EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0620

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 3 mei 2012.
Migrationsverket tegen Nurije Kastrati e.a.
Verzoek van de Kammarrätt i Stockholm – Migrationsöverdomstol om een prejudiciële beslissing.
Dublin-systeem — Verordening (EG) nr. 343/2003 — Procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek — Onderdanen van derde land die houder zijn van geldig visum, uitgereikt door ‚verantwoordelijke lidstaat’ in zin van deze verordening — Asielverzoek ingediend in andere lidstaat dan krachtens deze verordening verantwoordelijke staat — Verzoek om verblijfsvergunning in andere dan verantwoordelijke lidstaat, gevolgd door intrekking van asielverzoek — Intrekking voordat verantwoordelijke lidstaat met overname heeft ingestemd — Intrekking die einde maakt aan bij verordening nr. 343/2003 ingevoerde procedures.
Zaak C‑620/10.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:265

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

3 mei 2012 ( *1 )

„Dublin-systeem — Verordening (EG) nr. 343/2003 — Procedure om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van asielverzoek — Onderdanen van derde land die houder zijn van geldig visum, uitgereikt door ‚verantwoordelijke lidstaat’ in zin van deze verordening — In andere lidstaat dan krachtens deze verordening verantwoordelijke staat ingediend asielverzoek — Verzoek om verblijfsvergunning in andere dan verantwoordelijke lidstaat, gevolgd door intrekking van asielverzoek — Intrekking voordat verantwoordelijke lidstaat met overname heeft ingestemd — Intrekking die einde maakt aan bij verordening nr. 343/2003 ingevoerde procedures”

In zaak C-620/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Kammarrätt i Stockholm — Migrationsöverdomstolen (Zweden) bij beslissing van 16 december 2010, ingekomen bij het Hof op 27 december 2010, in de procedure

Migrationsverket

tegen

Nurije Kastrati,

Valdrina Kastrati,

Valdrin Kastrati,

wijst HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot, kamerpresident, A. Prechal, K. Schiemann, L. Bay Larsen (rapporteur) en C. Toader, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 30 november 2011,

gelet op de opmerkingen van:

Migrationsverket, vertegenwoordigd door H. Karling en M. Ribbenvik als gemachtigden,

N. Kastrati en haar minderjarige kinderen, vertegenwoordigd door H.-O. Krokstäde, juris kandidat, en S. Kastrati,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze als gemachtigde,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door M. Michelogiannaki en L. Kotroni als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Russo, avvocato dello Stato,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. Wissels, M. Noort en C. Schillemans als gemachtigden,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Condou-Durande en C. Tufvesson als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 januari 2012,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 50, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen enerzijds Migrationsverket (nationale vreemdelingendienst; hierna: „het Migrationsverk”), dat verantwoordelijk is voor immigratiezaken, en anderzijds mevrouw N. Kastrati en haar twee minderjarige kinderen (Valdrina en Valdrin), onderdanen van Kosovo, betreffende de nietigverklaring van de beschikking waarbij deze instantie hun verzoeken om een verblijfsvergunning en om asiel in Zweden heeft afgewezen en hun overdracht aan de „verantwoordelijke lidstaat” in de zin van verordening nr. 343/2003 heeft gelast.

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 343/2003

3

De punten 3 en 4 van de considerans van verordening nr. 343/2003 luiden als volgt:

„(3)

In de conclusies van Tampere werd [...] aangegeven dat een gemeenschappelijk [Europees] asielstelsel op korte termijn een duidelijke en hanteerbare methode moet bevatten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek.

(4)

Deze methode moet zijn gebaseerd op objectieve en zowel voor de lidstaten als voor de betrokken asielzoekers eerlijke criteria. Met de methode moet met name snel kunnen worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is, teneinde de daadwerkelijke toegang tot de procedures voor het toekennen van de vluchtelingenstatus te waarborgen en de doelstelling om asielverzoeken snel te behandelen, niet te ondermijnen.”

4

Artikel 1 van verordening nr. 343/2003 bepaalt dat in deze verordening „de criteria en instrumenten [worden] vastgesteld om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend”.

