EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0338

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 22 maart 2012.
Grünwald Logistik Service GmbH (GLS) tegen Hauptzollamt Hamburg-Stadt.
Verzoek van het Finanzgericht Hamburg om een prejudiciële beslissing.
Dumping — Antidumpingrecht op invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit China — Verordening (EG) nr. 1355/2008 — Geldigheid — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 7, sub a — Vaststelling van normale waarde — Land zonder markteconomie — Verplichting van Commissie om zorgvuldig te werk te gaan bij vaststelling van normale waarde op basis van prijs of berekende waarde van soortgelijk product in derde land met markteconomie.
Zaak C‑338/10.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:158

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

22 maart 2012 ( *1 )

„Dumping — Antidumpingrecht op invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten van oorsprong uit Volksrepubliek China — Verordening (EG) nr. 1355/2008 — Geldigheid — Verordening (EG) nr. 384/96 — Artikel 2, lid 7, sub a — Vaststelling van normale waarde — Land zonder markteconomie — Zorgvuldigheidsplicht van Commissie bij vaststelling van normale waarde op basis van prijs of berekende waarde van soortgelijk product in derde land met markteconomie”

In zaak C-338/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht Hamburg (Duitsland) bij beslissing van 11 mei 2010, bij het Hof ingekomen op 7 juli 2010, in de procedure

Grünwald Logistik Service GmbH (GLS)

tegen

Hauptzollamt Hamburg-Stadt,

wijst HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, E. Juhász, G. Arestis (rapporteur), T. von Danwitz en D. Šváby, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 september 2011,

gelet op de opmerkingen van:

Grünwald Logistik Service GmbH (GLS), vertegenwoordigd door K. Landry, en F. Eckard, Rechtsanwälte,

de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door B. Driessen als gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch, Rechtsanwalt,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door T. Maxian Rusche en H. van Vliet als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 oktober 2011,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 350, blz. 35; hierna: „definitieve verordening”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Grünwald Logistik Service GmbH (hierna: „GLS”) en Hauptzollamt Hamburg-Stadt (hoofdkantoor van de douane van de stad Hamburg) over de inning door de belastingadministratie van een voorlopig antidumpingrecht op door verzoekster in het hoofdgeding uit China ingevoerde conserven van mandarijnen.

Toepasselijke bepalingen

3

De regels betreffende de toepassing van antidumpingmaatregelen door de Europese Unie zijn neergelegd in verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB 1996, L 56, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 21 december 2005 (PB L 340, blz. 17; hierna: „basisverordening”).

4

Artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening bepaalt:

„Bij invoer uit landen zonder markteconomie [...], wordt de normale waarde vastgesteld op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie, of op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de Gemeenschap, of, indien zulks niet mogelijk is, op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product in de Gemeenschap, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge.

Voor de toepassing van dit lid wordt een geschikt derde land met een markteconomie op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen en wordt, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, gebruikgemaakt van een derde land met een markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is.

De naam van het voorziene derde land met een markteconomie wordt de bij het onderzoek betrokken partijen kort na de inleiding van de procedure medegedeeld. Zij hebben tien dagen de tijd om opmerkingen te maken.”

5

Volgens punt 42 van de considerans van verordening (EG) nr. 642/2008 van de Commissie van 4 juli 2008 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 178, blz. 19; hierna: „voorlopige verordening”), werd voorlopig besloten om overeenkomstig artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening de normale waarde voor alle producenten/exporteurs in de steekproef te baseren op een andere redelijke grondslag, in dit geval de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor een soortgelijk product in de Europese Unie.

6

Punt 58 van de considerans van de voorlopige verordening bevat de volgende statistieken betreffende de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product uit China:

„Ingevoerde hoeveelheden

2002/03

2003/04

2004/05

2005/06

OT

VRC (ton)

51 193

65 878

49 584

61 456

56 108”

7

Blijkens punt 12 van de considerans van de voorlopige verordening, had het onderzoektijdvak betrekking op de periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 september 2007.

8

In punt 18 van de considerans van de definitieve verordening is bepaald dat bij ontbreken van andere opmerkingen ter zake, de punten 38 tot en met 45 van de voorlopige verordening betreffende de vaststelling van de normale waarde worden bevestigd. Overigens bevestigt punt 26 van de definitieve verordening de vaststellingen van punt 58 van de voorlopige verordening inzake de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product.

