EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0405

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 10 november 2011.
Strafzaak tegen QB.
Verzoek van het Amtsgericht Bruchsal om een prejudiciële beslissing.
Milieubescherming – Verordeningen (EG) nr. 1013/2006 en nr. 1418/2007 – Controle op overbrenging van afvalstoffen – Uitvoerverbod naar Libanon van gebruikte katalysatoren.
Zaak C-405/10.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:722

 ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

10 november 2011 ( *1 ) ( i )

„Milieubescherming – Verordeningen (EG) nr. 1013/2006 en nr. 1418/2007 – Controle op overbrenging van afvalstoffen – Uitvoerverbod naar Libanon van gebruikte katalysatoren”

In zaak C‑405/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Amtsgericht Bruchsal (Duitsland) bij beslissing van 26 juli 2010, ingekomen bij het Hof op 10 augustus 2010, in de strafzaak tegen

QB,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, A. Prechal, K. Schiemann (rapporteur), L. Bay Larsen en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 juni 2011,

gelet op de opmerkingen van:

QB, vertegenwoordigd door S. Jäger, Rechtsanwalt,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Aiello, avvocato dello Stato,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Marghelis en G. Wilms als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 juli 2011,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 37 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (PB L 190, blz. 1), gelezen in samenhang met de bepalingen van verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij verordening nr. 1013/2006 genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is (PB L 316, blz. 6), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 740/2008 van de Commissie van 29 juli 2008 (PB L 201, blz. 36; hierna: „verordening nr. 1418/2007”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen QB wegens het zenden van gebruikte autokatalysatoren vanuit Duitsland naar Nederland met het oog op de uitvoer ervan naar Libanon.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

3

Volgens de punten 1 en 42 van de considerans van verordening nr. 1013/2006 heeft die verordening de bescherming van het milieu bij het vervoer van afvalstoffen tot doel.

4

De punten 26 en 28 van de considerans van deze verordening benadrukken dat, wat de uitvoer uit de Europese Unie naar derde landen betreft, deze bescherming met name ook betrekking heeft op „het milieu in de betrokken landen”. Punt 33 van de considerans van de verordening bepaalt in dit verband met name dat „[b]ij niet-verboden uitvoer uit de [Unie] moet getracht worden ervoor te zorgen dat gedurende de overbrenging, met inbegrip van de nuttige toepassing of verwijdering in het land van bestemming buiten de [Unie], op milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt omgegaan met de afvalstoffen”.

5

Volgens punt 3 van de considerans van genoemde verordening beoogt deze bovendien, net als verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (PB L 30, blz. 1), die door verordening nr. 1013/2006 is vervangen, uitvoering te geven aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, ondertekend te Bazel op 22 maart 1989 en goedgekeurd namens de Gemeenschap bij besluit 93/98/EEG van de Raad van 1 februari 1993 (PB L 39, blz. 1; hierna: „Verdrag van Bazel”).

6

Punt 5 van de considerans van verordening nr. 1013/2006 bepaalt dat deze verordening tevens beoogt de inhoud op te nemen van besluit C(2001) 107 def. van de Raad van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake de herziening van besluit C(1992) 39 def. betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen bestemd voor handelingen ter nuttige toepassing (hierna: „OESO-besluit”), teneinde de afvalstoffenlijsten in overeenstemming te brengen met het Verdrag van Bazel en bepaalde andere voorschriften te herzien.

7

Volgens artikel 1, lid 1, van verordening nr. 1013/2006 legt deze de procedures en controleregelingen vast voor de overbrenging van afvalstoffen, naargelang van de herkomst, de bestemming en de route van de overbrenging, het soort overgebrachte afvalstoffen en het soort behandeling dat de afvalstoffen op de plaats van bestemming ondergaan.

8

Artikel 36, lid 1, van titel 1, met als opschrift „Uitvoer naar landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is”, van hoofdstuk 2, met als opschrift „Uitvoer van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen”, van titel IV, met als opschrift „Uitvoer uit de [Unie] naar derde landen”, van verordening nr. 1013/2006 bepaalt:

„De uitvoer uit de [Unie] van de volgende soorten afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, is verboden voor:

a)

in bijlage V als gevaarlijk opgenomen afvalstoffen;

[...]

f)

afvalstoffen waarvan het land van bestemming de invoer heeft verboden [...],

[...]”