5

Artikel 2, sub c tot en met f, van verordening nr. 343/2003 luidt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

c)

‚asielverzoek’: een verzoek van een onderdaan van een derde land dat kan worden opgevat als een verzoek om verlening van internationale bescherming door een lidstaat krachtens het Verdrag van Genève. Elk verzoek om internationale bescherming wordt als een asielverzoek beschouwd, tenzij de onderdaan van een derde land uitdrukkelijk vraagt om een andere vorm van bescherming waarvoor een afzonderlijk verzoek kan worden ingediend;

d)

‚asielzoeker’: een onderdaan van een derde land die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitieve beslissing is genomen;

e)

‚behandeling van een asielverzoek’: alle maatregelen in verband met de behandeling van en beslissingen of uitspraken van bevoegde instanties over een asielverzoek overeenkomstig het nationaal recht, met uitzondering van de procedures waarbij wordt bepaald welke lidstaat krachtens de bepalingen van deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek;

f)

‚intrekking van het asielverzoek’: de handelingen waarmee een asielzoeker, overeenkomstig het nationaal recht, expliciet of stilzwijgend, een einde maakt aan de procedures die in werking zijn getreden na de indiening van zijn asielverzoek”.

6

Artikel 3, lid 1, van deze verordening bepaalt:

„De lidstaten behandelen elk asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van hen wordt ingediend, hetzij aan de grens hetzij op hun grondgebied. Een asielverzoek wordt door een enkele lidstaat behandeld, namelijk de lidstaat die volgens de in hoofdstuk III genoemde criteria verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek.”

7

Artikel 4 van de verordening luidt als volgt:

„1.   De procedure waarbij wordt vastgesteld welke lidstaat overeenkomstig deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, vangt aan zodra het asielverzoek voor de eerste maal bij een lidstaat wordt ingediend.

[...]

5.   De lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, is verplicht om, op de in artikel 20 bepaalde voorwaarden en met het oog op afronding van de procedure tot vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, over te gaan tot terugname van de asielzoeker die zich in een andere lidstaat ophoudt en daar opnieuw een asielverzoek heeft ingediend na zijn verzoek te hebben ingetrokken tijdens de procedure tot vaststelling van de staat die verantwoordelijk is.

Deze verplichting geldt niet meer indien de asielzoeker het grondgebied van de lidstaten inmiddels ten minste drie maanden heeft verlaten of door een lidstaat in het bezit is gesteld van een verblijfstitel.”

8

Ter bepaling van de „verantwoordelijke lidstaat” in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 343/2003 is in hoofdstuk III van deze verordening, dat de artikelen 5 tot en met 14 omvat, een lijst opgenomen van objectieve criteria, die in een bepaalde volgorde moeten worden getoetst.

9

Welke lidstaat met toepassing van deze criteria verantwoordelijk is, wordt overeenkomstig artikel 5, lid 2, van deze verordening vastgesteld op grond van de situatie op het tijdstip waarop de asielzoeker zijn verzoek voor de eerste maal bij een lidstaat indient.

10

Artikel 9, lid 2, van deze verordening bepaalt met name dat indien de asielzoeker houder is van een geldig visum, de lidstaat die dit visum heeft afgegeven, in beginsel de „verantwoordelijke lidstaat” is in de zin van deze verordening.

11

Hoofdstuk V van verordening nr. 343/2003, met het opschrift „Overname en terugname”, bevat artikel 16, dat als volgt luidt:

„1.   De lidstaat die krachtens deze verordening verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, is verplicht:

a)

een asielzoeker die zijn verzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, volgens de in de artikelen 17 tot en met 19 bepaalde voorwaarden over te nemen;

b)

het asielverzoek volledig te behandelen;

c)

een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

d)

een asielzoeker die zijn verzoek tijdens de behandeling heeft ingetrokken en die in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen;

e)

een onderdaan van een derde land wiens verzoek is afgewezen en die zich ophoudt in een andere lidstaat zonder daarvoor toestemming te hebben gekregen, volgens de in artikel 20 bepaalde voorwaarden terug te nemen.

[...]

3.   De in lid 1 genoemde verplichtingen komen te vervallen indien de betrokken onderdaan van een derde land het grondgebied van de lidstaten ten minste drie maanden heeft verlaten, tenzij hij houder is van een geldige verblijfstitel die door de verantwoordelijke lidstaat is afgegeven.

