This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CA0071
Joined Cases C-71/11 and C-99/11: Judgment of the Court (Grand Chamber) of 5 September 2012 (reference for a preliminary ruling from the Bundesverwaltungsgericht — Germany) — Bundesrepublik Deutschland v Y (C-71/11), Z (C-99/11) (Directive 2004/83/EC — Minimum standards for determining who qualifies for refugee status or for subsidiary protection status — Article (2)(c) — Classification as a ‘refugee’ — Article 9(1) — Definition of ‘acts of persecution’ — Article 10(1)(b) — Religion as ground for persecution — Connection between the reasons for persecution and the acts of persecution — Pakistani nationals who are members of the Ahmadiyya religious community — Acts by the Pakistani authorities designed to prohibit the manifestation of a person’s religion in public — Acts sufficiently serious for the person concerned to have a well founded fear of being persecuted on account of his religion — Individual assessment of the facts and circumstances — Article 4)
Gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 september 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bondsrepubliek Duitsland/Y (C-71/11), Z (C-99/11) (Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor verlening vluchtelingenstatus of subsidiaire-beschermingsstatus — Artikel 2, sub c — „Vluchteling” — Artikel 9, lid 1 — Begrip „daden van vervolging” — Artikel 10, lid 1, sub b — Godsdienst als grond van vervolging — Verband tussen deze grond van vervolging en daden van vervolging — Pakistaanse onderdanen, leden van religieuze gemeenschap ahmadiyya — Handelingen van Pakistaanse overheidsinstanties ter verhindering van recht op openbare godsdienstbelijdenis — Handelingen voldoende ernstig voor gegronde vrees van betrokkene om te worden blootgesteld aan vervolging op grond van zijn godsdienst — Beoordeling op individuele basis van feiten en omstandigheden — Artikel 4)
Gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 september 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bondsrepubliek Duitsland/Y (C-71/11), Z (C-99/11) (Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor verlening vluchtelingenstatus of subsidiaire-beschermingsstatus — Artikel 2, sub c — „Vluchteling” — Artikel 9, lid 1 — Begrip „daden van vervolging” — Artikel 10, lid 1, sub b — Godsdienst als grond van vervolging — Verband tussen deze grond van vervolging en daden van vervolging — Pakistaanse onderdanen, leden van religieuze gemeenschap ahmadiyya — Handelingen van Pakistaanse overheidsinstanties ter verhindering van recht op openbare godsdienstbelijdenis — Handelingen voldoende ernstig voor gegronde vrees van betrokkene om te worden blootgesteld aan vervolging op grond van zijn godsdienst — Beoordeling op individuele basis van feiten en omstandigheden — Artikel 4)
PB C 331 van 27.10.2012, p. 5–6
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
27.10.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 331/5 |
Arrest van het Hof (Grote kamer) van 5 september 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht — Duitsland) — Bondsrepubliek Duitsland/Y (C-71/11), Z (C-99/11)
(Gevoegde zaken C-71/11 en C-99/11) (1)
(Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor verlening vluchtelingenstatus of subsidiaire-beschermingsstatus - Artikel 2, sub c - „Vluchteling” - Artikel 9, lid 1 - Begrip „daden van vervolging” - Artikel 10, lid 1, sub b - Godsdienst als grond van vervolging - Verband tussen deze grond van vervolging en daden van vervolging - Pakistaanse onderdanen, leden van religieuze gemeenschap ahmadiyya - Handelingen van Pakistaanse overheidsinstanties ter verhindering van recht op openbare godsdienstbelijdenis - Handelingen voldoende ernstig voor gegronde vrees van betrokkene om te worden blootgesteld aan vervolging op grond van zijn godsdienst - Beoordeling op individuele basis van feiten en omstandigheden - Artikel 4)
(2012/C 331/08)
Procestaal: Duits
Verwijzende rechter
Bundesverwaltungsgericht
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland
Verwerende partijen: Y (C-71/11), Z (C-99/11)
in tegenwoordigheid van: Vertreter des Bundesinteresses beim Bundesverwaltungsgericht, Bundesbeauftragter für Asylangelegenheiten beim Bundesamt für Migration und Flüchtlinge
Voorwerp
Verzoeken om een prejudiciële beslissing — Bundesverwaltungsgericht — Uitlegging van de artikelen 2, sub c, en 9, lid 1, sub a, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (PB L 304, blz. 12) — Voorwaarden om als vluchteling te worden beschouwd — Voldoende zwaarwichtigheid van daad van vervolging — Handelingen van de Pakistaanse overheidsinstanties die erop zijn gericht om de activiteit van de religieuze gemeenschap ahmadiyya te beperken
Dictum
1) |
Artikel 9, lid 1, sub a, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, moet aldus worden uitgelegd dat:
|
2) |
Artikel 2, sub c, van richtlijn 2004/83 moet aldus worden uitgelegd, dat de vrees voor vervolging van de verzoeker gegrond is zodra de bevoegde autoriteiten, gelet op diens persoonlijke situatie, van oordeel zijn dat in redelijkheid kan worden aangenomen dat hij bij terugkeer in zijn land van herkomst godsdienstige handelingen zal verrichten die hem blootstellen aan een werkelijk gevaar van vervolging. Bij de individuele beoordeling van een verzoek strekkende tot het verkrijgen van de vluchtelingenstatus mogen die autoriteiten van de asielzoeker redelijkerwijs niet verwachten dat hij van deze godsdienstige handelingen afziet. |