9

Artikel 37 van diezelfde titel 1 van verordening nr. 1013/2006 bepaalt in de leden 1 tot en met 3:

„1.   Met betrekking tot afvalstoffen van bijlage III of III A waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36 zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij:

i)

schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de [Unie] mogen worden uitgevoerd; en

ii)

aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.

Elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, beschikt over de volgende mogelijkheden:

a)

een verbod;

b)

een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35; en

c)

geen controle in het land van bestemming.

2.   Vóór de datum van toepassing van deze verordening stelt de Commissie een verordening vast waarin de antwoorden op de verzoeken uit hoofde van lid 1 worden verdisconteerd [...].

Indien een land geen bevestiging doet toekomen als bedoeld in lid 1, of indien er om welke reden dan ook geen contact is geweest met een land, geldt voor dat land de procedure van lid 1, sub b.

[...]

3.   Indien een land in zijn antwoord verklaart dat bepaalde overbrengingen van afvalstoffen niet aan controle worden onderworpen, is artikel 18 mutatis mutandis op deze overbrengingen van toepassing.”

10

Artikel 35 van verordening nr. 1013/2006 onderwerpt de uitvoer van afvalstoffen waarop die bepaling van toepassing is aan een procedure van voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming die met name van de bevoegde autoriteiten van verzending en van bestemming moet uitgaan.

11

Artikel 18 van deze verordening onderwerpt de uitvoer van afvalstoffen waarop die bepaling van toepassing is aan informatieverplichtingen. Dit artikel bepaalt met name dat de betrokken afvalstoffen van bepaalde documenten vergezeld dienen te gaan en dat het bewijs dient te worden geleverd van het bestaan van een contract tussen de opdrachtgever van de overbrenging van de afvalstoffen en de ontvanger voor de nuttige toepassing van die afvalstoffen. Bovendien dient dit contract bij de aanvang van de overbrenging juridisch bindend te zijn.

12

Bijlage III, met als opschrift „Lijst van afvalstoffen die vergezeld moeten gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18 (‚groene’ lijst van afvalstoffen)”, deel I, bij verordening nr. 1013/2006 bepaalt met name dat de afvalstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX van het Verdrag van Bazel, die is overgenomen in bijlage V, deel 1, lijst B, van die verordening, vergezeld dienen te gaan van bepaalde informatie als bedoeld in artikel 18 van de verordening.

13

Bijlage V, deel I, lijst B, bij verordening nr. 1013/2006 bevat met name de volgende categorie afvalstoffen:

„B1120 afgewerkte katalysatoren, met uitzondering van als katalysator gebruikte vloeistoffen, die een van de volgende stoffen bevatten:

overgangsmetalen, met uitzondering van oude katalysatoren (afgewerkte katalysatoren, als katalysator gebruikte vloeistoffen of andere katalysatoren) van lijst A:

[...]

lanthaniden (zeldzame aardmetalen):

[...]”

14

De punten 1 en 6 van de considerans van verordening nr. 1418/2007 bepalen:

„(1)

De Commissie heeft in overeenstemming met artikel 37, lid 1, van verordening [nr. 1013/2006] een schriftelijk verzoek gezonden aan elk van de landen waarop [het OESO-besluit] niet van toepassing is, opdat zij schriftelijk bevestigen dat de in bijlage III of III A genoemde afvalstoffen waarvan de uitvoer niet is verboden krachtens artikel 36, met het oog op terugwinning vanuit de [Unie] naar hun land mogen worden uitgevoerd en aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is.

[...]

(6)

Sommige landen hebben in hun antwoorden aangegeven dat zij voornemens waren controleprocedures volgens hun nationale wetgeving te volgen die afwijken van die van artikel 37, lid 1, van verordening [nr. 1013/2006]. Bovendien is overeenkomstig artikel 37, lid 3, van verordening [nr. 1013/2006] artikel 18 van die verordening mutatis mutandis op deze overbrengingen van toepassing, tenzij voor het afval ook een procedure met voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming geldt.”

