter duidelijk wordt weergegeven (zie bijvoorbeeld de oplossingen die de Commissie, de Poolse en Oostenrijkse regering in hun memories hebben voorgesteld).

101.

In de gevallen (die volgens de verwijzende rechter eveneens door de vierde prejudiciële vraag, sub a, en de vijfde prejudiciële vraag worden bestreken) waarin rente tot de dag van indiening van het verzoek of van uitvaardiging van het bevel wordt gevorderd, kan de rechter, mits hij de rentevoet en de periode kent, het bedrag berekenen en in het in punt 98 genoemde vak aan het einde van het formulier ook het bedrag aan verschuldigde rente vermelden.

102.

Derhalve geef ik het Hof in overweging op de vijfde prejudiciële vraag te antwoorden dat de beslissing over de rente volgens de verordening in het formulier van het betalingsbevel als volgt kan worden geformuleerd:

indien zogenoemde open rente aan de orde is en deze naar het recht waardoor de overeenkomst wordt beheerst, kan worden toegekend, vermeldt de rechter aan het einde van het formulier voor het betalingsbevel, in het vak voor het te betalen bedrag, in de kolom „Datum”, dat de rente verschuldigd is tot aan het moment van nakoming door in het vakje voor „Rente” de datum aan te geven vanaf wanneer rente moet worden betaald, en vermeldt hij in de kolom „Bedrag” de rentevoet; niettemin kan de rente ook op een andere manier worden aangegeven die inhoudelijk op hetzelfde neerkomt en waarbij de beslissing duidelijk wordt weergegeven;

indien rente tot de dag van indiening van het verzoek of van uitvaardiging van het bevel wordt gevorderd, kan de rechter het bedrag berekenen en in het vakje aan het einde van het formulier ook het bedrag aan verschuldigde rente vermelden.

103.

Gezien het antwoord op de vierde en vijfde prejudiciële vraag is het niet nodig in te gaan op de zesde en zevende vraag.

VIII – De achtste prejudiciële vraag

104.

Met de achtste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of het gerecht ambtshalve de tot de dag van indiening van het verzoek verlangde rente dient te berekenen indien de eiser dat niet doet, dan wel de betrokken partij overeenkomstig artikel 9 van de verordening dient te verzoeken, het verzoek aan te vullen.

105.

Op dit punt verwijs ik naar mijn eerdere overwegingen. De eiser is uit hoofde van artikel 7 van de verordening niet gehouden op straffe van niet-ontvankelijkheid of afwijzing van het verzoek het bedrag aan rente te berekenen, hoewel hij daartoe de mogelijkheid heeft.

106.

De rechter kan het bedrag berekenen, mits de eiser de daartoe benodigde gegevens heeft verstrekt (zoals valuta, rentevoet en het moment waarop de rente begint te lopen).

107.

Indien de gegevens die voor de berekening nodig zijn, niet of onvolledig zijn vermeld, biedt de rechter de eiser krachtens artikel 9 van de verordening de gelegenheid het verzoek binnen een termijn die hij passend acht aan te vullen of te corrigeren, tenzij de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk is. ( 15 )

108.

Ik geef het Hof derhalve in overweging de achtste prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:

indien de eiser de gevorderde rente tot aan de dag van indiening van het verzoek niet berekent, berekent de rechter het bedrag, mits de eiser de daartoe benodigde gegevens heeft verstrekt;

indien de gegevens die voor de berekening nodig zijn, niet of onvolledig zijn vermeld, biedt de rechter de eiser krachtens artikel 9 van de verordening de gelegenheid het verzoek binnen een termijn die hij passend acht aan te vullen of te corrigeren, tenzij de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk is.

IX – Conclusie

109.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de vragen van de Sąd Okręgowy we Wrocławiu als volgt te beantwoorden:

„1)

Artikel 7 van verordening (EG) nr. 1896/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot invoering van een Europese betalingsbevelprocedure, moet aldus worden uitgelegd dat het de voorwaarden waaraan het verzoek om een Europees betalingsbevel moet voldoen, behoudens de punten waarvoor uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten wordt verwezen, uitputtend regelt.

2)

De artikelen 4 en 7, lid 2, sub c, van verordening nr. 1896/2006 moeten aldus worden uitgelegd dat in de Europese betalingsbevelprocedure naast de hoofdsom alle soorten rente kunnen worden opgeëist die naar het materiële recht dat van toepassing is op de contractsverhouding kunnen worden gevorderd. Naargelang de situatie kan dat rente zijn vanaf de dag van opeisbaarheid, aangegeven met een precieze dag, tot aan een niet nader aangegeven betalingsdag, maar ook rente tot aan de indiening van het verzoek of tot aan de dag van uitvaardiging van het bevel.

3)

Volgens verordening nr. 1896/2006 kan de beslissing over de rente in het formulier van het betalingsbevel als volgt worden geformuleerd:

a)

indien zogenoemde open rente aan de orde is en deze naar het recht waardoor de overeenkomst wordt beheerst, kan worden toegekend, vermeldt de rechter aan het einde van het formulier van het betalingsbevel, in het vak voor het te betalen bedrag, in de kolom ‚Datum’, dat de rente verschuldigd is tot aan het moment van nakoming door in het vakje voor ‚Rente’ de datum aan te geven vanaf wanneer rente moet worden betaald, en vermeldt hij in de kolom ‚Bedrag’ de rentevoet; niettemin kan de rente ook op een andere manier worden aangegeven die inhoudelijk op hetzelfde neerkomt en waarbij de beslissing duidelijk wordt weergegeven;

b)

indien rente tot de dag van indiening van het verzoek of van uitvaardiging van het bevel wordt gevorderd, kan de rechter het bedrag berekenen en in het vakje aan het einde van het formulier ook het bedrag aan verschuldigde rente vermelden.

