EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0337

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 3 mei 2012.
Georg Neidel tegen Stadt Frankfurt am Main.
verzoek van het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main om een prejudiciële beslissing.
Sociale politiek — Richtlijn 2003/88/EG — Arbeidsvoorwaarden — Organisatie van arbeidstijd — Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon — Financiële vergoeding in geval van ziekte — Ambtenaren (brandweermannen).
Zaak C‑337/10.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:263

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

3 mei 2012 ( *1 )

„Sociale politiek — Richtlijn 2003/88/EG — Arbeidsvoorwaarden — Organisatie van arbeidstijd — Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon — Financiële vergoeding in geval van ziekte — Ambtenaren (brandweerlieden)”

In zaak C-337/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main (Duitsland) bij beslissing van 25 juni 2010, ingekomen bij het Hof op 7 juli 2010, in de procedure

Georg Neidel

tegen

Stadt Frankfurt am Main,

wijst HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan, kamerpresident, E. Levits (rapporteur) en A. Borg Barthet, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 maart 2012,

gelet op de opmerkingen van:

Georg Neidel, vertegenwoordigd door K. Schmidt-Strunk, Rechtsanwalt,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door J. Möller als gemachtigde,

de Deense regering, vertegenwoordigd door C. Vang als gemachtigde,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door M. Russo, avvocato dello Stato,

de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Ossowski als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en M. van Beek als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen G. Neidel en zijn oud-werkgever, de Stadt Frankfurt am Main (stad Frankfurt am Main), betreffende het recht van de betrokkene op een financiële vergoeding voor de bij zijn pensionering niet opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon.

Toepasselijke bepalingen

Regeling van de Unie

3

Artikel 1 van richtlijn 2003/88, met het opschrift „Doel en toepassingsgebied”, bepaalt:

„1.   Deze richtlijn bepaalt minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd.

2.   Deze richtlijn is van toepassing op:

a)

de minimale [...] jaarlijkse vakantie [...]

[...]

3.   Onverminderd de artikelen 14, 17, 18 en 19 is deze richtlijn van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van richtlijn 89/391/EEG [van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183, blz. 1)].

[...]”

4

Artikel 7 van richtlijn 2003/88, met het opschrift „Jaarlijkse vakantie”, is als volgt geformuleerd:

„1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.

2.   De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.”

5

Artikel 15 van deze richtlijn, met het opschrift „Gunstiger bepalingen”, bepaalt:

„Deze richtlijn staat er niet aan in de weg dat de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen of invoeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, dan wel de toepassing bevorderen of mogelijk maken van collectieve overeenkomsten of bedrijfsakkoorden tussen de sociale partners die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers.”

6

Artikel 17 van richtlijn 2003/88 bepaalt dat de lidstaten kunnen afwijken van bepaalde bepalingen van deze richtlijn. Evenwel is geen enkele afwijking van artikel 7 van de genoemde richtlijn toegestaan.

Nationale regeling

7

Het Hessische Beamtengesetz (statuut van de ambtenaren van de deelstaat Hessen) bepaalt in § 106 dat ambtenaren recht hebben op een jaarlijkse vakantie met behoud van hun bezoldiging.

8

§ 50, lid 1, van dit statuut bepaalt:

„Ambtenaren worden gepensioneerd aan het einde van de maand waarin zij de leeftijd van 65 jaar (leeftijdsgrens) hebben bereikt.” Voor ambtenaren werkzaam bij de beroepsbrandweerkorpsen is de leeftijdsgrens vastgesteld op 60 in plaats van 65 jaar.

9

Krachtens § 21, punt 4, van het Beamtenstatusgesetz (wet inzake het statuut van ambtenaren in de deelstaten), eindigt de dienstbetrekking als ambtenaar door pensionering.

10

De Hessische Urlaubsverordnung (vakantieverordening van de deelstaat Hessen; hierna: „HUrlVO”) preciseert het begin en einde van het referentiejaar alsook het ontstaan en het verval van het recht op jaarlijkse vakantie.

11

§ 8, lid 1, HUrlVO bepaalt:

„[...] Eindigt de dienstbetrekking als ambtenaar van de betrokkene door het bereiken van de wettelijke leeftijdsgrens, dan bedraagt de aanspraak op vakantie zes twaalfde indien de dienstbetrekking in de eerste helft van het vakantiejaar eindigt, en twaalf twaalfde indien de dienstbetrekking in de tweede helft eindigt.”