15

Uit de stukken blijkt dat de Republiek Libanon bij brief van 23 juni 2007 op het in het eerste punt van de considerans van verordening nr. 1418/2007 bedoelde verzoek van de Commissie heeft geantwoord. Uit de bewoordingen van die brief blijkt met name dat de invoer van afvalstoffen in Libanon wordt geregeld door het Verdrag van Bazel en door een ministerieel besluit van 19 mei 1997. In diezelfde brief werd overigens benadrukt dat, gelet op het feit dat de door de Europese Gemeenschap gebruikte codes verschillen van die welke door de Republiek Libanon worden gebruikt, deze laatste niet voornemens was verantwoordelijkheid te dragen in geval van vergissing of hiaat in haar antwoord.

16

De door de Commissie verzonden modelvragenlijst, die door de Libanese autoriteiten was ingevuld, was als bijlage bij deze brief gevoegd. Die autoriteiten hebben hierin met name vermeld dat, aangezien het ministerieel besluit van 19 mei 1997 niet van toepassing was op een in de vragenlijst vermelde categorie van afvalstoffen, met betrekking tot die categorie de vermelding „NA” was aangebracht. Die vermelding kwam niet voor met betrekking tot code B1120 en de opsomming van de ermee overeenstemmende soorten afvalstoffen. Wat de bedoelde categorie van afvalstoffen betreft, hebben de autoriteiten daarentegen kolom 1 van die vragenlijst, met als opschrift „de invoer van die afvalstof vanuit de Europese Gemeenschap is verboden” aangekruist.

17

Artikel 1 van verordening nr. 1418/2007 bepaalt:

„De uitvoer voor terugwinning van in bijlage III of III A bij verordening [nr. 1013/2006] opgenomen afval, die niet is verboden krachtens artikel 36 van die verordening, naar bepaalde landen waarop het [OESO-besluit] niet van toepassing is, vindt plaats volgens de in de bijlage vastgestelde procedures.”

18

Artikel 1 bis van de verordening bepaalt:

„Wanneer een land in zijn antwoord op een schriftelijk verzoek van de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, eerste alinea, van verordening [nr. 1013/2006] aangeeft dat het bepaalde overbrengingen van afvalstoffen niet zal verbieden, noch daarop de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van die verordening zal toepassen, is artikel 18 van die verordening op dergelijke overbrengingen van overeenkomstige toepassing.”

19

De bijlage bij verordening nr. 740/2008 bevat met name de volgende precisering:

Opmerking: Artikel 18 van verordening [nr. 1013/2006] is krachtens artikel 1 van deze verordening van toepassing op de kolommen c en d van de bijlage bij verordening [nr. 1418/2007].”

20

De bijlage bij verordening nr. 1418/2007 bepaalt:

„De letters a, b, c en d boven de kolommen in deze bijlage betekenen:

a)

verbod;

b)

voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming, als beschreven in artikel 35 van verordening [nr. 1013/2006];

c)

geen controle in het land van bestemming;

d)

er zullen in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures worden gevolgd. [...]

[...]”

21

Wat Libanon betreft, is code B1120 zowel in kolom a als in kolom d van bedoelde bijlage vermeld.

Nationale regeling

22

§ 326, leden 2 en 5, van het wetboek van strafrecht (Strafgesetzbuch) bepaalt:

„(2)   Eenieder die in strijd met een verbod of zonder over de vereiste vergunning te beschikken afvalstoffen in de zin van lid 1 overbrengt naar het grondgebied waarop de onderhavige wet van toepassing is, over dit grondgebied doorvoert dan wel buiten dit grondgebied brengt, wordt bestraft [met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar of met een geldboete].

[...]

(5)   Indien de dader uit nalatigheid heeft gehandeld, wordt hij bestraft:

1.

met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of met een geldboete in de gevallen bedoeld in leden 1 en 2,

[...]”

