Wybierz funkcje eksperymentalne, które chcesz wypróbować

Ten dokument pochodzi ze strony internetowej EUR-Lex

Dokument 62010TJ0047

Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 15 juli 2015 (Uittreksels).
Akzo Nobel NV e.a. tegen Europese Commissie.
Mededinging – Mededingingsregelingen – Europese markten van hittestabilisatoren – Beschikking houdende vaststelling van twee inbreuken op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst – Vaststelling van de prijzen, verdeling van de markten en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie – Duur van de inbreuken – Verjaring – Duur van de administratieve procedure – Redelijke termijn – Rechten van de verdediging – Toerekening van de inbreuken – Inbreuken gepleegd door dochterondernemingen, door een partnerschap zonder eigen rechtspersoonlijkheid en door een dochteronderneming – Berekening van het bedrag van de geldboeten.
Zaak T-47/10.

Zbiór orzeczeń – ogólne

Identyfikator ECLI: ECLI:EU:T:2015:506

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)

15 juli 2015 ( *1 )

„Mededinging — Mededingingsregelingen — Europese markten van hittestabilisatoren — Beschikking houdende vaststelling van twee inbreuken op artikel 81 EG en op artikel 53 van de EER-Overeenkomst — Vaststelling van de prijzen, verdeling van de markten en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie — Duur van de inbreuken — Verjaring — Duur van de administratieve procedure — Redelijke termijn — Rechten van de verdediging — Toerekening van de inbreuken — Inbreuken gepleegd door dochterondernemingen, door een partnerschap zonder eigen rechtspersoonlijkheid en door een dochteronderneming — Berekening van het bedrag van de geldboeten”

In zaak T‑47/10,

Akzo Nobel NV, gevestigd te Amsterdam (Nederland),

Akzo Nobel Chemicals GmbH, gevestigd te Düren (Duitsland),

Akzo Nobel Chemicals BV, gevestigd te Amersfoort (Nederland),

Akcros Chemicals Ltd, gevestigd te Warwickshire (Verenigd Koninkrijk),

aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Swaak en M. van der Woude en vervolgens door C. Swaak en R. Wesseling, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, aanvankelijk vertegenwoordigd door F. Ronkes Agerbeek en J. Bourke en vervolgens door F. Ronkes Agerbeek en P. Van Nuffel, als gemachtigden, bijgestaan door J. Holmes, barrister,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C(2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 – Hittestabilisatoren), of, subsidiair, een verzoek tot verlaging van het bedrag van de opgelegde geldboeten,

wijst

HET GERECHT (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: M. Prek, president, I. Labucka (rapporteur) en V. Kreuschitz, rechters,

griffier: S. Spyropoulos, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 23 september 2014,

het navolgende

Arrest ( 1 )

Voorgeschiedenis van het geding

1

De onderhavige zaak betreft beschikking C(2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 – Hittestabilisatoren) (hierna: „bestreden beschikking”).

2

Bij het geding zijn verschillende entiteiten betrokken.

I – Betrokken entiteiten

A – Groep Akzo

3

Na de overname van Nobel Industrier in 1993 is Akzo NV Akzo Nobel NV (hierna: „Akzo Nobel”) geworden, de topholding van een groep van vennootschappen die wereldwijd vestigingen heeft en werkzaam is (hierna samen: „groep Akzo”).

4

Tot 19 maart 1993 werden de hittestabilisatoren van de groep Akzo geproduceerd en verkocht door dochterondernemingen die indirect voor 100 % in handen waren van enerzijds Akzo, thans Akzo Nobel, via Akzo Chemicals International BV, thans Akzo Nobel Chemicals International BV, en anderzijds van de vennootschappen Akzo Chemie GmbH en Akzo Chemicals GmbH, thans Akzo Nobel Chemicals GmbH (hierna: „Akzo GmbH”), voor de tinstabilisatoren, en van Akzo Chemie Nederland BV en Akzo Chemicals Nederland BV, thans Akzo Nobel Chemicals BV (hierna: „Akzo BV”), voor de sector ESBO/esters.

B – Partnerschap Akcros

5

Op 19 maart 1993 heeft Akzo Chemicals International, een 100 %-dochteronderneming van Akzo en vervolgens van Akzo Nobel, een raamovereenkomst gesloten met Harrisons Chemicals (UK) Ltd, een 100 %-dochteronderneming van Harrisons & Crosfield plc, thans Elementis plc, met het oog op de samenvoeging van de activiteiten van beide groepen op het gebied van de ontwikkeling, de productie en de verkoop van bepaalde chemische producten, waaronder hittestabilisatoren (hierna: „raamovereenkomst van 1993”).

6

De raamovereenkomst van 1993 voorzag in de overdracht van de activa en van het personeel van de betrokken sector aan vier partnerschappen, in het Verenigd Koninkrijk, in Duitsland, in Nederland en in de Verenigde Staten van Amerika, waarbij het kapitaal van elk partnerschap en van de in Frankrijk (Tinstab SA), in Italië (Harcros Chemicals Italia SpA), in Spanje (Harcros Chemicals Iberia SA) en in Denemarken (Lankro Sandia ApS) bestaande vennootschappen voor gelijke delen in handen diende te zijn van de groep Akzo Chemicals International, te weten de groep Akzo, en van de groep Harrisons Chemicals (UK).