12

§ 9, lid 2, HUrlVO, met het opschrift „Splitsing en overdracht”, is als volgt geformuleerd:

„De vakantie dient in beginsel tijdens het vakantiejaar te worden opgenomen. Vakantiedagen die niet binnen negen maanden na afloop van het vakantiejaar zijn opgenomen, vervallen.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

13

Neidel, geboren op 2 augustus 1949, begon in 1970 te werken voor de Stadt Frankfurt am Main. Hij heeft er de functies van brandweerman en vervolgens van hoofdbrandmeester bekleed. Hij viel onder het ambtenarenstatuut.

14

Sinds 12 juni 2007 was Neidel wegens medische redenen arbeidsongeschikt. Eind augustus 2009, toen hij 60 jaar was geworden, ging hij met pensioen en sindsdien ontvangt hij een maandelijks pensioen ten bedrage van 2463,24 EUR.

15

Gezien het feit dat de gebruikelijke werkweek van de brandweerlieden in dienst van de Stadt Frankfurt am Main afwijkt van de vijfdaagse werkweek, bedroeg Neidels aanspraak op vakantie in de jaren 2007 tot en met 2009 telkens 26 dagen. Bovendien had hij recht op een in uren berekend compensatieverlof voor die feestdagen die in het betrokken kalenderjaar op een dag vielen die normalerwijze een werkdag zou zijn.

16

Gelet op deze regeling zijn de partijen in het hoofdgeding van mening dat Neidel voor 2007 een aanspraak op vakantie had van in totaal 31 dagen, voor 2008 van 35 dagen en voor 2009 van 34 dagen. Daarvan heeft verzoeker slechts 14 dagen opgenomen, in 2007. Hij had dus een aanspraak op niet opgenomen vakantie van 86 dagen, wat neerkomt op een bedrag van 16821,60 EUR bruto.

17

Neidels verzoek strekkende tot uitbetaling van een financiële vergoeding voor de niet opgenomen vakantie van dit bedrag werd afgewezen bij besluit van de Stadt Frankfurt am Main op grond dat het Duitse ambtenarenrecht niet voorziet in de uitbetaling van niet opgenomen vakantie. Volgens de Stadt Frankfurt am Main geldt artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 niet voor ambtenaren. Zij voert tevens aan dat een pensionering niet onder het begrip „beëindiging van het dienstverband” in de zin van de genoemde bepaling valt.

18

Aangezien het Verwaltungsgericht Frankfurt am Main, waarbij Neidel een beroep tegen het genoemde besluit aanhangig heeft gemaakt, twijfels heeft over de gegrondheid van de door de Stadt Frankfurt am Main geopperde uitlegging van artikel 7 van richtlijn 2003/88, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Geldt artikel 7 van de richtlijn 2003/88[...] tevens voor dienstbetrekkingen van ambtenaren?

2)

Is artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88[...] ook van toepassing op aanspraken op jaarlijkse vakantie, wanneer het nationale recht voorziet in een dergelijke vakantie van meer dan vier weken?

3)

Vallen onder artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88[...] ook rechten op vrijstelling van de dienst, die naar nationaal recht als compensatie voor het werken op feestdagen in aanvulling op de jaarlijkse vakantie worden toegekend wegens onregelmatige werktijden?

4)

Kan een gepensioneerde ambtenaar een recht op uitbetaling van jaarlijkse vakantie rechtstreeks baseren op artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88[...], wanneer hij wegens ziekte niet heeft gewerkt en daarom niet in staat was zijn vakantie in de vorm van de vrijstelling van de dienst op te nemen?

5)

Kan een dergelijk recht op uitbetaling op zijn minst gedeeltelijk worden uitgesloten op grond dat de vakantieaanspraak naar nationaal recht reeds is vervallen?

6)

Omvat het in artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88[...] vastgestelde recht op uitbetaling uitsluitend de in artikel 7, lid 1, van dezelfde richtlijn gewaarborgde minimumvakantie van vier weken of heeft het mede betrekking op de door het nationale recht toegekende aanvullende vakantieaanspraken? Vallen onder deze aanvullende vakantieaanspraken ook aanspraken waarbij het recht op vrijstelling van de dienst enkel voortvloeit uit een bijzondere verdeling van de arbeidstijd?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

19

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van richtlijn 2003/88 geldt voor een ambtenaar die onder normale omstandigheden werkzaam is als brandweerman.