23

§ 2, lid 1, van de regeling inzake boetes in geval van overbrenging van afvalstoffen (Abfallverbringungsbußgeldverordnung) bepaalt met name dat eenieder die verordening nr. 1418/2007 schendt door opzettelijk of uit nalatigheid afvalstoffen uit te voeren in strijd met artikel 1 van die verordening, gelezen in samenhang met kolom a van de bijlage ervan, een strafbaar feit pleegt in de zin van § 18, lid 1, punt 18, sub a, van de wet inzake de overbrenging van afvalstoffen (Abfallverbringungsgesetz).

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

24

QB is directrice van ALU-KAT GmbH, gevestigd te Bruchsal (Duitsland). Deze vennootschap houdt zich met name bezig met de nuttige toepassing en de verwijdering van metalen afvalstoffen.

25

Het openbaar ministerie verwijt QB omstreeks 25 mei 2009 3794 gebruikte autokatalysatoren, die zij van derden als afvalstoffen had verkregen met het oog op de nuttige toepassing of verwijdering ervan, naar Rotterdam (Nederland) te hebben verzonden, waar zij door de Nederlandse douane in beslag zijn genomen. Die katalysatoren moesten vervolgens naar Libanon worden uitgevoerd. Volgens het openbaar ministerie wist betrokkene dat de katalysatoren onder de categorie afvalstoffen B1120 van bijlage IX bij het Verdrag van Bazel vielen en had zij op zijn minst willens en wetens aanvaard dat de overbrenging van de betrokken katalysatoren naar Libanon, wegens die classificatie, overeenkomstig artikel 37, lid 2, van verordening nr. 1013/2006, gelezen in samenhang met verordening nr. 1418/2007, verboden was.

26

Het Amtsgericht Bruchsal, waarvoor QB krachtens § 326 van het strafwetboek en § 2, lid 1, van de regeling inzake boetes in geval van overbrenging van afvalstoffen is gedagvaard, stelt dat de bestanddelen van de in betrokken bepalingen bedoelde strafbare feiten niet verenigd zijn indien zou blijken dat de uitvoer naar Libanon van onder categorie B1120 vallende afvalstoffen niet verboden is.

27

Die rechterlijke instantie heeft twijfels daarover. Zij stelt enerzijds dat in de bijlage bij verordening nr. 1418/2007 de onder de bedoelde categorie vallende afvalstoffen, wat Libanon betreft, zowel in kolom a zijn vermeld, die voorziet in een verbod van invoer, als in kolom d, die bepaalt dat in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures zullen worden gevolgd. Anderzijds volgt uit punt 6 van de considerans van die verordening dat, nu sommige landen in hun antwoord hebben aangegeven dat zij voornemens waren controleprocedures te volgen volgens hun nationale wetgeving die afwijken van die van artikel 37, lid 1, van verordening nr. 1013/2006, overeenkomstig artikel 37, lid 3, van deze verordening artikel 18 daarvan mutatis mutandis dient te worden toegepast op die overbrengingen, tenzij voor het afval ook een procedure met voorafgaande schriftelijke kennisgeving en toestemming geldt.

28

In die omstandigheden heeft het Amtsgericht Bruchsal de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten de bepalingen van artikel 37 van [verordening nr. 1013/2006], gelezen in samenhang met [verordening nr. 1418/2007], aldus worden uitgelegd dat er sprake is van een verbod op de overbrenging naar Libanon van afvalstoffen van categorie B1120 van bijlage IX bij het [Verdrag van Bazel]?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

29

Vooraf dient te worden opgemerkt dat uit de vaststellingen van de verwijzingsbeslissing niet duidelijk blijkt welk soort behandeling de in het hoofdgeding aan de orde zijnde afvalstoffen op de plaats van de eindbestemming ervan moeten ondergaan.

30

In zoverre dient eraan te worden herinnerd dat, indien op grond van de feitelijke vaststellingen, die tot de uitsluitende bevoegdheid van de verwijzende rechter behoren, zou vaststaan dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde afvalstoffen bestemd waren voor verwijdering in Libanon, de uitvoer ervan naar dat land dus verboden zou zijn krachtens artikel 34, leden 1 en 2, van verordening nr. 1013/2006, op grond waarvan de uitvoer van voor verwijdering bestemde afvalstoffen uit de Unie immers verboden is, met uitzondering van uitvoer naar staten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die partij zijn bij het Verdrag van Bazel.