9

Punt 17 van de considerans van de definitieve verordening luidt:

„Na de instelling van de voorlopige maatregelen zetten de drie medewerkende Chinese producenten/exporteurs in de steekproef en twee niet-verbonden importeurs in de Europese Gemeenschap vraagtekens bij het gebruik van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de berekening van de normale waarde. Aangevoerd werd dat de normale waarde berekend had moeten worden aan de hand van de productiekosten in de VRC, rekening houdend met eventuele correcties voor de verschillen tussen de communautaire markt en die van de VRC. In dit verband zij opgemerkt dat het gebruik van informatie uit een land zonder markteconomie en met name van ondernemingen waaraan geen BMO is toegekend, in strijd zou zijn met artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Ook werd aangevoerd dat, gezien het gebrek aan medewerking van een referentieland, prijsgegevens uit alle andere landen van invoer of relevante openbaar gemaakte informatie een redelijke oplossing geweest zouden zijn. Dergelijke algemene informatie had echter in tegenstelling tot de door de Commissie gebruikte gegevens niet op haar juistheid kunnen worden gecontroleerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 8, van de basisverordening. Dit argument wordt derhalve afgewezen. Er werden geen andere argumenten aangedragen die reden geven eraan te twijfelen dat de door de Commissie gehanteerde methode in overeenstemming is met artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening, en met name dat die in dit bijzondere geval de enige redelijke grondslag vormt voor de berekening van de normale waarde.”

10

Artikel 1, leden 1 en 2, van de definitieve verordening bepaalt:

„1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bereide of verduurzaamde mandarijnen, tangerines en satsuma’s daaronder begrepen, en clementines, wilkings en andere dergelijke kruisingen van citrusvruchten, zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, zoals gedefinieerd onder GN-post 2008, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, die vallen onder de GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90 (Taric-codes 2008 30 90 61, 2008 30 90 63, 2008 30 90 65, 2008 30 90 67, 2008 30 90 69).

De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen geproduceerde producten, zijn als volgt:”

Onderneming

EUR/t Nettoproductgewicht

Aanvullende Taric-code

Yichang Rosen Foods Co., Ltd, Yichang, Zhejiang

531,2

A886

Huangyan No. 1 Canned Food Factory, Huangyan, Zhejiang

361,4

A887

Zhejiang Xinshiji Foods Co., Ltd, Sanmen, Zhejiang en de verbonden producent Hubei Xinshiji Foods Co., Ltd, Dangyang City, Hubei Province

490,7

A888

Medewerkende producenten/exporteurs die niet in de steekproef waren opgenomen, zoals aangegeven in de bijlage

499,6

A889

Alle andere ondernemingen

531,2

A999

11

Artikel 3, lid 1, van de definitieve verordening bepaalt:

„De bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht overeenkomstig de [voorlopige] verordening als zekerheid zijn gesteld, worden definitief geïnd tot het bedrag van het voorlopige recht.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

12

GLS is invoerder van uit China afkomstige conserven van mandarijnen in de Unie.

13

Bij aangifte van 30 juli 2008 heeft GLS de invoer van een partij conserven van mandarijnen onder code 2008 3055 900 van de gecombineerde nomenclatuur aangegeven. Bij aangifte van 9 oktober 2008 heeft GLS deze partij in het vrije verkeer gebracht. Na de vaststelling van de voorlopige verordening en vóór de vaststelling van de definitieve verordening heeft het Hauptzollamt Hamburg-Stadt een voorlopig antidumpingrecht geheven bij wege van zekerheid. Bij brief van 1 december 2008 heeft GLS tegen deze maatregel bezwaar gemaakt. Nadat haar bezwaar was afgewezen, heeft GLS op 30 april 2009 beroep ingesteld bij het Finanzgericht Hamburg.

14

Het Finanzgericht Hamburg heeft de behandeling van de zaak geschorst en het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de volgende vraag:

„Dient een antidumpingregeling die door de Europese Commissie [...] is vastgesteld volgens de [basis]verordening buiten toepassing te blijven, op grond dat de Commissie de normale waarde daarbij heeft bepaald op een ‚andere redelijke grondslag’ (in casu de in de Unie voor gelijksoortige producten werkelijk betaalde of te betalen prijzen) zonder verder onderzoek naar een normale waarde te verrichten, nadat de Commissie in een referentieland dat zij aanvankelijk op het oog had, tevergeefs twee ondernemingen had aangeschreven — waarvan de ene in het geheel niet heeft gereageerd en de andere haar medewerking heeft toegezegd, maar na toezending van de vragenlijst niet meer heeft gereageerd — en zij door de bij de procedure betrokken partijen op een ander mogelijk referentieland was gewezen?”

