Välj vilka experimentfunktioner du vill testa

Det här dokumentet är ett utdrag från EUR-Lex webbplats

Dokument 62010CJ0139

Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 13 oktober 2011.
Prism Investments BV tegen Jaap Anne van der Meer.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hoge Raad der Nederlanden - Nederland.
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 44/2001 - Verlof tot tenuitvoerlegging - Gronden voor weigering - Uitvoering in lidstaat van herkomst van rechterlijke beslissing waarop verzoek om uitvoerbaarverklaring betrekking heeft.
Zaak C-139/10.

Jurisprudentie 2011 I-09511

ECLI-nummer: ECLI:EU:C:2011:653

Zaak C‑139/10

Prism Investments BV

tegen

Jaap Anne van der Meer, handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Arilco Holland BV

(verzoek van de Hoge Raad der Nederlanden om een prejudiciële beslissing)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Verlof tot tenuitvoerlegging – Gronden voor weigering – Uitvoering in lidstaat van herkomst van rechterlijke beslissing waarop verzoek om uitvoerbaarverklaring betrekking heeft”

Samenvatting van het arrest

Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen – Gronden voor weigering – Uitvoering van beslissing in lidstaat van herkomst – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 34, 35, 43‑45)

Artikel 45 van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de rechter die moet beslissen op het rechtsmiddel bedoeld in artikel 43 of 44 van die verordening een verklaring waarbij een beslissing uitvoerbaar wordt verklaard, weigert of intrekt op een andere grond dan de in de artikelen 34 en 35 van de verordening genoemde gronden, zoals de grond dat die beslissing in de lidstaat van herkomst is uitgevoerd.

De uitvoering van een rechterlijke beslissing ontneemt die beslissing geenszins haar uitvoerbaarheid en brengt evenmin mee dat aan de beslissing bij de uitvoerbaarverklaring in een andere lidstaat rechtsgevolgen worden toegekend die deze in de lidstaat van herkomst niet zou hebben. Een dergelijke grond kan daarentegen aan het onderzoek door de executierechter van de aangezochte lidstaat worden onderworpen. Wanneer die beslissing eenmaal in de rechtsorde van de aangezochte lidstaat is opgenomen, gelden daarvoor de nationale bepalingen van die laatste staat betreffende de tenuitvoerlegging op gelijke wijze als voor beslissingen die door een nationale rechter zijn gegeven.

(cf. punten 39‑40, 43 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

13 oktober 2011 (*)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Verlof tot tenuitvoerlegging – Gronden voor weigering – Uitvoering in lidstaat van herkomst van rechterlijke beslissing waarop verzoek om uitvoerbaarverklaring betrekking heeft”

In zaak C‑139/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beschikking van 12 maart 2010, ingekomen bij het Hof op 17 maart 2010, in de procedure

Prism Investments BV

tegen

Jaap Anne van der Meer, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Arilco Holland BV,

wijst

HET HOF (Vierde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, K. Schiemann, L. Bay Larsen, C. Toader (rapporteur) en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 10 februari 2011,

gelet op de opmerkingen van:

–        J. A. van der Meer, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Arilco Holland BV, vertegenwoordigd door J. A. M. A. Sluysmans, advocaat,

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. M. Wissels, B. Koopman en M. Noort als gemachtigden,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door J.‑C. Halleux als gemachtigde,

–        de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

–        de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Falk en K. Petkovska als gemachtigden,

–        de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Seeboruth als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Wilderspin en R. Troosters als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 juni 2011,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 45 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen Prism Investiments BV (hierna: „Prism Investiments”), een vennootschap naar Nederlands recht, en J. A. van der Meer, curator in het faillissement van Arilco Holland BV (hierna: „Arilco Holland”), een Nederlandse dochteronderneming van de vennootschap naar Belgisch recht Arilco Opportune NV (hierna: „Arilco Opportune”), betreffende de tenuitvoerlegging in Nederland van een door een Belgische rechterlijke instantie uitgesproken beslissing houdende veroordeling tot betaling van een geldsom.

 Toepasselijke bepalingen

3        De punten 16 en 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001 luiden:

„(16) Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.

(17)      Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten.”

4        In hoofdstuk III van verordening nr. 44/2001, dat de artikelen 32 tot en met 56 omvat, zijn de regels inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van in een andere lidstaat gegeven beslissingen neergelegd.