20

In dit verband zij er om te beginnen aan herinnerd dat volgens artikel 1, lid 3, van richtlijn 2003/88 juncto artikel 2 van richtlijn 89/391, waarnaar het verwijst, de betrokken richtlijnen van toepassing zijn op alle particuliere of openbare sectoren, teneinde de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk te bevorderen en bepaalde aspecten van hun arbeidstijd te regelen.

21

Zo heeft het Hof geoordeeld dat de werkingssfeer van richtlijn 89/391 ruim moet worden opgevat zodat de in artikel 2, lid 2, eerste alinea, ervan bedoelde uitzonderingen op haar werkingssfeer restrictief moeten worden uitgelegd (zie in die zin met name arresten van 3 oktober 2000, Simap, C-303/98, Jurispr. blz. I-7963, punten 34 en 35, en 12 januari 2006, Commissie/Spanje, C-132/04, punt 22). Deze uitzonderingen zijn immers enkel vastgesteld om de goede werking te verzekeren van de diensten die noodzakelijk zijn voor de bescherming van de openbare veiligheid, gezondheid en orde in omstandigheden van uitzonderlijke ernst en omvang (arrest van 5 oktober 2004, Pfeiffer e.a., C-397/01-C-403/01, Jurispr. blz. I-8835, punt 55, en beschikking van 7 april 2011, May, C-519/09, Jurispr. blz. I-2761, punt 19).

22

Aangezien geen enkele van deze uitzonderingen van toepassing is op de situatie van een ambtenaar als verzoeker in het hoofdgeding, valt de werkzaamheid van deze ambtenaar binnen de werkingssfeer van richtlijn 2003/88 (zie in die zin beschikking van 14 juli 2005, Personalrat der Feuerwehr Hamburg, C-52/04, Jurispr. blz. I-7111, punten 57-59).

23

Vervolgens zij herinnerd aan de vaste rechtspraak volgens welke het begrip „werknemer” in de zin van artikel 45 VWEU een autonome betekenis heeft en niet restrictief mag worden uitgelegd. „Werknemer” is iedereen die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn. Volgens deze rechtspraak wordt de arbeidsverhouding daardoor gekenmerkt, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties verricht tegen beloning (zie onder meer arresten van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, 66/85, Jurispr. blz. 2121, punten 16 en 17; 23 maart 2004, Collins, C-138/02, Jurispr. blz. I-2703, punt 26, en 7 september 2004, Trojani, C-456/02, Jurispr. blz. I-7573, punt 15).

24

Dienaangaande dient te worden vastgesteld dat niets in de verwijzingsbeslissing twijfel doet rijzen over het feit dat de arbeidsverhouding tussen Neidel en zijn werkgever, de Stadt Frankfurt am Main, de in punt 23 van het onderhavige arrest vermelde kenmerken van de arbeidsverhouding vertoont.

25

Ten slotte dient te worden gepreciseerd dat het Hof heeft geoordeeld dat, aangezien de in artikel 45, lid 4, VWEU voorziene uitzondering betreffende de betrekkingen in overheidsdienst geen enkel onderscheid maakt, het niet van belang is of een werknemer is aangesteld als arbeider, bediende of ambtenaar en evenmin of zijn arbeidsverhouding van publiekrechtelijke of privaatrechtelijke aard is. Deze juridische kwalificaties variëren immers naargelang van de nationale wetgeving en kunnen derhalve geen interpretatiecriterium bieden dat aansluit op de eisen van het recht van de Unie (zie arrest van 12 februari 1974, Sotgiu, 152/73, Jurispr. blz. 153, punt 5).

26

Gelet op het voorgaande, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het geldt voor een ambtenaar die onder normale omstandigheden werkzaam is als brandweerman.

Vierde vraag

27

Met zijn vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat een ambtenaar bij zijn pensionering aanspraak kan maken op een financiële vergoeding voor de jaarlijkse vakantie die hij niet heeft opgenomen omdat hij wegens ziekte niet heeft gewerkt.