15

Bij beschikking van 15 juni 2011 heeft het Hof de Commissie verzocht om, onder meer, de op 18 december 2008 beschikbare statistieken van Eurostat voor de jaren 2005 tot en met 2008 inzake de invoer in de Gemeenschap van producten „die onder de GN [gecombineerde nomenclatuur] codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90 vielen”, als vermeld in artikel 1 van de definitieve verordening, over te leggen.

16

In antwoord op bedoelde onderzoeksmaatregel, heeft de Commissie het Hof volgende statistieken betreffende de invoer van de betrokken producten (in ton) meegedeeld:

„Ingevoerde hoeveelheden

2002/2003

2003/2004

2004/2005

2005/2006

2006/2007 (OT)

Volksrepubliek China

51 282,60

65 895,00

49 590,20

61 456,30

56 157,20

Israël

4 247,00

3 536,20

4 045,20

3 634,90

4 674,00

Swaziland

3 903,10

3 745,30

3 785,70

3 841,00

3 155,50

Turkije

2 794,30

3 632,30

3 021,40

2 273,80

2 233,60

Thailand

235,80

457,90

485,10

532,50

694,80”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

17

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de definitieve verordening ongeldig is omdat de Commissie, in strijd met de voorwaarden van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening, de normale waarde van het betrokken product heeft bepaald op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van een gelijksoortig product in de Unie zonder met de nodige zorgvuldigheid deze waarde te bepalen aan de hand van de voor hetzelfde product toegepaste prijzen in een derde land met een markteconomie.

18

Er zij aan herinnerd dat op grond van artikel 3, lid 1, van de definitieve verordening, de bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht overeenkomstig de voorlopige verordening als zekerheid zijn gesteld, definitief worden geïnd tot het bedrag van het voorlopige recht. Aangezien GLS zich in deze omstandigheden niet kan beroepen op enig uit de voorlopige verordening voortvloeiend rechtsgevolg (zie in deze zin arrest van 11 juli 1990, Neotype Techmashexport/Commissie en Raad, C-305/86 en C-160/87, Jurispr. blz. I-2945, punt 13 en aldaar aangehaalde rechtspraak), is ervan uit te gaan dat de prejudiciële vraag enkel betrekking heeft op de geldigheid van de definitieve verordening.

19

In de eerste plaats dient te worden beklemtoond dat, inzake dumping, de bepaling van de normale waarde een van de essentiële stappen is om het bestaan van eventuele dumping te kunnen vaststellen. In artikel 2, lid 1, van de basisverordening is het algemene beginsel neergelegd dat de normale waarde in beginsel is gebaseerd op de door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer betaalde of te betalen prijzen in het kader van normale handelstransacties.

20

In de tweede plaats dient te worden opgemerkt dat artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening bepaalt dat, in afwijking van de leden 1 tot en met 6 van dit artikel, bij invoer uit landen zonder markteconomie de normale waarde in beginsel aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een derde land met een markteconomie wordt vastgesteld. Bedoelde bepaling heeft immers tot doel te voorkomen dat rekening wordt gehouden met prijzen en kosten in landen zonder markteconomie, omdat deze parameters niet het normale eindresultaat zijn van markteconomische factoren (zie arrest van 29 mei 1997, Rotexchemie, C-26/96, Jurispr. blz. I-2817, punt 9).

21

Ingevolge artikel 2, lid 7, sub a, tweede alinea, van de basisverordening, wordt een geschikt derde land met markteconomie op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is. Het staat namelijk aan de instellingen van de Unie om, rekening houdend met de beschikbare alternatieven, te trachten een derde land te vinden waar de prijs van een gelijksoortig product wordt vastgesteld in omstandigheden die zo vergelijkbaar mogelijk zijn met die in het uitvoerland, op voorwaarde dat het een land met een markteconomie betreft.

22

De uitoefening door de instellingen van de Unie van hun beoordelingsbevoegdheid is onderworpen aan rechterlijk toezicht. Wat de keuze van het referentieland betreft, moet in het bijzonder worden nagegaan of deze instellingen bij de beoordeling van de geschiktheid van het gekozen land wezenlijke factoren buiten beschouwing hebben gelaten en of de gegevens van het dossier zo nauwgezet zijn onderzocht, dat de normale waarde kan worden geacht op passende en niet onredelijke wijze te zijn vastgesteld (arrest van 22 oktober 1991, Nölle, C-16/90, Jurispr. blz. I-5163, punten 12 en 13).

23

In de derde plaats wordt volgens de bewoordingen van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening de normale waarde van invoer uit landen zonder markteconomie bepaald op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met markteconomie, op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de Unie, of, indien zulks niet mogelijk is, op elke andere redelijke grondslag.