7

Op 24 maart 1993 hebben Akzo Chemicals International en Harrisons Chemicals (UK) de raamovereenkomst van 1993 bij de Europese Commissie aangemeld krachtens verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 395, blz. 1), zoals gerectificeerd.

8

Bij beschikking van 29 april 1993 heeft de Commissie de raamovereenkomst van 1993 verenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard (hierna: „beschikking van 1993 over de concentratie”).

9

Krachtens de raamovereenkomst van 1993 is op 28 juni 1993 in het Verenigd Koninkrijk het partnerschap Akcros Chemicals (hierna: „partnerschap Akcros”) opgericht (zie overweging 536 van de bestreden beschikking).

10

Het partnerschap Akcros was bij de oprichting ervan voor gelijke delen in handen van Pure Chemicals Ltd, een vennootschap die voor 100 % in handen was van aanvankelijk Akzo, thans Akzo Nobel, en van verschillende vennootschappen, waaronder laatstelijk Elementis UK Ltd en Elementis Services Ltd, die deel uitmaken van een groep met als topholding Elementis plc (hierna samen: „Elementis”).

C – Gezamenlijke vennootschap Akcros

11

Op 15 juli 1998 heeft Akzo Nobel met Elementis een akkoord bereikt over de overname, via haar 100 %-dochteronderneming Pure Chemicals, van de aandelen van Elementis in het partnerschap Akcros, dat is omgevormd tot Akcros Chemical Ltd (hierna: „Akcros”), waarvan het volledige kapitaal sinds 2 oktober 1998 indirect in handen is van Akzo Nobel.

12

Op 15 maart 2007 heeft Akzo Nobel Akcros overgedragen aan GIL Investments.

II – Administratieve procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid

A – Opening van het onderzoek door de Commissie

13

Het onderzoek dat tot vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid, is ingesteld nadat Chemtura op 26 november 2002 een verzoek om immuniteit had ingediend op grond van de mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3) (zie overwegingen 79 en 80 van de bestreden beschikking).

14

Op 30 januari 2003 heeft de Commissie op grond van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen [81 EG] en [82 EG] (PB 1962, 13, blz. 204), beschikking C(2003) 85/4 gegeven waarbij Akzo Nobel Chemicals Ltd, Akcros en hun respectieve dochtermaatschappijen is gelast zich te onderwerpen aan een inspectie om bewijzen van eventuele tegen de mededinging gerichte praktijken op te sporen (hierna: „beschikking van 30 januari 2003”).

15

Op 10 februari 2003 heeft de Commissie, eveneens op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17, beschikking C(2003) 559/4 houdende wijziging van de beschikking van 30 januari 2003 gegeven (hierna samen: „inspectiebeschikkingen”).

16

Op 12 en 13 februari 2003 zijn krachtens de inspectiebeschikkingen verificaties ter plaatse verricht in de kantoren van Akzo Nobel Chemicals en Akcros te Eccles, Manchester (Verenigd Koninkrijk). Tijdens deze verificatie hebben de personeelsleden van de Commissie een aanzienlijk aantal documenten gekopieerd. In de loop van de verificatie hebben de vertegenwoordigers van Akzo Nobel Chemicals en Akcros de personeelsleden van de Commissie erop gewezen dat bepaalde documenten waarschijnlijk onder het voor de briefwisseling met advocaten geldende beroepsgeheim vielen (hierna: „omstreden documenten”).

17

Tijdens het onderzoek van de omstreden documenten is een geschil gerezen over vijf documenten die op tweeërlei wijze zijn behandeld. De personeelsleden van de Commissie zijn namelijk niet meteen tot een definitieve beslissing gekomen over de bescherming die eventueel aan twee documenten diende te worden verleend. Zij hebben er dan kopieën van gemaakt en deze in een verzegelde enveloppe gedaan, die ze na afloop van de verificatie hebben meegenomen. De andere drie omstreden documenten waren volgens het personeelslid van de Commissie dat de verificatie leidde, niet beschermd door het beroepsgeheim; hij heeft er dus kopieën van gemaakt en deze bij de rest van het dossier gevoegd zonder ze in een afzonderlijke verzegelde enveloppe te doen.

18

Dit geschil heeft tot een belangrijk rechtsgeding geleid (hierna: „procedure in rechte Akzo”.

B – Procedure in rechte Akzo

19

Bij op 11 april 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben Akzo Nobel Chemicals en Akcros een beroep ingesteld dat, zakelijk weergegeven, strekte tot nietigverklaring van beschikking C(2003) 559/4 van 10 februari 2003 en, voor zoveel nodig, van de beschikking van 30 januari 2003 waarbij deze vennootschappen en hun respectieve dochtermaatschappijen werden verplicht zich aan de betrokken inspectie te onderwerpen (zaak T‑125/03, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie).