4.   De in lid 1, sub d en e, genoemde verplichtingen komen eveneens te vervallen zodra de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek, na de intrekking of de afwijzing van het verzoek de nodige maatregelen heeft genomen en daadwerkelijk ten uitvoer heeft gelegd om ervoor te zorgen dat de onderdaan van een derde land zich begeeft naar zijn land van herkomst of naar een ander land waar hij legaal mag binnenkomen.”

12

Artikel 17, lid 1, van verordening nr. 343/2003 bepaalt:

„De lidstaat waarbij een asielverzoek is ingediend en die van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, kan deze lidstaat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen drie maanden na de indiening van het verzoek in de zin van artikel 4, lid 2, om overname verzoeken.

Indien er binnen drie maanden geen verzoek tot overname van de asielzoeker wordt ingediend, is de lidstaat waarbij het asielverzoek is ingediend, verantwoordelijk voor de behandeling ervan.”

13

Artikel 18, lid 1, van deze verordening luidt:

„De lidstaat die om overname wordt verzocht, verricht de nodige naspeuringen en reageert op het verzoek tot overname van de asielzoeker binnen twee maanden nadat hij het heeft ontvangen.”

14

Artikel 19, leden 1 en 3, van bedoelde verordening bepaalt:

„1.   Wanneer de aangezochte lidstaat instemt met de overname van een asielzoeker, stelt de lidstaat waar het asielverzoek is ingediend, de asielzoeker in kennis van de beslissing om het asielverzoek niet te behandelen en van de verplichting om de asielzoeker over te dragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling.

[...]

3.   De asielzoeker wordt overeenkomstig de nationale wetgeving door de lidstaat waar het verzoek is ingediend, [...] overgedragen aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het overnameverzoek of vanaf de beslissing op het beroep of op het verzoek tot herziening wanneer dit opschortende werking heeft.”

15

Artikel 20 van verordening nr. 343/2003 stelt de modaliteiten vast volgens welke de in de artikelen 4, lid 5, en 16, lid 1, sub c tot en met e, van deze verordening bedoelde terugname van asielzoekers geschiedt.

Richtlijn 2005/85/EG

16

Uit punt 29 van de considerans van richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (PB L 326, blz. 13) volgt dat deze richtlijn de bij verordening nr. 343/2003 vastgestelde bepalingen onverlet laat.

17

Richtlijn 2005/85 bepaalt in artikel 19, met het opschrift „Procedure in geval van intrekking van het asielverzoek”:

„1.   Lidstaten die in hun nationale recht in de mogelijkheid van uitdrukkelijke intrekking van een asielverzoek voorzien, zorgen ervoor dat, wanneer een asielzoeker zijn asielverzoek uitdrukkelijk intrekt, de beslissingsautoriteit een beslissing neemt om de behandeling van het asielverzoek te beëindigen of het verzoek af te wijzen.

2.   De lidstaten kunnen ook bepalen dat de beslissingsautoriteit kan beslissen de behandeling te beëindigen zonder een beslissing te nemen. In dat geval zorgen de lidstaten ervoor dat de beslissingsautoriteit een aantekening maakt in het dossier van de asielzoeker.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

Het verzoek om een verblijfsvergunning, ingediend voordat mevrouw Kastrati en haar kinderen het grondgebied van de Unie waren binnengekomen

18

In 2004 heeft mevrouw Kastrati in Kosovo de heer Kastrati, een Zweeds onderdaan die sinds 1992 in Zweden verblijft, ontmoet. Laatstbedoelde is niet de vader van de minderjarige kinderen van mevrouw Kastrati.

19

Op 20 september 2007 hebben mevrouw Kastrati en haar kinderen bij de ambassade van het Koninkrijk Zweden te Skopje (voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië) een vergunning tot verblijf in Zweden aangevraagd. Tot staving van deze aanvraag voerden zij het bestaan van een band met de heer Kastrati aan.

20

Op 13 mei 2008 heeft het Migrationsverk hun aanvraag afgewezen, met het betoog dat er tussen mevrouw Kastrati en de heer Kastrati geen band bestond op basis waarvan aan eerstbedoelde en haar kinderen een verblijfsvergunning kon worden verleend. Mevrouw Kastrati en haar kinderen hebben tegen deze beschikking beroep ingesteld bij het länsrätt i Skåne län — Migrationsdomstolen (administratieve rechter voor de regio Skåne op het gebied van immigratie), dat de afwijzing van de verzoeken om een verblijfsvergunning bij vonnis van 23 december 2008 heeft bevestigd.