5        Artikel 34 van dezelfde verordening bepaalt:

Een beslissing wordt niet erkend indien:

1)      de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

2)      het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was;

3)      de beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;

4)      de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven in een geschil dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust, mits deze laatste beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

6        Artikel 35 van deze verordening luidt:

„1.      De beslissingen worden tevens niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden, of indien het in artikel 72 bedoelde geval zich voordoet.

2.      Bij de toetsing of de in het vorige lid genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen.

3.      Onverminderd lid 1 mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1.”

7        De tenuitvoerleggingsprocedure is geregeld in afdeling 2 van hoofdstuk III van verordening nr. 44/2001, die de artikelen 38 tot en met 52 omvat.

8        Artikel 38, lid 1, van voormelde verordening bepaalt:

„De beslissingen die in een lidstaat gegeven zijn en daar uitvoerbaar zijn, kunnen in een andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd, nadat zij aldaar, ten verzoeke van iedere belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.”

9        Artikel 40, lid 3, van de verordening bepaalt het volgende:

„Bij het verzoek worden de in artikel 53 genoemde documenten gevoegd.”

10      Artikel 41 van dezelfde verordening luidt:

„De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 53 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van de artikelen 34 en 35. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.”

11      In artikel 43 van verordening nr. 44/2001 is het volgende bepaald:

„1.      Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

2.      Het rechtsmiddel wordt bij het in bijlage III bedoelde gerecht ingesteld.

3.      Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

4.      Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 26, leden 2 tot en met 4, van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een der lidstaten.

5.      Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen één maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld, twee maanden met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.”

12      Artikel 44 van genoemde verordening bepaalt:

„Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage IV genoemde middelen worden aangewend.”

13      Artikel 45 van de verordening luidt als volgt:

„1.      De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 of 44, slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.

2.      In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.”

14      In afdeling 3 van hoofdstuk III van verordening nr. 44/2001, die de artikelen 53 tot en met 56 bevat, staan gemeenschappelijke bepalingen voor de erkenning en de tenuitvoerlegging.

15      Artikel 53 van dezelfde verordening bepaalt:

„1.      De partij die een beroep doet op de erkenning of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet een expeditie van de beslissing overleggen, die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid.

2.      De partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet bovendien het in artikel 54 bedoelde certificaat overleggen, onverminderd artikel 55.”

16      Artikel 54 van de verordening luidt als volgt:

„Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17      In 1990 heeft de Finse bank LSP aan Arilco Opportune een bedrag van 11 500 000 EUR geleend. Arilco Opportune heeft dat bedrag aan haar Nederlandse dochteronderneming Arilco Holland geleend. Deze laatste heeft vervolgens hetzelfde bedrag overgedragen aan meerdere vennootschappen naar Nederlands recht, waaronder Prism Investments. Deze heeft een bedrag van 1 048 232,30 EUR ontvangen.

18      Bij vonnis van 14 januari 2002 van de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) is Arilco Opportune veroordeeld tot betaling aan LSP van het in 1990 geleende bedrag. Arilco Opportune heeft die uitspraak aangevochten bij het Hof van Beroep te Brussel. In deze laatste procedure heeft Arilco Holland incidenteel beroep ingesteld, onder meer strekkende tot veroordeling van Prism Investments, haar het bedrag van 1 048 232,30 EUR terug te betalen. Bij arrest van 5 december 2006 heeft het Hof van Beroep te Brussel onder meer dat verzoek ingewilligd.

19      Bij vonnis van de Rechtbank ’s-Hertogenbosch (Nederland) van 1 augustus 2007 is Arilco Holland in staat van faillissement verklaard met benoeming van J. A. van der Meer tot curator.

20      Deze laatste heeft op 3 september 2007 de voorzieningenrechter in de Rechtbank ’s-Hertogenbosch op basis van artikel 38 van verordening nr. 44/2001 verzocht het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 5 december 2006 uitvoerbaar te verklaren voor de veroordeling van Prism Investiments tot betaling van het bedrag van 1 048 232,30 EUR. Dat verzoek is bij beschikking van 20 september 2007 toegewezen.

21      Prism Investments heeft daarop bij de Rechtbank ’s-Hertogenbosch krachtens artikel 43 van verordening nr. 44/2001 de uitvoerbaarverklaring aangevochten. Zij heeft onder meer betoogd dat aan de beslissing van de Belgische rechter in België reeds uitvoering was gegeven bij wege van verrekening.