20

Op 17 april 2003 hebben Akzo Nobel Chemicals en Akcros een verzoek in kort geding ingediend dat met name strekte tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de inspectiebeschikkingen (zaak T‑125/03 R, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie).

21

Op 8 mei 2003 heeft de Commissie op basis van artikel 14, lid 3, van verordening nr. 17 beschikking C(2003) 1533 definitief gegeven (hierna: „beschikking van 8 mei 2003”), houdende afwijzing van het verzoek van verzoeksters om de omstreden documenten vertrouwelijk te behandelen.

22

In de beschikking van 8 mei 2003 heeft de Commissie afwijzend beslist op het verzoek van Akzo Nobel Chemicals en Akcros om de omstreden documenten aan hen terug te sturen en verklaard voornemens te zijn de verzegelde envelop te openen, maar met de precisering dat zij dat niet zou doen vóór afloop van de termijn voor beroep tegen die beschikking.

23

Bij op 4 juli 2003 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben Akzo Nobel Chemicals en Akcros een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van 8 mei 2003 ingesteld (zaak T‑253/03, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie).

24

Bovendien hebben zij een verzoek in kort geding ingediend dat met name strekte tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking van 8 mei 2003 (zaak T‑253/03 R, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie).

25

Bij beschikking van 30 oktober 2003 heeft de president van het Gerecht het verzoek in zaak T‑125/03 R, betreffende de inspectiebeschikkingen, afgewezen, maar het verzoek in zaak T‑253/03 R, betreffende de vertrouwelijke behandeling van de omstreden documenten, ten dele toegewezen (beschikking van 30 oktober 2003, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, T‑125/03 R en T‑253/03 R, Jurispr., EU:C:2003:287).

26

Deze beschikking is vernietigd bij de beschikking van 27 september 2004, Commissie/Akzo en Akcros [C‑7/04 P (R), Jurispr., EU:C:2004:566].

27

Bij brief van 15 oktober 2004 heeft de griffie van het Gerecht de verzegelde enveloppe met twee omstreden documenten aan de Commissie teruggestuurd (overwegingen 84‑90 van de bestreden beschikking).

28

Bij arrest van 17 september 2007 heeft het Gerecht het tegen de inspectiebeschikkingen gerichte beroep in zaak T‑125/03 niet-ontvankelijk verklaard. Het op de omstreden documenten betrekking hebbende beroep in zaak T‑253/03 is ongegrond verklaard op grond dat, zakelijk weergegeven, de Commissie geen fout had gemaakt door te beslissen dat geen enkel van de omstreden documenten inhoudelijk onder de bescherming van de vertrouwelijkheid van de briefwisseling tussen advocaten en hun cliënten vielen (arrest van 17 september 2007, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, T‑125/03 en T‑253/03, Jurispr., EU:T:2007:287, punten 57 en 184).

29

Bij arrest van 14 september 2010, Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie (C‑550/07 P, Jurispr., EU:C:2012:512), heeft het Hof de hogere voorziening tegen het arrest Akzo Nobel Chemicals en Akcros Chemicals/Commissie, punt 28 supra (EU:T:2007:287), afgewezen.

C – Sluiting van het onderzoek door de Commissie

30

Op 8 oktober 2007 en verschillende keren in 2008 heeft de Commissie de betrokken ondernemingen om inlichtingen verzocht op grond van artikel 18 van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 [EG] en 82 [EG] (PB 2003, L 1, blz. 1) (overwegingen 91 en 92 van de bestreden beschikking).

31

Op 17 maart 2009 heeft de Commissie een mededeling van punten van bezwaar vastgesteld en deze op 18 maart 2009 officieel ter kennis gebracht aan verschillende vennootschappen, waaronder verzoeksters, te weten Akzo Nobel, Akzo GmbH, Akzo BV en Akcros (overweging 95 van de bestreden beschikking).

32

Op 11 november 2009 heeft de Commissie de bestreden beschikking vastgesteld.

III – Bestreden beschikking

33

Bij de bestreden beschikking heeft de Commissie geoordeeld dat enkele ondernemingen inbreuk hadden gemaakt op artikel 81 EG en op artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER) door deel te nemen aan twee tegen de mededinging gerichte samenstellen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op het grondgebied van de EER betreffende enerzijds de sector tinstabilisatoren en anderzijds de sector geëpoxideerde sojaoliën en esters (hierna: „sector ESBO/esters”).

34

In de bestreden beschikking worden twee inbreuken vastgesteld die betrekking hebben op twee categorieën van hittestabilisatoren, producten die aan producten op basis van polyvinylchloride (PVC) worden toegevoegd om de hittebestendigheid ervan te verbeteren (overweging 3 van de bestreden beschikking).

35

Volgens artikel 1 van de bestreden beschikking bestond elk van deze inbreuken in vaststelling van de prijzen, verdeling van de markten door middel van verkoopquota, verdeling van de klanten en uitwisseling van gevoelige handelsinformatie, in het bijzonder over de klanten, de productie en de verkoop.