21

Daarop hebben mevrouw Kastrati en haar kinderen bij het Kammarrätt i Stockholm — Migrationsöverdomstolen (administratieve appelrechter te Stockholm op het gebied van immigratie) beroep ingesteld tegen dit vonnis. Aangezien zij nadien evenwel afstand hebben gedaan van deze aanleg, heeft deze rechterlijke instantie op 19 maart 2009 besloten om de zaak door te halen in het register.

Het asielverzoek en het nieuwe verzoek om een verblijfsvergunning, ingediend door mevrouw Kastrati en haar kinderen nadat zij het grondgebied van de Unie waren binnengekomen

22

Op 3 maart 2009 zijn mevrouw Kastrati en haar kinderen Zweden binnengekomen. Zij waren toen in het bezit van een geldig visum voor kort verblijf, dat door de Franse autoriteiten was uitgereikt.

23

Zonder in Frankrijk om asiel te hebben verzocht, hebben zij op 30 april 2009 in Zweden — de lidstaat waar zij zich bevonden sinds zij de Unie waren binnengekomen — een asielverzoek ingediend.

24

Aangezien mevrouw Kastrati en haar kinderen echter over een door de Franse autoriteiten uitgereikt geldig visum beschikten, heeft het Migrationsverk op 4 juni 2009 aan deze autoriteiten gevraagd om hen, op basis van het in artikel 9, lid 2, van verordening nr. 343/2003 neergelegde criterium, over te nemen in de zin van artikel 16, lid 1, sub a, van deze verordening.

25

Op 16 juni 2009 hebben mevrouw Kastrati en haar kinderen in Zweden een nieuw verzoek om een verblijfsvergunning ingediend, dat opnieuw was gemotiveerd door het bestaan van een band met de heer Kastrati.

26

Op 22 juni 2009 hebben zij evenwel hun asielverzoeken in Zweden, die zij naar eigen zeggen slechts op advies van het Migrationsverk hadden ingediend, ingetrokken. Uit de in het hoofdgeding bestreden beschikking, die samen met het nationale dossier is ingediend, blijkt overigens niet dat mevrouw Kastrati en haar kinderen, om het statuut van vluchteling te verkrijgen, hebben aangevoerd op één of andere manier te zijn vervolgd.

27

Op 23 juli 2009 hebben de Franse autoriteiten, die niet op de hoogte waren van deze intrekking, ingestemd met de overname van mevrouw Kastrati en haar kinderen.

28

Bij beschikking van 30 juli 2009 heeft het Migrationsverk de verzoeken om een verblijfsvergunning en de asielverzoeken afgewezen. Wat allereerst het nieuwe verzoek om een verblijfsvergunning betrof, was het van oordeel dat zijn beschikking van 13 mei 2008 tot afwijzing van het eerste verzoek om een verblijfsvergunning, definitief was geworden. Vervolgens heeft het ook de asielverzoeken afgewezen, op grond dat de Franse Republiek op dit gebied de verantwoordelijke lidstaat was. Tot slot heeft het besloten om de betrokkenen op basis van artikel 19, leden 1 en 3, van verordening nr. 343/2003 aan Frankrijk over te dragen.

29

Mevrouw Kastrati en haar kinderen hebben tegen deze afwijzende beschikking beroep ingesteld bij het länsrätt i Skåne län — Migrationsdomstolen.

30

Bij vonnis van 15 september 2009 heeft deze rechterlijke instantie de afwijzende beschikking van 30 juli 2009 nietig verklaard, op grond dat de toepassingsvoorwaarden van verordening nr. 343/2003 niet waren vervuld op het tijdstip waarop het Migrationsverk zijn beslissing nam, aangezien mevrouw Kastrati en haar kinderen hun asielverzoeken hadden ingetrokken. Bijgevolg heeft het de zaak naar deze dienst terugverwezen, opdat deze de verzoeken om een verblijfsvergunning in Zweden opnieuw zou behandelen en daarbij de aangevoerde verbondenheid zou onderzoeken.