24

Uit de inhoud en de opzet van de bedoelde bepaling volgt dus dat de hoofdregel voor de vaststelling van de normale waarde bij invoer uit landen zonder markteconomie die is „van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie”, of die „van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de [Unie]”. Voor het geval dat dit niet mogelijk is, geldt een subsidiaire methode, volgens welke deze waarde wordt bepaald „op elke andere redelijke grondslag, met inbegrip van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke product in de [Unie], indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge”.

25

De formulering van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening toont aan dat de hoofdregel in deze bepaling de voorrang krijgt om een redelijke vaststelling van de normale waarde in het uitvoerland te verkrijgen door te kiezen voor een derde land waar de prijs van een soortgelijk product in zo vergelijkbaar mogelijke omstandigheden als die in het uitvoerland is vastgesteld, voor zover het om een land met een markteconomie gaat.

26

Hieruit volgt dat de beoordelingsbevoegdheid van de instellingen van de Unie bij de keuze van een referentieland niet de mogelijkheid inhoudt om af te wijken van het vereiste om te kiezen voor een derde land met een markteconomie wanneer dit mogelijk is. Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 97 van zijn conclusie, mogen de instellingen enkel afwijken van de toepassing van de algemene regel van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening voor de vaststelling van de normale waarde van producten afkomstig uit landen zonder markteconomie en zich op een andere redelijke basis baseren, wanneer deze algemene regel niet kan worden toegepast.

27

In deze omstandigheden staat het, overeenkomstig de in punt 22 van onderhavig arrest aangehaalde rechtspraak, aan het Hof om bij zijn toetsing van de geldigheid van de definitieve verordening na te gaan of de instellingen van de Unie bepaalde wezenlijke factoren buiten beschouwing hebben gelaten en of de gegevens van het dossier met de vereiste nauwgezetheid zijn onderzocht.

28

In onderhavig geval is de status van marktgericht bedrijf aan geen enkele Chinese producent/exporteur toegekend en is de normale waarde voor al deze producenten/exporteurs overeenkomstig artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening bepaald op een andere redelijke basis, te weten gegevens ter plaatse vastgesteld bij de producenten van de Unie die aan het onderzoek hebben meegewerkt. De punten 17 en 18 van de considerans van de definitieve verordening, die de conclusies van de voorlopige verordening bevestigen, preciseren dat er geen andere argumenten werden aangedragen die de methode voor de bepaling van de normale waarde ter discussie kunnen stellen. In het bijzonder wordt vastgesteld dat bij gebrek aan medewerking van een referentieland, het gebruik van gegevens over de prijzen in alle andere invoerlanden of van relevante openbaar gemaakte informatie geen redelijke oplossing was geweest omdat deze informatie niet op haar juistheid kon worden gecontroleerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 6, lid 8, van de basisverordening. Volgens punt 40 van de considerans van de voorlopige verordening is de Commissie verder blijven zoeken naar mogelijke referentielanden en heeft zij daartoe zonder succes om de medewerking verzocht van twee Thaise ondernemingen.

29

In dit opzicht heeft de Commissie in het bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen, enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB 2007, C 246, blz. 15), aangegeven dat, volgens de informatie in de klacht, het betrokken product buiten de Unie en China niet in aanzienlijke hoeveelheden wordt gefabriceerd en dat de betrokken partijen overeenkomstig artikel 2, lid 7, sub a, derde alinea, van de basisverordening in de gelegenheid zijn gesteld om opmerkingen betreffende de keuze van het referentieland te maken. Punt 41 van de considerans van de voorlopige verordening vermeldt dat twee Chinese producenten/exporteurs en een vereniging van importeurs te kennen hebben gegeven dat zij het er niet mee eens waren dat de normale waarde werd gebaseerd op de werkelijk betaalde of te betalen prijzen in de Unie, maar dat zij geen andere gepaste oplossing hebben voorgesteld.

30

Nochtans verplicht artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening, volgens hetwelk voorrang moet worden gegeven aan de bij deze bepaling voorgeschreven hoofdregel die erin bestaat de normale waarde te bepalen op basis van de prijs of de door berekening vastgestelde waarde in een derde land met een markteconomie, de instellingen van de Unie om met de nodige zorgvuldigheid de informatie waarover zij beschikken, waaronder met name de statistieken van Eurostat, te onderzoeken om na te gaan of een referentieland in de zin van die bepaling kan worden gevonden.

31

Meer in het bijzonder zou de opzet van deze bepaling om te trachten een referentieland te vinden waar de prijs van een soortgelijk product wordt gevormd in zo vergelijkbaar mogelijke omstandigheden als die in het uitvoerland in gevaar komen indien het begrip „beschikbare betrouwbare informatie” in de zin van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening beperkt werd tot door de klager in zijn klacht verschafte informatie of tot de inlichtingen die later door de betrokken partijen in het kader van het onderzoek worden verschaft.