36

In de bestreden beschikking wordt gezegd dat de betrokken ondernemingen aan deze inbreuken hebben deelgenomen tijdens verschillende perioden tussen 24 februari 1987 en 21 maart 2000, voor de tinstabilisatoren, en tussen 11 september 1991 en 26 september 2000, voor de sector ESBO/esters.

37

De bestreden beschikking is voor elke inbreuk gericht tot 20 vennootschappen, die hetzij rechtstreeks aan de betrokken inbreuken hebben deelgenomen, hetzij, gelet op hun aansprakelijkheid, als moedermaatschappijen daaraan hebben deelgenomen (overweging 510 van de bestreden beschikking).

A – Toerekening van de inbreuken in de bestreden beschikking

38

Volgens artikel 1 van de bestreden beschikking zijn verzoeksters aansprakelijk voor deelneming aan de inbreuk betreffende tinstabilisatoren tijdens de periode van 24 februari 1987 tot 21 maart 2000, wat Akzo Nobel betreft, van 24 februari 1987 tot 28 juni 1993, wat Akzo GmbH betreft, en van 28 juni 1993 tot 21 maart 2000, wat Akcros betreft. Volgens datzelfde artikel 1 van de bestreden beschikking zijn verzoeksters aansprakelijk voor deelneming aan de inbreuk betreffende de sector ESBO/esters tijdens de periode van 11 september 1991 tot 22 maart 2000, wat Akzo Nobel betreft, van 11 september 1991 tot 28 juni 1993, wat Akzo BV betreft, en van 28 juni 1993 tot 22 maart 2000, wat Akcros betreft.

39

Aldus is Akzo Nobel als topholding van een groep van vennootschappen waarvan er sommige rechtstreeks aan de inbreuken hebben deelgenomen, in de bestreden beschikking aansprakelijk gesteld voor de gehele inbreukperiode, dus van 24 februari 1987 tot 22 maart 2000.

40

Met betrekking tot de periode vóór 28 juni 1993 (hierna: „eerste inbreukperiode”) heeft de Commissie geoordeeld dat een aantal vennootschappen die indirect in handen waren van Akzo, thans Akzo Nobel, rechtstreeks aan de inbreuken hadden deelgenomen, te weten Akzo GmbH voor de inbreuk betreffende de tinstabilisatoren en Akzo BV voor de inbreuk betreffende de sector ESBO/esters (overwegingen 512‑519 van de bestreden beschikking).

41

Met betrekking tot de periode van 28 juni 1993 tot 2 oktober 1998 (hierna: „tweede inbreukperiode”) heeft de Commissie geoordeeld dat de inbreuken waren gepleegd door het partnerschap Akcros (overwegingen 563 en 564 van de bestreden beschikking).

42

Met betrekking tot de periode van 2 oktober 1998 tot 21 maart 2000, voor de tinstabilisatoren, en van 2 oktober 1998 tot 22 maart 2000, voor de sector ESBO/esters (hierna: „derde inbreukperiode”), heeft de Commissie geoordeeld dat de inbreuken door Akcros waren gepleegd (overwegingen 582‑587 van de bestreden beschikking).

43

Aangaande haar bevoegdheid om verzoeksters geldboeten op te leggen voor deze inbreuken heeft de Commissie in de bestreden beschikking de argumenten van verzoeksters afgewezen dat de Commissie tijdens de in het kader van de procedure in rechte Akzo voor het Gerecht ingeleide procedures haar onderzoek had kunnen en moeten voorzetten. De Commissie heeft immers geoordeeld dat de voor haar recht om geldboeten op te leggen geldende verjaringstermijn van tien jaar door de procedure in recht Akzo erga omnes was geschorst (overwegingen 672‑682 van de bestreden beschikking).

B – Toerekening van de geldboeten in de bestreden beschikking

44

In artikel 2 van de bestreden beschikking wordt bepaald:

„Wegens de inbreuk(en) op de markt van tinstabilisatoren worden de volgende geldboeten opgelegd:

1)

Elementis plc, Elementis Holdings Limited, Elementis Services Limited, [Akzo Nobel] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 875200 EUR;

2)

Elementis Holdings Limited, Elementis Services Limited, [Akzo Nobel] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 2601500 EUR;

3)

Elementis Holdings Limited, Elementis Services Limited en [Akzo Nobel] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 4546300 EUR;

4)

[Akzo Nobel], [Akzo GmbH] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 1580000 EUR;

5)

[Akzo Nobel] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 944300 EUR;

6)

[Akzo Nobel] en [Akzo GmbH] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 9820000 EUR;

7)

[Akzo Nobel] is aansprakelijk ten belope van 1432700 EUR;

[...]

Wegens de inbreuk(en) in de [sector ESBO/esters] worden de volgende geldboeten opgelegd:

18)

Elementis plc, Elementis Holdings Limited, Elementis Services Limited, [Akzo Nobel] en [Akcros] zijn aansprakelijk ten belope van 1115200 EUR;

19)

Elementis Holdings Limited, Elementis Services Limited, [Akzo Nobel] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 2011103 EUR;

20)

Elementis Holdings Limited, Elementis Services Limited en [Akzo Nobel] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 7116697 EUR;

21)

[Akzo Nobel], [Akzo BV] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 2033000 EUR;

22)

[Akzo Nobel] en [Akcros] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 841697 EUR;

23)

[Akzo Nobel] en [Akzo BV] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten belope van 3467000 EUR;

24)

[Akzo Nobel] is aansprakelijk ten belope van 2215303 EUR [...]”.