31

In zijn vonnis heeft het länsrätt i Skåne län — Migrationsdomstolen opgemerkt dat Kastrati en haar kinderen hun asielverzoeken hadden ingetrokken nadat de bevoegde Zweedse autoriteiten, met het oog op afronding van de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat, de Franse autoriteiten om overname hadden verzocht, maar voordat laatstbedoelde autoriteiten met de overname van de betrokkenen hadden ingestemd, welke instemming op 23 juli 2009 is gegeven, en voordat het Migrationsverk hen in kennis had gesteld van zijn beschikking van 30 juli 2009 om hen aan de Franse Republiek over te dragen.

32

Het Migrationsverk heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. Tot staving van zijn beroep betoogt het in wezen dat uit verordening nr. 343/2003 niet voortvloeit dat de intrekking van een asielverzoek een einde maakt aan de verplichting van de verantwoordelijke lidstaat om een asielzoeker die in een andere lidstaat een aanvraag heeft ingediend, over te nemen.

33

In zijn beslissing zet de verwijzende rechter uiteen dat hij in een beslissing van 30 juni 2008 (MIG 2008:28) weliswaar had geoordeeld dat de intrekking van een asielverzoek er niet toe leidde dat verordening nr. 343/2003 geen toepassing meer kon vinden, maar dat de omstandigheden van de zaak die aanleiding had gegeven tot die beslissing, verschilden van de omstandigheden van de onderhavige zaak, aangezien het toen aan de orde zijnde asielverzoek slechts was ingetrokken nadat de betrokkene overeenkomstig artikel 19, lid 1, van deze verordening in kennis was gesteld van de beslissing om hem aan de verantwoordelijke lidstaat over te dragen.

34

Voorts vermeldt hij de resultaten van een administratief onderzoek dat het Migrationsverk bij diverse door het Dublin-systeem gebonden staten heeft verricht en dat betrekking had op de vraag welke gevolgen de intrekking van een asielverzoek heeft voor de toepassing van verordening nr. 343/2003. Uit het onderzoek blijkt dat er drie verschillende standpunten bestaan. Volgens het eerste standpunt kan, zodra deze verordening van toepassing is geworden, de asielprocedure slechts worden beëindigd om een van de in artikel 16, leden 3 en 4, van deze verordening vermelde redenen. Volgens een tweede standpunt is deze verordening daarentegen niet meer van toepassing indien het in één enkele lidstaat ingediende asielverzoek is ingetrokken. Volgens het derde en laatste standpunt bepaalt het tijdstip waarop het asielverzoek tijdens de procedure tot vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat wordt ingetrokken, of deze verordening al dan niet van toepassing blijft.

35

In die omstandigheden heeft het Kammarrätt i Stockholm — Migrationsöverdomstolen de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Moet verordening nr. 343/2003, gelet op onder meer het bepaalde in artikel 5, lid 2, ervan en/of op het feit dat zij geen andere bepalingen inzake het vervallen van de verantwoordelijkheid van een lidstaat voor de behandeling van een asielverzoek bevat dan de artikelen 4, lid 5, tweede alinea, en 16, leden 3 en 4, aldus worden uitgelegd dat intrekking van het asielverzoek de mogelijkheid van toepassing van deze verordening onverlet laat?

2)

Is het voor de beantwoording van bovenstaande vraag van belang in welk stadium van de behandeling het asielverzoek wordt ingetrokken?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

36

Om te beginnen moet worden vastgesteld dat de verwijzende rechter wenst te vernemen welke gevolgen de intrekking van een asielverzoek kan hebben voor de toepassing van verordening nr. 343/2003.

37

In dit verband moet echter, gelet op de feiten van het hoofdgeding, die met name in de punten 18 tot en met 21 en 26 van het onderhavige arrest zijn toegelicht, worden opgemerkt dat mevrouw Kastrati en haar kinderen betogen dat zij in feite nooit de bedoeling hebben gehad om een asielverzoek in de zin van artikel 2, sub c, van verordening nr. 343/2003 in te dienen.

38

De verwijzende rechter is evenwel als enige bevoegd om te beoordelen welk belang aan een dergelijk middel moet worden gehecht. Het staat aan het Hof om uitspraak te doen op basis van de feitelijke en juridische overwegingen zoals die in de verwijzingsbeslissing zijn uiteengezet (arrest van 21 oktober 2010, B., C-306/09, Jurispr. blz. I-10341, punt 47).