22      Bij beschikking van 22 juli 2008 heeft de Rechtbank ’s-Hertogenbosch het verzoek van Prism Investments afgewezen, onder meer met de overweging dat ingevolge artikel 45 van verordening nr. 44/2001 een verklaring van uitvoerbaarheid slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 van die verordening genoemde gronden kan worden ingetrokken. Volgens deze rechterlijke instantie behoort het verweer dat aan de betrokken verplichtingen is voldaan, niet tot die gronden en kan het dus niet in de beschouwing worden betrokken in het kader van de procedure waarin wordt opgekomen tegen de uitvoerbaarverklaring, maar pas in het latere stadium van de tenuitvoerlegging zelf.

23      Prism Investments heeft die beschikking aangevochten voor de Hoge Raad der Nederlanden. Ter ondersteuning van haar beroep tot cassatie heeft zij betoogd dat de uitvoerbaarverklaring kennelijk in strijd was met de openbare orde als bedoeld in artikel 45 van verordening nr. 44/2001, in verbinding met artikel 34, aanhef en sub 1, daarvan, nu de betrokken veroordeling was uitgewerkt doordat daaraan in België was voldaan en voor tenuitvoerlegging in Nederland geen rechtsgrondslag bestond.

24      In de verwijzingsbeschikking oordeelt de Hoge Raad dat die argumenten ongegrond zijn. Het verweer dat reeds is voldaan aan de in een andere lidstaat gegeven beslissing valt niet onder de weigeringsgronden van de artikelen 34 en 35 van voormelde verordening, met name niet onder de weigeringsgrond betreffende de openbare orde.

25      Volgens de Hoge Raad rijst echter de vraag of artikel 45 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd, dat de rechter die moet beslissen op het rechtsmiddel bedoeld in artikel 43 of 44 van die verordening, de verklaring van uitvoerbaarheid kan weigeren of intrekken op andere dan de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden. Meer in het bijzonder vraagt hij zich af of het verweer dat in de lidstaat van herkomst van de rechterlijke beslissing reeds uitvoering aan die beslissing is gegeven, niet alleen in het kader van een geschil over de tenuitvoerlegging daarvan, maar ook reeds in de procedure van uitvoerbaarverklaring kan worden gevoerd.

26      Gelet op een en ander heeft de Hoge Raad besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vraag te stellen:

„Verzet artikel 45 [van verordening nr. 44/2001] zich ertegen dat de rechter die oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in artikel 43 of 44 van die verordening, de verklaring van uitvoerbaarheid weigert of intrekt op een andere dan een in de artikelen 34 en 35 van de verordening genoemde grond die is aangevoerd tegen de tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar verklaarde beslissing en die zich heeft voorgedaan nadat deze beslissing was gegeven, zoals de grond dat is voldaan aan die beslissing?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

27      Voor de beantwoording van de prejudiciële vraag moet er om te beginnen op worden gewezen dat, zoals blijkt uit de punten 16 en 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001, het stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging waarin deze verordening voorziet op het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Europese Unie berust. Dat vertrouwen verlangt niet alleen dat in een lidstaat gegeven rechterlijke beslissingen in een andere lidstaat van rechtswege worden erkend, maar ook dat de procedure om die beslissingen in die andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel is.

28      Een dergelijke procedure dient luidens punt 17 van de considerans van genoemde verordening slechts te bestaan in een eenvoudige formele controle van de documenten die voor de uitvoerbaarverklaring in de aangezochte lidstaat moeten worden overgelegd.

29      Daartoe moet overeenkomstig artikel 53 van verordening nr. 44/2001 de partij die om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, een expeditie van de beslissing die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid en een certificaat van de autoriteiten van de lidstaat van herkomst overleggen. Ingevolge artikel 40, lid 3, van die verordening dient zij die documenten bij haar verzoekschrift te voegen.

30      Voorts blijkt uit artikel 41 van die verordening dat de autoriteiten van de aangezochte staat in een eerste stadium van de procedure alleen dienen na te gaan of die formaliteiten voor de afgifte van de verklaring van uitvoerbaarheid van die beslissing vervuld zijn. In die procedure kunnen zij bijgevolg geen onderzoek instellen naar feitelijke elementen of elementen rechtens van de zaak die in de beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd is beslecht.