45

Voor de vaststelling van het bedrag van de geldboeten heeft de Commissie toepassing gegeven aan de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2; hierna: „richtsnoeren van 2006”).

[omissis]

Procedure en conclusies van partijen

51

Bij op 27 januari 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift hebben verzoeksters beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking.

52

Bij een aan de griffie van het Gerecht gerichte brief van 29 juli 2011 heeft de Commissie de aandacht van het Gerecht gevestigd op de gevolgen van het arrest ArcelorMittal Luxembourg/Commissie en Commissie/ArcelorMittal Luxembourg e.a., punt 48 supra (EU:C:2011:190), voor de onderhavige zaak. Het Gerecht heeft daarvan akte genomen.

53

In die brief heeft de Commissie enerzijds haar in de punten 55 tot en met 65 van haar verweerschrift en in de punten 27 tot en met 33 van haar dupliek uiteengezette subsidiaire argumenten inzake de schorsing van de procedure ten aanzien van Akzo Nobel, Akzo GmbH en Akzo BV ingetrokken.

54

Anderzijds heeft de Commissie ter verduidelijking gepreciseerd dat zij haar argument inzake de schorsing van de procedure ten aanzien van Akcros en haar volledige antwoord op het middel inzake schending van de verjaringsregels ten aanzien alle andere verzoeksters handhaafde.

[omissis]

97

Ter terechtzitting van 23 september 2014 hebben partijen pleidooi gehouden en geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht.

98

Verzoeksters verzoeken het Gerecht:

primair, de bestreden beschikking nietig te verklaren;

subsidiair, het bedrag van de hun opgelegde geldboeten te verlagen;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

99

De Commissie verzoekt het Gerecht:

het beroep te verwerpen;

verzoeksters te verwijzen in de kosten.

[omissis]

In rechte

102

Ter ondersteuning van hun beroep voeren verzoeksters vijf middelen aan.

103

Het eerste middel betreft schending van de verjaringsregels. Het tweede middel betreft schending van het beginsel van bestuurlijke zorgvuldigheid en van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn. Het derde middel betreft schending van de rechten van de verdediging. Het vierde middel betreft fouten bij de toerekening van de inbreuken en van de geldboeten. Het vijfde middel betreft fouten bij de berekening van het bedrag van de geldboeten.

I – Eerste middel: schending van verjaringsregels

104

In het kader van het eerste middel van het beroep, schending van de verjaringsregels, betogen verzoeksters primair, enerzijds dat de Commissie niet meer tegen hen kon optreden met betrekking tot de eerste inbreukperiode, en anderzijds dat de inbreuken „in 1996/1997” of „uiterlijk” in 1997 zijn beëindigd, zodat de Commissie met de bestreden beschikking inbreuk heeft gemaakt op artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 1/2003.

105

Subsidiair stellen verzoeksters dat de Commissie in elk geval inbreuk heeft gemaakt op artikel 25, lid 5, van verordening nr. 1/2003, daar zij in de bestreden beschikking geen in de jaren 1999 en 2000 gepleegde inbreuken heeft aangetoond.

106

Bijgevolg dienen de door verzoeksters in het kader van hun eerste middel, betreffende schending van de verjaringsregels, aangevoerde argumenten in de eerste plaats te worden onderzocht met betrekking tot de eerste inbreukperiode en in de tweede plaats met betrekking tot de tweede en de derde inbreukperiode.

A – Eerste inbreukperiode

1. Argumenten van partijen

107

Verzoeksters wijzen erop dat uit overweging 512 en artikel 1, lid 1, onder b), en lid 2, onder b), van de bestreden beschikking blijkt dat de vennootschappen van de groep Akzo die volgens de Commissie de inbreuk tijdens de eerste inbreukperiode (te weten voor de tinstabilisatoren van 24 februari 1987 tot 28 juni 1993 en voor de sector ESBO/esters van 11 september 1991 tot 28 juni 1993) rechtstreeks hebben gepleegd, te weten Akzo GmbH en Akzo BV, hun deelneming aan de inbreuken op 28 juni 1993 hebben beëindigd.

108

Volgens artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 1/2003 kon de Commissie vanaf 28 juni 1998 dus niet meer optreden tegen Akzo GmbH en Akzo BV.

109

Volgens verzoeksters heeft de eerste officiële actie van de Commissie jegens hen echter plaatsgevonden op 12 en 13 februari 2003.

110

Bijgevolg kunnen Akzo GmbH en Akzo BV niet meer aansprakelijk worden gesteld.

111

Artikel 1, lid 1, onder b), en lid 2, onder b), van de bestreden beschikking zou dus nietig moeten worden verklaard.

112

Om dezelfde redenen zou ook Akzo Nobel, als moedermaatschappij van die twee vennootschappen, niet aansprakelijk kunnen worden gesteld met betrekking tot de eerste inbreukperiode.