31

In casu hebben de bepalingen van het recht van de Unie waarop de prejudiciële vraag betrekking heeft, echter uitsluitend betrekking op de uitvoer uit de Unie van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen.

32

In dit verband dient te worden benadrukt dat, volgens artikel 36, lid 1, sub f, van verordening nr. 1013/2006, de uitvoer uit de Unie van afvalstoffen die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, verboden is wanneer het land van bestemming de invoer van die afvalstoffen heeft verboden. Vaststaat dat de Republiek Libanon behoort tot de categorie van landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is.

33

Wat voorts de uitvoer van de in de bijlagen III en III A bij verordening nr. 1013/2006 opgesomde afvalstoffen betreft, die bestemd zijn voor nuttige toepassing in landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is en waarvan de uitvoer niet verboden is krachtens artikel 36 van die verordening, bepaalt artikel 37 daarvan dat de Commissie inlichtingen moet inwinnen met betrekking tot de toepasselijke procedures alvorens een verordening vast te stellen waarin de antwoorden op de verzoeken worden verdisconteerd.

34

Zoals volgt uit bedoeld artikel 37, lid 1, sub i, is het verzoek dat de Commissie in dit verband aan de betrokken derde landen moet zenden, in het bijzonder bedoeld om schriftelijke bevestiging te verkrijgen dat de afvalstoffen vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd voor nuttige toepassing in die landen. In punt 1 van de considerans van verordening nr. 1418/2007 wordt overigens uitdrukkelijk op die doelstelling gewezen.

35

In casu blijkt uit de vermelding „B1120” onder de rubriek „Libanon” in kolom a van de bijlage bij verordening nr. 1418/2007 dat de Libanese autoriteiten geenszins schriftelijk hebben bevestigd dat afvalstoffen als aan de orde in het hoofdgeding naar dit derde land mochten worden uitgevoerd, maar integendeel in hun antwoord op het door de Commissie krachtens artikel 37, lid 1, verzonden verzoek officieel aan de Commissie hebben meegedeeld dat de overbrenging van dergelijke afvalstoffen uit de Unie met bestemming Libanon voor de nuttige toepassing ervan in dit derde land verboden was.

36

Bovendien staat vast dat de bedoelde vermelding in dit verband een juiste weergave is van de inhoud van het antwoord van de Libanese autoriteiten aangezien, zoals uit punt 16 van onderhavig arrest blijkt, uit de bijlage bij de brief van die autoriteiten van 23 juni 2007 blijkt dat zij, wat de onder categorie B1120 vallende afvalstoffen betreft, kolom 1, met als opschrift „de invoer van die afvalstof vanuit de Europese Gemeenschap is verboden” hebben aangekruist.

37

Uit het voorgaande vloeit voort dat het verbod van uitvoer van onder categorie B1120 vallende afvalstoffen naar Libanon in casu volgt uit het feit dat de invoer ervan in die lidstaat door die lidstaat verboden is, zodat bedoeld invoerverbod zowel geldt op grond van artikel 37 van verordening nr. 1013/2006 en de vermelding van die categorie van afvalstoffen in kolom a van de bijlage bij verordening nr. 1418/2007 onder de rubriek „Libanon”, de enige bepalingen waarop de prejudiciële vraag betrekking heeft, als, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, op grond van artikel 36, lid 1, sub f, van verordening nr. 1013/2006.

38

Met betrekking tot de omstandigheid die de aanleiding vormde voor de vraag van de verwijzende rechter, namelijk dat categorie B1120, wat Libanon betreft, ook in kolom d van diezelfde bijlage voorkomt, moet het volgende worden vastgesteld.

39

Enerzijds kan in dit verband de door de Commissie gegeven uitleg dat, wanneer een derde land heeft aangegeven de invoer op zijn grondgebied van een bepaalde soort afvalstoffen te verbieden, de in punt 6 van de considerans van verordening nr. 1418/2007 bedoelde „controleprocedures die afwijken van die van artikel 37, lid 1, van verordening nr. 1013/2006”, op het bedoelde invoerverbod van toepassing zouden zijn, niet worden aanvaard. De in artikel 37, lid 1, bedoelde controleprocedures, te weten die van artikel 18 of van artikel 35 van verordening nr. 1013/2006, hebben immers in wezen uitsluitend betrekking op afvalstoffen waarvan de invoer niet reeds in beginsel verboden is.