31      Dat het hier een beperkte controle betreft vindt zijn rechtvaardiging in het doel van die procedure, dat er niet in bestaat een nieuwe procedure in te leiden, maar veeleer, op basis van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de lidstaten, erin toe te stemmen dat de beslissing die is gegeven door een rechterlijke instantie van een andere lidstaat dan de aangezochte lidstaat in deze laatste staat wordt uitgevoerd doordat zij in de rechtsorde van deze laatste wordt opgenomen. Dankzij deze procedure kan een beslissing die in een andere dan de aangezochte lidstaat is gegeven in deze laatste lidstaat de gevolgen sorteren die een binnenlandse executoriale titel heeft.

32      Overeenkomstig artikel 43 van verordening nr. 44/2001 kan de uitvoerbaarverklaring van een beslissing die afkomstig is uit een andere lidstaat dan de aangezochte lidstaat worden aangevochten. De redenen die daarvoor kunnen worden aangevoerd worden uitdrukkelijk genoemd in de artikelen 34 en 35 van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45 van die verordening verwijst.

33      Die lijst, waarvan de vermeldingen volgens vaste rechtspraak restrictief moeten worden uitgelegd (zie arrest van 28 april 2009, Apostolides, C‑420/07, Jurispr. blz. I‑3571, punt 55), is uitputtend.

34      In casu volgt uit de verwijzingsbeschikking dat de grond die door verzoekster in het hoofdgeding voor intrekking van de verklaring van uitvoerbaarheid wordt aangevoerd, te weten dat de beslissing is uitgevoerd in de lidstaat van herkomst, dat wil zeggen België, niet valt onder de gronden die door het gerecht van de aangezochte staat, in casu het Koninkrijk der Nederlanden, kunnen worden geverifieerd. De omstandigheid dat dat middel niet is aangevoerd voor de Belgische rechter is in dat verband irrelevant.

35      Voor het overige is, zoals de advocaat-generaal in punt 47 van haar conclusie opmerkt, het argument dat verzoekster in het hoofdgeding tegen de uitvoerbaarverklaring aanvoert ontleend aan de beweerde voldoening van de litigieuze vordering door verrekening. In zijn schriftelijke opmerkingen bestrijdt Van der Meer, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Arilco Holland, die verrekening uitvoerig. De vraag of aan de voorwaarden voor die verrekening is voldaan zal dus niet snel en niet gemakkelijk kunnen worden beantwoord en er zou een omvangrijke procedure noodzakelijk kunnen zijn ter opheldering van de feiten betreffende de schuldvordering waarmee de betrokken verrekening kan hebben plaatsgevonden, hetgeen moeilijk te verenigen zou zijn met de doelstellingen van verordening nr. 44/2001.

36      De regering van het Verenigd Koninkrijk merkt op dat, om de bereiking van de doelstellingen van de exequaturprocedure te waarborgen, de betrokken beslissing hoe dan ook uitvoerbaar moet zijn niet alleen op het moment waarop de aanvankelijke beslissing wordt gegeven, maar ook op het moment waarop de uitvoerbaarverklaring in de aangezochte lidstaat is uitgesproken. Het zou in strijd zijn met de doelstellingen van verordening nr. 44/2001 en met de letter van artikel 38 van die verordening indien het gerecht van die Staat een uitvoerbaarverklaring zou moeten handhaven ofschoon de betrokken beslissing in de lidstaat van herkomst is uitgevoerd en daar niet meer kan worden uitgevoerd.

37      Dienaangaande moet worden opgemerkt dat op grond van geen bepaling van verordening nr. 44/2001 uitvoerbaarverklaring van een reeds uitgevoerde beslissing kan worden geweigerd of ingetrokken, daar een dergelijke omstandigheid niet meebrengt dat die beslissing geen executoriale titel – een kenmerk van die rechterlijke handeling – vormt.

38      Wanneer de beslissing daarentegen niet uitvoerbaar is in de lidstaat van herkomst, kan in de aangezochte lidstaat geen uitvoerbaarverklaring worden afgegeven. Volgens de rechtspraak van het Hof is de uitvoerbaarheid van de betrokken beslissing in de lidstaat van herkomst immers een voorwaarde voor de tenuitvoerlegging van die beslissing in de aangezochte lidstaat (zie arrest van 29 april 1999, Coursier, C‑267/97, Jurispr. blz. I‑2543, punt 23). De erkenning dient in beginsel weliswaar tot gevolg te hebben dat de beslissingen het gezag en het effect worden verleend die zij genieten in de lidstaat waar zij zijn gegeven (zie arrest van 4 februari 1988, Hoffmann, 145/86, Jurispr. blz. 645, punten 10 en 11), maar dat is nog geen reden om aan een beslissing bij de tenuitvoerlegging ervan rechten toe te kennen die deze in de lidstaat van herkomst niet heeft of gevolgen die een soortgelijke, rechtstreeks in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing niet zou hebben (zie reeds aangehaald arrest Apostolides, punt 66).