113

Bijgevolg zouden in het kader van de onderhavige argumenten de in artikel 2, punten 4, 6, 21 en 23, van de bestreden beschikking opgelegde geldboeten dus op zijn minst ten dele nietig moeten worden verklaard.

114

De Commissie betoogt dat zij in de bestreden beschikking heeft aangetoond dat entiteiten van de groep Akzo van 1987 tot in maart 2000 aan de inbreuk in de sector tinstabilisatoren en van 1991 tot in maart 2000 aan de inbreuk in de sector ESBO/esters hebben deelgenomen.

115

Zoals uit overweging 527 van de bestreden beschikking zou blijken, is de Commissie uitgegaan van de vaststelling dat indien een onderneming aan een inbreuk heeft deelgenomen tijdens een periode waarin zij achtereenvolgens uit verschillende juridische entiteiten bestond, zij zich niet kan beroepen op uit die interne reorganisaties voortvloeiende toepassing van de verjaringsregels. Anders zouden ondernemingen door middel van een interne reorganisatie gemakkelijk aan de toepassing van de verjaringsregels kunnen ontsnappen. Artikel 81 EG en de in artikel 25 van verordening nr. 1/2003 bedoelde verjaringsregels zijn haars inziens van toepassing op de ondernemingen en niet op de juridische entiteiten waaruit die ondernemingen bestaan. Hieruit zou volgen dat indien van de onderneming Akzo deel uitmakende rechtspersonen deelnemen aan een inbreuk, de verjaringstermijn slechts begint te lopen vanaf de dag waarop de door die onderneming gepleegde inbreuken zijn beëindigd.

116

De Commissie wijst erop dat de eerste onderzoekshandelingen in januari en februari 2003 zijn gesteld, waardoor een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar is ingegaan, en dat later andere onderzoekshandelingen zijn gesteld, zodat de eerste bestreden beschikking wel degelijk is vastgesteld binnen de termijn van vijf vanaf de laatste onderzoekshandeling.

2. Beoordeling door het Gerecht

117

In het kader van dit eerste onderdeel van het eerste middel, betreffende schending van artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 1/2003, stellen verzoeksters dat de Commissie vanaf 28 juni 1998 niet meer tegen Akzo GmbH en Akzo BV kon optreden en deze vennootschappen dus ook niet, hoofdelijk met hun moedermaatschappij Akzo Nobel, een geldboete kon opleggen.

118

In dit verband dient er meteen aan te worden herinnerd dat volgens artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 1/2003 de bevoegdheden van de Commissie inzake het opleggen van sancties voor inbreuken op artikel 81 EG verjaren na vijf jaar.

119

In lid 2 van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 wordt gepreciseerd dat deze termijn ingaat op de dag waarop de inbreuk is gepleegd, maar dat bij voortdurende of voortgezette inbreuken de verjaringstermijn pas ingaat op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.

120

In lid 3 van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 is bepaald dat de verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten wordt gestuit door elke handeling van de Commissie ter instructie of vervolging van de inbreuk.

121

In het onderhavige geval staat vast, dat de Commissie in de bestreden beschikking de aansprakelijkheid van Akzo GmbH, voor de inbreuk betreffende de tinstabilisatoren, en van Akzo BV, voor de inbreuk betreffende de sector ESBO/esters, slechts heeft aangenomen voor de periode tot 28 juni 1993 [zie overwegingen 512 en 513 en artikel 1, lid 1, onder b), en lid 2, onder b), van de bestreden beschikking].

122

Vast staat eveneens dat in de bestreden beschikking Akzo Nobel voor de tijdens de eerste inbreukperiode gepleegde inbreuken slechts aansprakelijk is gesteld op grond van de inbreukopleverende gedragingen van Akzo GmbH ter zake van de tinstabilisatoren en van Akzo BV ter zake van de sector ESBO/esters (zie overweging 514 van de bestreden beschikking).

123

Vast staat evenzeer dat de eerste handelingen van de Commissie ter instructie of vervolging van de inbreuken betreffende zowel de tinstabilisatoren als de sector ESBO/esters pas begin 2003 zijn gesteld.

124

Bijgevolg kan niet worden betwist dat de eerste handelingen van de Commissie ter instructie of vervolging van de inbreuken in de zin van artikel 25, lid 3, van verordening nr. 1/2003 betreffende zowel de tinstabilisatoren als de sector ESBO/esters zijn gesteld nadat de in lid 1 van dat artikel bepaalde termijn voor Akzo GmbH en Akzo BV was verstreken.

125

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat de verjaring waarin artikel 25 van verordening nr. 1/2003 voorziet, niet tot gevolg heeft dat een inbreuk verdwijnt, of dat de Commissie geen beschikking meer kan geven waarin de aansprakelijkheid voor die inbreuk wordt vastgesteld (zie in die zin arrest van 6 oktober 2005, Sumitomo Chemical en Sumika Fine Chemicals/Commissie, T‑22/02 en T‑23/02, Jurispr., EU:T:2005:349, punten 60‑63), maar alleen dat degenen ten aanzien van wie de verjaring is ingetreden, aan een sanctie ontkomen (zie in die zin arrest van 27 juni 2012, Bolloré/Commissie, T‑372/10, Jurispr., EU:T:2012:325, punt 194).