40

Anderzijds blijkt uit een andere door de Commissie aangevoerde uitleg dat de vermelding van de categorie van afvalstoffen B1120 in bedoelde kolom d het gevolg zou zijn van het door de Libanese autoriteiten in hun voormelde brief van 23 juni 2007 geformuleerde voorbehoud met betrekking tot de gevolgen die uit eventuele verschillen in de door de Gemeenschap en door de Republiek Libanon gebruikte systematisering van de categorieën van afvalstoffen kunnen voortvloeien.

41

Wat de precieze redenen van de Commissie voor het opnemen van de bedoelde vermelding ook zijn, deze vermelding kan in geen geval afdoen aan de conclusie in punt 36 van onderhavig arrest dat de uitvoer uit de Unie naar Libanon van onder categorie B1120 vallende afvalstoffen, bij de huidige stand van het recht van de Unie, verboden is, en kan dus evenmin, anders dan QB stelt, een rechtvaardiging vormen voor toepassing van de in artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 bedoelde procedure.

42

De vermelding in bedoelde kolom d dat „er [...] in het land van bestemming volgens het toepasselijke nationale recht andere controleprocedures [zullen] worden gevolgd” moet immers worden uitgelegd in het licht van verordening nr. 1013/2006 en in overeenstemming daarmee.

43

Krachtens artikel 37, lid 1, van die verordening zendt de Commissie binnen twintig dagen na de inwerkingtreding van deze verordening, een schriftelijk verzoek aan de landen waarop het OESO-besluit niet van toepassing is opdat zij schriftelijk bevestigen dat de afvalstoffen vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd voor de nuttige toepassing ervan in dat land en aangeven welke controleprocedure in het land van bestemming in dat geval van toepassing is. Dit lid 1 bepaalt ook dat elk land waarop het OESO-besluit niet van toepassing is, over de volgende mogelijkheden beschikt: een verbod, een voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van verordening nr. 1013/2006 dan wel geen controle in het land van bestemming. Artikel 37, lid 3, van die verordening bepaalt dat, indien een land beslist afvalstoffen niet aan controle te onderwerpen, artikel 18 mutatis mutandis op die overbrenging van bedoelde afvalstoffen van toepassing is.

44

Uit die bepalingen volgt dat de vermelding van de eventuele controleprocedure waaraan de afvalstoffen in het land van bestemming zouden worden onderworpen, evenals de eventuele toepassing van de eenvoudige informatieprocedure van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 op de overbrenging ervan naar dit land, noodzakelijkerwijs veronderstellen dat die afvalstoffen vanuit de Unie mogen worden uitgevoerd voor de nuttige toepassing ervan in dat land.

45

Wat artikel 18 betreft en de verwijzing naar die bepaling in punt 6 van de considerans van verordening nr. 1418/2007, dient bovendien te worden toegevoegd dat artikel 1 bis van die verordening uitdrukkelijk bevestigt dat slechts wanneer een land in zijn antwoord op een schriftelijk verzoek van de Commissie overeenkomstig artikel 37, lid 1, eerste alinea, van verordening nr. 1013/2006 aangeeft dat het „bepaalde overbrengingen van afvalstoffen niet zal verbieden”, noch „daarop de procedure van voorafgaande kennisgeving met schriftelijke toestemming zoals beschreven in artikel 35 van die verordening zal toepassen”, artikel 18 van die verordening op dergelijke overbrengingen van overeenkomstige toepassing is.