39      Zoals de advocaat-generaal in punt 18 van haar conclusie heeft opgemerkt, ontneemt de uitvoering van een rechterlijke beslissing die beslissing geenszins haar uitvoerbaarheid, en brengt zij evenmin mee dat aan de beslissing bij de uitvoerbaarverklaring in een andere lidstaat rechtsgevolgen worden toegekend die zij in de lidstaat van herkomst niet zou hebben. De erkenning van de gevolgen van een dergelijke beslissing in de aangezochte lidstaat, het doel van de procedure van uitvoerbaarverklaring, betreft de specifieke kenmerken van de betrokken beslissing. De feitelijke elementen en elementen rechtens met betrekking tot de uitvoering van de eruit voortvloeiende verplichtingen blijven daarbij buiten beschouwing.

40      Een dergelijke grond kan daarentegen aan het onderzoek door de executierechter van de aangezochte lidstaat worden onderworpen. Wanneer die beslissing eenmaal in de rechtsorde van de aangezochte lidstaat is opgenomen, gelden daarvoor volgens vaste rechtspraak immers de nationale bepalingen van die laatste Staat betreffende de tenuitvoerlegging op gelijke wijze als voor beslissingen die door een nationale rechter zijn gegeven (zie arresten van 2 juli 1985, Deutsche Genossenschaftsbank, 148/84, Jurispr. blz. 1981, punt 18, en 3 oktober 1985, Capelloni en Aquilini, 119/84, Jurispr. blz. 3147, punt 16, en arrest Hoffmann, reeds aangehaald, punt 27).

41      De Duitse regering merkt op dat het om redenen van proceseconomie mogelijk zou moeten zijn dat gezien de concentratie van verweren die berusten op het argument dat de betrokken beslissing is uitgevoerd, in de rechtsmiddelprocedure tegen de uitvoerbaarverklaring de bijkomende fase van de procedure van uitvoerbaarverklaring in de lidstaat van tenuitvoerlegging achterwege kan blijven. Anders zal na formeel onderzoek weliswaar de uitvoerbaarverklaring worden afgegeven, maar zal de gedwongen tenuitvoerlegging vervolgens moeten worden onderbroken. Door deze concentratie van verweren enkel in de rechtsmiddelprocedure tegen de uitvoerbaarverklaring wordt die procedure doeltreffender en wordt vermeden dat de schuldenaar in een positie raakt waarin een beslissing die hem tot betaling van zijn schuld veroordeelt uitvoerbaar wordt verklaard hoewel zij niet meer ten uitvoer kan worden gelegd.

42      In de punten 27 tot en met 30 van het onderhavige arrest is echter uiteengezet dat aangezien de procedure van uitvoerbaarverklaring bestaat in een formele controle van de door de verzoekende partij overgelegde documenten, een middel dat wordt opgeworpen tot staving van een rechtsmiddel in de zin van artikel 43 of 44 van verordening nr. 44/2001, zoals het middel dat de bestreden beslissing is uitgevoerd in de lidstaat van herkomst, de kenmerken van die procedure zou veranderen en de termijn zou verlengen, in strijd met het in punt 17 van de considerans van die verordening geformuleerde doel van doeltreffendheid en snelheid.

43      Blijkens het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 45 van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de rechter die moet beslissen op het rechtsmiddel bedoeld in artikel 43 of 44 van die verordening een verklaring waarbij een beslissing uitvoerbaar wordt verklaard weigert of intrekt op een andere grond dan de in de artikelen 34 en 35 van de verordening genoemde gronden, zoals de grond dat die beslissing in de lidstaat van herkomst is uitgevoerd.

 Kosten

44      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vierde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 45 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat de rechter die moet beslissen op het rechtsmiddel bedoeld in artikel 43 of 44 van die verordening een verklaring waarbij een beslissing uitvoerbaar wordt verklaard weigert of intrekt op een andere grond dan de in de artikelen 34 en 35 van de verordening genoemde gronden, zoals de grond dat die beslissing in de lidstaat van herkomst is uitgevoerd.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.

Upp