126

Bovendien blijkt uit een tekstuele, teleologische en contextuele uitlegging van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 dat, net als de individuele procedurele waarborgen, zoals de rechten van de verdediging en de verplichting voor de Commissie om zowel een mededeling van punten van bezwaar als een beschikking houdende oplegging van dergelijke sancties ter kennis te brengen aan de betrokken rechtspersoon (zie in die zin arrest van 10 september 2009, Akzo Nobel e.a./Commissie, C‑97/08 P, Jurispr., EU:C:2009:536, punten 57 en 59), het voordeel van de in lid 1 daarvan bedoelde verjaring toekomt aan en kan worden ingeroepen door elke rechtspersoon afzonderlijk, wanneer hij door de Commissie wordt vervolgd. Zo is in de rechtspraak al erkend dat het feit alleen dat voor een dochteronderneming van een groep van vennootschappen in de zin van een economische eenheid de verjaringstermijn was verstreken, niet tot gevolg had dat de aansprakelijkheid van de moedermaatschappij ter discussie kwam te staan en dat deze niet meer kon worden vervolgd (zie in die zin arrest Bolloré/Commissie, punt 125 supra, EU:T:2012:325, punten 193‑196, op dit punt niet ter discussie gesteld door het arrest van 8 mei 2014, Bolloré/Commissie, C‑414/12 P, EU:C:2014:301, punt 109).

127

Dit oordeel is niet in tegenspraak met het feit dat in de leden 3 en 4 van artikel 25 van verordening nr. 1/2003 het begrip onderneming in de zin van artikel 81, lid 1, EG wordt gebruikt. Dit begrip beoogt slechts af te bakenen welke handelingen de verjaringstermijn stuiten en de draagwijdte te bepalen van de gevolgen van die handelingen voor alle ondernemingen en ondernemersverenigingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen, daaronder begrepen de rechtspersonen waaruit deze bestaan (zie in die zin arrest Bolloré/Commissie, punt 125 supra, EU:T:2012:325, punten 198 e.v.).

128

Hieruit volgt dat in het onderhavige geval Akzo GmbH en Akzo BV, ook al zijn zij volwaardig lid van de groep Akzo gebleven, anders dan Akzo Nobel rechtmatig konden aanvoeren dat de verjaringstermijn ten aanzien van hen was verstreken.

129

Bijgevolg dienen de op artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 1/2003 gebaseerde grieven van verzoeksters te worden aanvaard, en dient artikel 2, punten 4, 6, 21 en 23, van de bestreden beschikking nietig te worden verklaard voor zover daarin aan Akzo GmbH en Akzo BV geldboeten zijn opgelegd voor de eerste inbreukperiode, maar dienen deze grieven te worden afgewezen voor het overige.

[omissis]

II – Tweede middel: schending van het beginsel van bestuurlijke zorgvuldigheid en van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn

[omissis]

B – Tweede middel, voor zover het wordt aangevoerd met het oog op herziening van de bestreden beschikking

319

In het kader van het tweede middel van het beroep, betreffende schending van het beginsel van bestuurlijke zorgvuldigheid en van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn, vorderen verzoeksters subsidiair herziening van de bestreden beschikking, dat wil zeggen verlaging van het bedrag van de geldboeten die hun zijn opgelegd.

1. Argumenten van partijen

320

Verzoeksters zijn van mening dat, zelfs indien het Gerecht zou oordelen dat de schending van het beginsel van bestuurlijke zorgvuldigheid en van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn geen inbreuk op hun rechten van verdediging heeft opgeleverd, zodat dit middel geen volledige nietigverklaring van de bestreden beschikking rechtvaardigt, het Gerecht rekening dient te houden met die schending en in het kader van zijn volledige rechtsmacht het bedrag van de opgelegde geldboeten aanzienlijk dient te verlagen of het op zijn minst met 1 % dient te verlagen, zoals de Commissie in de bestreden beschikking voor alle andere ondernemingen heeft gedaan.

321

In die zin betogen zij dat de Commissie, door hun in strijd met het beginsel van gelijke behandeling geen vermindering met 1 % toe te kennen, hen op discriminerende wijze heeft bestraft voor het doen gelden van hun rechten in de procedure in rechte Akzo, hetgeen in strijd is met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming en de in andere zaken betrokken ondernemingen ervan kan weerhouden hun rechten evenzeer geldend te maken.

322

De Commissie betoogt dat de toegepaste verminderingen een compensatie waren voor de andere ondernemingen, die de uitkomst van de procedure in rechte Akzo hebben moeten afwachten en in een andere situatie verkeerden dan verzoeksters doordat laatstgenoemden aan de oorsprong van de procedure in rechte Akzo lagen. Bovendien is het uit het oogpunt van de praktijk overduidelijk niet plausibel te suggereren dat het feit van in het onderhavige geval aan verzoeksters geen uitzonderlijke vermindering van het bedrag van de opgelegde sanctie met 1 % te hebben toegekend, andere verzoekende partijen die in dezelfde situatie verkeren, ervan zou afschrikken hun rechten in andere zaken geldend te maken.