28

In dit verband moet er aan worden herinnerd dat, zoals reeds blijkt uit de formulering van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88, een bepaling waarvan ingevolge deze richtlijn niet kan worden afgeweken, alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon wordt toegekend van ten minste vier weken. Dit recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof moet worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, wordt dus toegekend aan alle werknemers (zie arrest van 20 januari 2009, Schultz-Hoff e.a., C-350/06 en C-520/06, Jurispr. blz. I-179, punt 54). Dit begrip „werknemer” geldt, zoals in het antwoord op de eerste vraag is gepreciseerd, voor een ambtenaar als verzoeker in de hoofdzaak.

29

Wanneer de arbeidsverhouding eindigt, is het daadwerkelijk opnemen van jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet langer mogelijk. Om te voorkomen dat de werknemer daardoor van dit recht, zelfs in de vorm van een financiële vergoeding, verstoken blijft, bepaalt artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 dat de werknemer recht heeft op een financiële vergoeding (arrest Schultz-Hoff e.a., reeds aangehaald, punt 56).

30

Zo heeft het Hof geoordeeld dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het in de weg staat aan nationale bepalingen of gebruiken volgens welke aan het einde van de arbeidsverhouding geen financiële vergoeding wegens niet opgenomen jaarlijkse vakantie met behoud van loon wordt betaald aan de werknemer die tijdens de gehele referentieperiode en/of overdrachtsperiode dan wel een deel ervan met ziekteverlof is geweest, waardoor hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon (arrest Schultz-Hoff e.a., punt 62).

31

In het onderhavige geval beëindigt de pensionering van een ambtenaar zijn dienstbetrekking waarbij het nationale recht, zoals in punt 9 van het onderhavige arrest werd gepreciseerd, bovendien bepaalt dat die persoon zijn hoedanigheid als ambtenaar verliest.

32

Bijgevolg dient op de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat een ambtenaar bij zijn pensionering aanspraak kan maken op een financiële vergoeding voor de jaarlijkse vakantie met behoud van loon die hij niet heeft opgenomen omdat hij wegens ziekte niet heeft gewerkt.

Tweede, derde en zesde vraag

33

Met deze vragen, die samen moeten worden onderzocht, vraagt de verwijzende rechter in wezen of artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen bepalingen van nationaal recht die een ambtenaar vakantieaanspraken toekennen in aanvulling op de aanspraak op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken, zonder dat voorzien is in de uitbetaling van een financiële vergoeding wanneer de ambtenaar die met pensioen gaat die aanvullende aanspraken niet heeft kunnen doen gelden omdat hij wegens ziekte niet heeft gewerkt.

34

In dit opzicht zij eraan herinnerd dat het Hof heeft geoordeeld dat richtlijn 2003/88 niet in de weg staat aan nationale bepalingen die een recht geven op jaarlijkse vakantie met behoud van loon van meer dan vier weken dat wordt toegekend en verkregen onder de in die nationale bepalingen vastgestelde voorwaarden (arrest van 24 januari 2012, Dominguez, C-282/10, punt 47).

35

De bewoordingen van de artikelen 1, lid 1 en lid 2, sub a, 7, lid 1, en 15 van richtlijn 2003/88 geven immers uitdrukkelijk aan dat deze richtlijn enkel tot doel heeft minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd vast te stellen, en het recht van de lidstaten om voor de bescherming van de werknemers gunstiger bepalingen toe te passen onverlet laat (arrest Dominguez, reeds aangehaald, punt 48).

36

Aangezien de lidstaten, afhankelijk van de oorzaak van de afwezigheid van de werknemer die met ziekteverlof is, dus kunnen voorzien in een jaarlijkse vakantie met behoud van loon die langer is dan of even lang als de door richtlijn 2003/88 gewaarborgde minimumduur van vier weken (arrest Dominguez, reeds aangehaald, punt 50), dienen zij, enerzijds, te beslissen of zij ambtenaren aanspraken op vakantie met behoud van loon boven op de aanspraak op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken toekennen, en daarbij voor de ambtenaar die met pensioen gaat al dan niet voorzien in een aanspraak op een financiële vergoeding indien laatstgenoemde deze aanvullende aanspraken niet heeft kunnen doen gelden nu hij wegens ziekte niet heeft gewerkt en dienen de lidstaten, anderzijds, de voorwaarden van een dergelijke toekenning vast te leggen.