46

Derhalve moet ook de inleidende nota in de bijlage bij verordening nr. 740/2008, die preciseert dat artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 krachtens artikel 1 van die verordening van toepassing is op de kolommen c en d van de bijlage bij verordening nr. 1418/2007, aldus worden uitgelegd dat de in artikel 18 bedoelde procedure slechts van toepassing is wanneer een categorie van afvalstoffen is opgenomen in een van beide kolommen c of d en niet wanneer die categorie tegelijkertijd ook is opgenomen in de kolommen a of b betreffende respectievelijk het invoerverbod en de toepassing van de in artikel 35 van verordening nr. 1013/2006 bedoelde procedure.

47

Ten slotte dient te worden vastgesteld dat enkel de uitlegging van de artikelen 36 en 37 van verordening nr. 1013/2006, gelezen in samenhang met verordening nr. 1418/2007, volgens welke de vermelding in de bijlage van verordening nr. 1418/2007 van een invoerverbod voor een categorie van afvalstoffen in een derde land volstaat om het bestaan aan te tonen van een uitvoerverbod van dergelijke afvalstoffen vanuit de Unie naar dat derde land en om elke toepassing van artikel 18 van verordening nr. 1013/2006 uit te sluiten, in overeenstemming is met de ter zake door de regeling van de Unie nagestreefde doelstellingen, zoals de advocaat-generaal in de punten 65 tot en met 68 van zijn conclusie heeft opgemerkt.

48

De vraag of de bepalingen van het recht van de Unie in het onderhavige geval al dan niet voldoende duidelijk zijn om in overeenstemming met het legaliteitsbeginsel voor strafbare feiten en straffen de bestanddelen te kunnen vormen voor een kwalificatie als strafbaar feit in het nationale recht, is uitsluitend ter beoordeling van de verwijzende rechter, zoals de advocaat-generaal in punt 71 van zijn conclusie heeft opgemerkt. In dit verband dient er echter aan te worden herinnerd dat bedoeld beginsel een algemeen beginsel van het recht van de Unie is, met name neergelegd in artikel 49, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit beginsel, dat door de lidstaten met name moet worden geëerbiedigd wanneer zij de niet-naleving van bepalingen van het recht van de Unie strafbaar stellen, impliceert dat de wet een duidelijke omschrijving geeft van de strafbare feiten en de daarop gestelde straffen. Aan deze voorwaarde is uitsluitend voldaan wanneer de justitiabele uit de bewoordingen van de relevante bepaling, zo nodig met behulp van de door de rechterlijke instanties daaraan gegeven interpretatie, kan opmaken voor welk handelen of nalaten hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld (zie in die zin met name arresten van 13 juli 1989, Wachauf, 5/88, Jurispr. blz. 2609, punt 19; 3 mei 2007, Advocaten voor de Wereld, C‑303/05, Jurispr. blz. I‑3633, punten 49 en 50, en 31 maart 2011, Aurubis Balgaria, C‑546/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 41 en 42).

49

Gelet op al het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat de artikelen 36, lid 1, sub f, en 37 van verordening nr. 1013/2006, gelezen in samenhang met verordening nr. 1418/2007, aldus moeten worden uitgelegd dat de uitvoer vanuit de Unie naar Libanon van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die onder code B1120 van lijst B van deel 1 van bijlage V bij verordening nr. 1013/2006 vallen, verboden is.

Kosten

50

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door de Italiaanse regering en door de Commissie gemaakte kosten, die opmerkingen bij het Hof hebben ingediend, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

 

De artikelen 36, lid 1, sub f, en 37 van verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, gelezen in samenhang met verordening (EG) nr. 1418/2007 van de Commissie van 29 november 2007 betreffende de uitvoer, met het oog op terugwinning, van bepaalde in bijlage III of III A bij verordening nr. 1013/2006 genoemde afvalstoffen naar bepaalde landen waarop het OESO-besluit betreffende het toezicht op de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen niet van toepassing is, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 740/2008 van de Commissie van 29 juli 2008, moeten aldus worden uitgelegd dat de uitvoer vanuit de Europese Unie naar Libanon van voor nuttige toepassing bestemde afvalstoffen die onder code B1120 van lijst B van deel 1 van bijlage V bij verordening nr. 1013/2006 vallen, verboden is.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

( i ) De naam in het inleidende deel en in de punten 2, 24, 25, 26 en 41 is ten gevolge van een verzoek om anonimisering vervangen door letters.

Top