4)

Indien de eiser de gevorderde rente tot aan de dag van indiening van het verzoek niet berekent, berekent de rechter het bedrag, mits de eiser de daartoe benodigde gegevens heeft verstrekt.

5)

Indien de gegevens die voor de berekening nodig zijn, niet of onvolledig zijn vermeld, biedt de rechter de eiser krachtens artikel 9 van verordening nr. 1896/2006 de gelegenheid het verzoek binnen een termijn die hij passend acht aan te vullen of te corrigeren, tenzij de vordering kennelijk ongegrond of het verzoek niet-ontvankelijk is.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Italiaans.

( 2 ) PB L 399, blz. 1.

( 3 ) Op grond van de gegevens die de nationale rechter in punt 8 van de verwijzingsbeslissing verstrekt, is de verplichting vertragingsrente te betalen volgens de uitlegging door de Sąd Najwyższy (Pools hooggerechtshof) in een advies van 5 april 1991 tijdgebonden. De vordering wordt namelijk opeisbaar na het verstrijken van de termijn voor betaling en wordt voor elke volgende dag verhoogd. De rentevordering ontstaat dus op de eerste dag van te late betaling en de schuldeiser verkrijgt voor elke dag van betalingsachterstand afzonderlijk een recht op rente. De rentebetaling wordt beschouwd als een periodieke prestatie die accessoir is aan de betaling van de hoofdsom. In de Poolse rechtsorde is een vordering tot betaling van toekomstige rente tot aan de dag van betaling ontvankelijk en kan deze samen met de vordering van de hoofdsom worden ingesteld.

( 4 ) Deze vraag vloeit vooral voort uit de omstandigheid dat de schuldeiseres de waarde van de zaak niet in Poolse valuta had aangegeven (hoewel dat noodzakelijk was voor de berekening van de te betalen rechten) en de rentecode in veld 7 van formulier A onjuist had ingevuld, namelijk zonder met een symbool aan te geven over welk tijdsbestek de rente moet worden berekend. Bovendien had zij niet aangegeven over welke bedragen de rente moest worden toegekend.

( 5 ) Bijvoorbeeld in de gevallen van artikel 7, lid 3, over de sancties voor valse verklaringen in het verzoek; artikel 10, lid 2, over de consequenties voor de eiser indien de nationale rechter oordeelt dat niet aan alle voorwaarden voor de uitvaardiging van een betalingsbevel is voldaan; artikel 11, lid 3, waarin het recht van de eiser wordt erkend om gebruik te maken van alle andere beschikbare procedures als zijn verzoek wordt afgewezen; en artikel 12, lid 5, dat bepaalt dat het gerecht er zorg voor draagt dat het betalingsbevel overeenkomstig het nationale recht aan de schuldenaar wordt betekend of ter kennis gebracht.

( 6 ) Dezelfde doelen worden ook in punt 9 van de considerans genoemd.

( 7 ) Mede door middel van standaardformulieren voor de afhandeling van de procedure, zoals genoemd in de punten 11 en 16 van de considerans.

( 8 ) Vanwege het wederzijds vertrouwen in de rechtspleging in de lidstaten, zoals uiteengezet in punt 27 van de considerans.

( 9 ) Volgens punt 5 van de considerans is de invoering van een eenvormige Europese procedure voor niet-betwiste schuldvorderingen er juist op gericht de procesvoering in geval van geringe schuldvorderingen te vereenvoudigen en te bespoedigen.

( 10 ) Het is immers uitgevaardigd op basis van een procedurele regeling die bij verordening is ingevoerd en gemeenschappelijk is aan alle lidstaten.

( 11 ) Ik ben het dus niet eens met het oordeel van de rechter in punt 9 van de motivering van zijn verwijzingsbeslissing, namelijk: „Aanvaarding van het standpunt dat de in artikel 4 van de verordening vermelde kenmerken van de vordering ook gelden voor de vordering tot betaling van rente, zou betekenen dat de partij enkel toekenning van rente kan verlangen voor de periode vanaf de datum waarop de vordering opeisbaar wordt, tot hoogstens de datum van indiening van het verzoek. In die omstandigheden behoeven de andere door de nationale rechter gestelde vragen door het Hof van Justitie van de Europese Unie niet te worden beantwoord.”

( 12 ) Zie inzonderheid de punten 30 en 31.

( 13 ) Volgens mij is bij deze verordening een zogenoemd zuiver stelsel ingevoerd (tenminste in beginsel), dat wil zeggen een procedure zonder bewijs waarin de rechter het betalingsbevel uitvaardigt zonder de gegrondheid van de vordering te onderzoeken (in stelsels met bewijs wordt die wel getoetst en moet de schuldeiser een bewijsstuk van zijn vordering overleggen). In „zuivere” stelsels wordt de schijnbaar beperktere rechtsbescherming van de schuldenaar gecompenseerd doordat het zeer eenvoudig is een verweerschrift in te dienen (zelfs zonder dat de schuldenaar gehouden is gronden aan te geven).

( 14 ) Deze bepaling is vergelijkbaar met de figuur van de affidavit, die kenmerkend is voor common law-rechtsordes.

( 15 ) Tenzij volgens het recht van de lidstaat van oorsprong de hoofdsom automatisch met de wettelijke rente wordt vermeerderd, zoals bepaald in artikel 7, lid 2, sub c.

Top