37

Hieruit volgt dat op de tweede, de derde en de zesde vraag dient te worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen bepalingen van nationaal recht die ambtenaren vakantieaanspraken toekennen boven op de aanspraak op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken, zonder te voorzien in de uitbetaling van een financiële vergoeding wanneer de ambtenaar die met pensioen gaat die aanvullende aanspraken niet heeft kunnen doen gelden daar hij wegens ziekte niet heeft kunnen werken.

Vijfde vraag

38

Met zijn vijfde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht die de aanspraak van een ambtenaar die met pensioen gaat op het cumuleren van de financiële vergoedingen van wegens arbeidsongeschiktheid niet opgenomen jaarlijkse vakanties met behoud van loon, beperkt middels een overdrachtsperiode van negen maanden na afloop waarvan de aanspraak op jaarlijkse vakantie met behoud van loon vervalt.

39

In dit opzicht dient meteen te worden vastgesteld dat het Hof in zijn arrest van 22 november 2011, KHS (C-214/10, Jurispr. blz. I-11757, punt 35), heeft geoordeeld dat met betrekking tot de overdrachtsperiode waarna het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan vervallen wanneer rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden gecumuleerd, tegen de achtergrond van artikel 7 van richtlijn 2003/88 dient te worden beoordeeld of de genoemde periode redelijkerwijs kan worden aangemerkt als een periode waarna de jaarlijkse vakantie met behoud van loon geen positief effect meer heeft voor de werknemer als tijd om uit te rusten.

40

In deze context heeft het Hof eraan herinnerd dat het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van sociaal recht van de Unie niet alleen bijzonder belangrijk is, maar tevens uitdrukkelijk is neergelegd in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaraan artikel 6, lid 1, VEU dezelfde juridische waarde toekent als de Verdragen (arrest KHS, reeds aangehaald, punt 37).

41

Teneinde dit recht, dat de bescherming van de werknemer beoogt, te eerbiedigen, moet elke overdrachtsperiode derhalve rekening houden met de specifieke omstandigheden waarin de werknemer die gedurende meerdere opeenvolgende referentieperioden arbeidsongeschikt is, zich bevindt. Aldus moet die periode de werknemer in het bijzonder waarborgen dat hij, indien nodig, kan beschikken over rustperioden die gespreid kunnen worden en op langere termijn gepland kunnen worden en beschikbaar zijn en moet die periode de duur van de referentieperiode waarvoor zij wordt toegekend, wezenlijk overschrijden (arrest KHS, reeds aangehaald, punt 38).

42

In het hoofdgeding bedraagt de bij § 9, lid 2, HUrlVO vastgelegde overdrachtsperiode negen maanden, wat minder lang is dan de referentieperiode waarmee zij samenhangt.

43

Gelet op een en ander moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht die de aanspraak van een ambtenaar die met pensioen gaat op het cumuleren van de financiële vergoedingen voor wegens arbeidsongeschiktheid niet opgenomen jaarlijkse vakanties met behoud van loon, beperkt middels een overdrachtsperiode van negen maanden na afloop waarvan de aanspraak op jaarlijkse vakantie met behoud van loon vervalt.

Kosten

44

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het geldt voor een ambtenaar die onder normale omstandigheden werkzaam is als brandweerman.

 

2)

Artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat een ambtenaar bij zijn pensionering aanspraak kan maken op een financiële vergoeding voor de jaarlijkse vakantie met behoud van loon die hij niet heeft opgenomen omdat hij wegens ziekte niet heeft gewerkt.

 

3)

Artikel 7 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen bepalingen van nationaal recht die ambtenaren vakantieaanspraken toekennen boven op de aanspraak op een jaarlijkse vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken, zonder te voorzien in de uitbetaling van een financiële vergoeding wanneer de ambtenaar die met pensioen gaat die aanvullende aanspraken niet heeft kunnen doen gelden daar hij wegens ziekte niet heeft kunnen werken.

 

4)

Artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een bepaling van nationaal recht die de aanspraak van een ambtenaar die met pensioen gaat op het cumuleren van de financiële vergoedingen voor wegens arbeidsongeschiktheid niet opgenomen jaarlijkse vakanties met behoud van loon, beperkt middels een overdrachtsperiode van negen maanden na afloop waarvan de aanspraak op jaarlijkse vakantie met behoud van loon vervalt.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top