32

Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 101 en 102 van zijn conclusies, moet de Commissie ambtshalve alle beschikbare gegevens onderzoeken nu haar rol in een antidumpingonderzoek niet die van scheidsgerecht is dat enkel bevoegd is om te beslissen in het licht van de informatie en het bewijs die door partijen bij het onderzoek zijn overgelegd. In dit opzicht moet worden opgemerkt dat artikel 6, leden 3 en 4, van de basisverordening de Commissie de bevoegdheid toekent om de lidstaten te verzoeken haar gegevens te verstrekken en alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren.

33

Uit de aan het Hof meegedeelde statistieken van Eurostat die zijn weergegeven in punt 16 van onderhavig arrest blijkt dat er in de jaren 2002/2003 tot en met 2006/2007 een niet onbelangrijke invoer in de Unie was van producten van GN-codes 2008 30 55, 2008 30 75 en ex 2008 30 90, als vermeld in artikel 1 van de definitieve verordening, die afkomstig waren uit derde landen met een markteconomie. Het gaat met name om invoer uit Israël, Swaziland, Turkije en Thailand.

34

Aangezien in deze omstandigheden de tijdens het onderzoek beschikbare gegevens van Eurostat aanwijzingen verschaffen dat soortgelijke producten als het betrokken product in niet onbelangrijke hoeveelheden worden vervaardigd in derde landen met een markteconomie, stond het aan de Commissie om ambtshalve te onderzoeken of een van deze landen als referentieland in de zin van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening kon dienen. De Commissie had zich niet mogen beperken tot de verzending van een enkele vragenlijst aan twee Thaise ondernemingen en uit het uitblijven van een antwoord afleiden dat het onmogelijk was de normale waarde vast te stellen aan de hand van de toegepaste prijzen in een derde land met een markteconomie. Enerzijds moet worden vastgesteld dat de invoer uit Thailand aanzienlijk geringer was dan de invoer uit Israël, Swaziland en Turkije. De weigering van de Thaise ondernemingen om mee te werken, betekent dus niet dat de Commissie kon afzien van het onderzoek van de beschikbare gegevens betreffende andere derde landen met een markteconomie. Anderzijds moet worden vastgesteld dat punt 17 van de considerans van de definitieve verordening enkel stelt dat de berekening van de normale waarde op basis van de prijzen in de Unie de enige redelijke berekeningsgrondslag was, zonder uiteen te zetten waarom geen enkel van de bovenvermelde andere derde landen met een markteconomie, behalve Thailand, als referentieland in aanmerking kwam, wat erop wijst dat de instellingen van de Unie de gegevens uit de statistieken van Eurostat niet met de nodige zorgvuldigheid hebben onderzocht.

35

Ten slotte moet het door de Commissie ter terechtzitting aangevoerde argument dat de statistieken van Eurostat die op grond van de maatregel van instructie van het Hof werden overgelegd, voor een groot deel betrekking hadden op de invoer van pompelmoezen en sinaasappelen nu zij betrekking hadden op de producten die cumulatief onder de drie betrokken GN-codes vallen, worden verworpen. Enerzijds hadden de statistieken waarvan de overlegging was gevraagd, namelijk betrekking op „het betrokken product”, te weten de producten vermeld in artikel 1 van de definitieve verordening. Anderzijds blijkt uit een vergelijking van de statistieken weergegeven in punt 58 van de considerans van de voorlopige verordening betreffende de invoer uit China van het „betrokken product” en de in de loop van deze procedure aan het Hof meegedeelde statistieken dat bedoelde statistieken enkel en alleen betrekking hebben op de invoer van het betrokken product.

36

In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat de Commissie en de Raad, door de normale waarde van het betrokken product te bepalen op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen van een soortgelijk product in de Unie zonder daarbij de nodige zorgvuldigheid aan de dag te leggen om deze waarde vast te stellen aan de hand van de prijzen die voor hetzelfde product in een derde land met een markteconomie worden toegepast, de voorwaarden van artikel 2, lid 7, sub a, van de basisverordening hebben miskend.

37

Bijgevolg dient op de prejudiciële vraag te worden geantwoord dat de definitieve verordening ongeldig is.

Kosten

38

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

Verordening (EG) nr. 1355/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht op bepaalde bereide of verduurzaamde citrusvruchten (mandarijnen enz.) van oorsprong uit de Volksrepubliek China, is ongeldig.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top