2. Beoordeling door het Gerecht

323

In het kader van het tweede middel van het beroep, te weten schending van het beginsel van bestuurlijke zorgvuldigheid en van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn, vorderen verzoeksters subsidiair herziening van de bestreden beschikking, namelijk verlaging van het bedrag van de hun opgelegde geldboeten.

324

In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat, wanneer er geen sprake is van schending van de rechten van de verdediging als gevolg van de duur van de administratieve procedure, het Gerecht in kader van zijn volledige rechtsmacht het bedrag van de opgelegde geldboeten kan verlagen wegens schending van het beginsel van eerbiediging van een redelijke termijn (arrest van 6 februari 2014, AC-Treuhand/Commissie, T‑27/10, Jurispr., waartegen hogere voorziening is ingesteld, EU:T:2014:59, punt 278).

325

In het onderhavige geval staat vast dat de Commissie de overdreven lange duur van de administratieve procedure niet betwist, aangezien zij zelf in de bestreden beschikking het bedrag van de aan alle betrokken ondernemingen met uitzondering van verzoeksters opgelegde geldboeten heeft verminderd.

326

Ter rechtvaardiging van dit verschil in behandeling voert de Commissie een verschil in de objectief vergelijkbare situaties aan. Anders dan de andere ondernemingen zouden verzoeksters namelijk aan de oorsprong van de procedure in rechte Akzo liggen.

327

Deze rechtvaardiging kan niet worden aanvaard.

328

Los van het antwoord op de vraag of andere ondernemingen ervan zouden worden afgeschrikt hun rechten in rechte geldend te maken wanneer zij betrokken zijn bij een door de Commissie gevoerd onderzoek naar schending van de mededingingsregels, is het betoog van de Commissie onverenigbaar met het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming.

329

Door aan alle andere betrokken ondernemingen een vermindering van het bedrag van de opgelegde geldboeten toe te kennen wegens de duur van de administratieve procedure, behalve aan verzoeksters wegens het enkele feit van de procedure in rechte Akzo, zoals blijkt uit de overwegingen 771 en 772 van de bestreden beschikking, heeft de Commissie zich in die beschikking dus schuldig gemaakt aan een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling.

330

Bijgevolg is het Gerecht in het kader van zijn volledige rechtsmacht van oordeel dat het bedrag van de aan verzoeksters opgelegde geldboeten met 1 % moet worden verlaagd.

331

Mitsdien wordt het totale bedrag van de in artikel 2, punten 1 tot en met 7 en 18 tot en met 24, opgelegde geldboeten, te weten 40,6 miljoen EUR voor Akzo Nobel en 12,002 miljoen EUR voor Akcros, verlaagd tot 40,194 miljoen EUR voor Akzo Nobel en 11,881980 miljoen EUR voor Akcros.

[omissis]

Kosten

449

Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd.

450

In het onderhavige geval heeft het Gerecht de vorderingen van verzoeksters echter ten dele toegewezen.

451

Gelet op de omstandigheden van de onderhavige zaak dient dus te worden beslist dat de Commissie twee vijfde van de kosten van verzoeksters en drie vijfde van haar eigen kosten zal dragen. Verzoeksters zelf zullen drie vijfde van hun eigen kosten en twee vijfde van de kosten van de Commissie dragen.

 

HET GERECHT (Vierde kamer),

rechtdoende, verklaart:

 

1)

Artikel 2, punten 4, 6, 21 en 23, van beschikking C(2009) 8682 definitief van de Commissie van 11 november 2009 inzake een procedure op grond van artikel 81 EG en van artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/38.589 – Hittestabilisatoren) wordt nietig verklaard voor zover daarbij geldboeten zijn opgelegd aan Akzo Nobel Chemicals GmbH en aan Akzo Nobel Chemicals BV.

 

2)

Het totale bedrag van de in artikel 2, punten 1 tot en met 7 en 18 tot en met 24, van beschikking C(2009) 8682 definitief opgelegde geldboeten wordt verlaagd tot 40,194 miljoen EUR voor Akzo Nobel NV en 11,881980 miljoen EUR voor Akcros Chemicals Ltd.

 

3)

Het beroep wordt verworpen voor het overige.

 

4)

De Europese Commissie zal twee vijfde van de kosten van Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals GmbH, Akzo Nobel Chemicals BV en Akcros Chemicals en drie vijfde van haar eigen kosten dragen. Akzo Nobel, Akzo Nobel Chemicals GmbH, Akzo Nobel Chemicals BV en Akcros Chemicals zelf zullen drie vijfde van hun eigen kosten en twee vijfde van de kosten van de Commissie dragen.

 

Prek

Labucka

Kreuschitz

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 juli 2015.

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Engels.

( 1 ) Enkel de punten van dit arrest waarvan het Gerecht publicatie nuttig acht, worden weergegeven.

Góra