39

Gelet op deze inleidende opmerkingen en op de omstandigheden van het hoofdgeding, wenst de verwijzende rechter met zijn vragen, die samen moeten worden onderzocht, in wezen te vernemen of verordening nr. 343/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de intrekking van een asielverzoek in de zin van artikel 2, sub c, van deze verordening die plaatsvindt voordat de voor de behandeling van dit verzoek verantwoordelijke lidstaat heeft ingestemd met de overname van de asielzoeker, ertoe leidt dat deze verordening niet langer van toepassing is.

40

Een lidstaat op het grondgebied waarvan een asielverzoek is ingediend, kan, wanneer hij van mening is dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek, laatstbedoelde lidstaat op grond van artikel 17, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 343/2003 om overname van deze asielzoeker verzoeken.

41

Voorts blijkt uit artikel 1 van deze verordening dat deze ertoe strekt de criteria en instrumenten vast te stellen om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling ten gronde van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten is ingediend.

42

Wanneer een asielzoeker, zoals in het hoofdgeding, zijn enige asielverzoek intrekt voordat de aangezochte lidstaat met zijn overname heeft ingestemd, kan de hoofddoelstelling van verordening nr. 343/2003, namelijk vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, teneinde de verzoeker een daadwerkelijke toegang tot de procedure ter beoordeling van zijn vluchtelingenstatus te garanderen, dus niet meer worden bereikt.

43

Bovendien moet worden geconstateerd dat de wetgever van de Unie geen uitdrukkelijke regeling heeft vastgesteld voor situaties als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, waarin asielzoekers hun asielverzoeken hebben ingetrokken zonder in minstens één andere lidstaat eveneens een asielverzoek te hebben ingediend.

44

De formulering van de artikelen 4, lid 5, tweede alinea, en 16, leden 3 en 4, van verordening nr. 343/2003, waarnaar de rechter in zijn vragen eveneens verwijst, kan niet leiden tot een ander resultaat.

45

Het klopt weliswaar dat deze bepalingen — in beginsel op exhaustieve wijze — vaststellen in welke gevallen de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek niet langer verplicht is om een asielzoeker die in een andere dan de verantwoordelijke lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, „over te nemen” of „terug te nemen”, maar deze bepalingen veronderstellen dat er sprake is van een asielverzoek dat de verantwoordelijke lidstaat moet behandelen, aan het behandelen is, of waarover hij zich reeds heeft uitgesproken.

46

Dit geldt overigens evenzeer voor artikel 5, lid 2, van verordening nr. 343/2003.

47

De intrekking van een asielverzoek in omstandigheden als die van het hoofdgeding, dus vóór de aangezochte lidstaat met de overname van de asielzoeker heeft ingestemd, leidt er bijgevolg toe dat verordening nr. 343/2003 niet langer van toepassing is.

48

In dergelijke omstandigheden staat het aan de lidstaat waar het verzoek is ingediend om naar aanleiding van deze intrekking de gepaste beslissingen te nemen en in het bijzonder om, zoals in artikel 19 van richtlijn 2005/85 is bepaald, de behandeling van het verzoek te beëindigen en daarover een aantekening te maken in het dossier van de asielzoeker.

49

Gelet op een en ander moet op de gestelde vragen worden geantwoord dat verordening nr. 343/2003 aldus moet worden uitgelegd dat de intrekking van een asielverzoek in de zin van artikel 2, sub c, van deze verordening die plaatsvindt voordat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek heeft ingestemd met de overname van de asielzoeker, ertoe leidt dat deze verordening niet langer van toepassing is. In een dergelijk geval staat het aan de lidstaat waar het verzoek is ingediend om naar aanleiding van deze intrekking de gepaste beslissingen te nemen en in het bijzonder om de behandeling van het verzoek te beëindigen en daarover een aantekening te maken in het dossier van de asielzoeker.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend, moet aldus worden uitgelegd dat de intrekking van een asielverzoek in de zin van artikel 2, sub c, van deze verordening die plaatsvindt voordat de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van dit verzoek heeft ingestemd met de overname van de asielzoeker, ertoe leidt dat deze verordening niet langer van toepassing is. In een dergelijk geval staat het aan de lidstaat waar het verzoek is ingediend om naar aanleiding van deze intrekking de gepaste beslissingen te nemen en in het bijzonder om de behandeling van het verzoek te beëindigen en daarover een aantekening te maken in het dossier van de asielzoeker.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Zweeds.

Top