EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0042

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 april 2011.
Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW en Marc Janssens tegen Belgische Staat.
Verzoeken van Raad van State om een prejudiciële beslissing.
Veterinaire en veehouderijsector – Verordening (EG) nr. 998/2003 –Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Beschikking 2003/803/EG – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten.
Gevoegde zaken C-42/10, C-45/10 en C-57/10.

Jurisprudentie 2011 I-02975

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:253

Gevoegde zaken C‑42/10, C‑45/10 en C‑57/10

Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW

en

Marc Janssens

tegen

Belgische Staat

[verzoeken van de Raad van State (België) om een prejudiciële beslissing]

„Veterinaire en veehouderijsector – Verordening (EG) nr. 998/2003 – Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Beschikking 2003/803/EG – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten”

Samenvatting van het arrest

1.        Harmonisatie van wetgevingen – Harmonisatiemaatregelen – Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten – Nationale regeling die bepaalt dat paspoorten voor gezelschapsdieren voorzien moeten zijn van uniek nummer dat uit twee letters bestaande ISO-code voor betrokken lidstaat omvat, gevolgd door uit twee cijfers bestaand erkenningsnummer van erkende verdeler en volgnummer van negen cijfers – Nummering die garandeert dat dit identificatienummer uniek is – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea; beschikking 2003/803 van de Commissie)

2.        Harmonisatie van wetgevingen – Harmonisatiemaatregelen – Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten – Nationale regeling volgens welke gezelschapsdierenpaspoort niet alleen wordt gebruikt als reisdocument, maar ook als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau – Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea; beschikking 2003/803 van de Commissie)

3.        Harmonisatie van wetgevingen – Harmonisatiemaatregelen – Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten – Nationale regeling volgens welke gezelschapsdierenpaspoort één veld bevat waarin identiteit en adres van eigenaar van dier moeten worden vermeld – Latere wijzigingen van dit veld door middel van zelfklevende etiketten die hierover worden geplakt – Ontoelaatbaarheid

(Verordening nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea; beschikking 2003/803 van de Commissie)

4.        Harmonisatie van wetgevingen – Harmonisatiemaatregelen – Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten – Nationale bepalingen inzake gezelschapsdierenpaspoort die betrekking hebben op gebruik ervan als bewijs van identificatie en registratie van honden en op gebruik van zelfklevende etiketten om identiteitsgegevens van eigenaar en dier te wijzigen – Nationale bepalingen inzake vaststelling van uniek nummer voor katten en fretten – Kwalificatie als technische voorschriften in zin van richtlijn 98/34 – Daarvan uitgesloten

(Richtlijn nr. 98/34 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48, art. 1 en 8)

1.        De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65, en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die bepaalt dat paspoorten voor gezelschapsdieren voorzien moeten zijn van een uniek nummer dat de uit twee letters bestaande ISO-code voor de betrokken lidstaat omvat, gevolgd door het uit twee cijfers bestaande erkenningsnummer van de erkende verdeler en een volgnummer van negen cijfers, voor zover deze regeling garandeert dat dit identificatienummer uniek is.

(cf. punt 52, dictum 1)

2.        De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65, en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling krachtens welke het gezelschapsdierenpaspoort niet alleen overeenkomstig de regelgeving van de Unie wordt gebruikt als reisdocument, maar ook als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau.

Noch uit de letter noch uit de geest van deze verordening en deze beschikking kan immers worden afgeleid dat het gezelschapsdierenpaspoort uitsluitend als functie heeft te voldoen aan de doelstellingen van de regelgeving van de Unie, en dat het om die reden verboden zou zijn om dit paspoort op nationaal niveau voor andere doeleinden te gebruiken. Uit de punten 3 en 4 van de considerans van beschikking 2003/803 en het bij deze beschikking gevoegde modelpaspoort blijkt integendeel dat dit paspoort bladzijden bevat waarop gegevens kunnen worden vermeld die geen verband houden met de regelgeving van de Unie. In beginsel kan dus niet worden verboden dat dit paspoort wordt gebruikt voor andere doeleinden dan die welke door de regelgeving van de Unie worden nagestreefd, voor zover dit gebruik geen afbreuk doet aan de doeltreffende werking van verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803 en aan de door deze verordening en beschikking beoogde doelstellingen.

(cf. punten 55‑57, 65, dictum 2)

3.        De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65, en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling volgens welke het gezelschapsdierenpaspoort één veld bevat waarin de identiteit en het adres van de eigenaar van het dier moeten worden vermeld, en latere wijzigingen hieraan worden aangebracht door middel van zelfklevende etiketten die hierover worden geplakt.

Een dergelijke regeling voldoet immers niet aan het door het modelpaspoort van bijlage I bij deze beschikking gestelde vereiste van een uniform format, dat met name inhoudt dat de eerste bladzijde van het gezelschapsdierenpaspoort zoveel velden en een zodanig format heeft dat de identiteit en het adres van drie opeenvolgende eigenaars van het dier kunnen worden vermeld.

Voorts maakt het gebruik van zelfklevende etiketten die over elkaar worden geplakt, het onmogelijk om de opeenvolgende eigenaars van het dier te identificeren, hoewel deze identificatie op veterinairrechtelijk gebied van beslissend belang is en verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803 juist op dit gebied zijn vastgesteld. Dit gebruik heeft eveneens tot gevolg dat het vervoer van gezelschapsdieren buiten de lidstaat van oorsprong wordt belemmerd doordat in een dergelijk geval in de lidstaat van bestemming een nieuw paspoort moet worden afgegeven.

(cf. punten 62‑65, dictum 2)

4.        Nationale bepalingen inzake het gezelschapsdierenpaspoort die betrekking hebben op het gebruik ervan als bewijs van identificatie en registratie van honden en op het gebruik van zelfklevende etiketten om de identiteitsgegevens van de eigenaar en het dier te wijzigen, enerzijds, en op de vaststelling van een uniek nummer voor katten en fretten, anderzijds, vormen geen technische voorschriften in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/34 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd door richtlijn 98/48, die overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn vooraf aan de Commissie moeten worden meegedeeld.

Gezelschapsdierenpaspoorten kunnen immers als zodanig niet het voorwerp van handelstransacties vormen, aangezien zij een uniek nummer dragen en een specifiek dier identificeren. Het is dus uitgesloten dat deze paspoorten als „goederen” in de zin van de rechtspraak van het Hof worden gekwalificeerd en dat richtlijn 98/34 hierop van toepassing is.

(cf. punten 69‑71, dictum 3)







ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

14 april 2011 (*)

„Veterinaire en veehouderijsector – Verordening (EG) nr. 998/2003 –Veterinairrechtelijke voorschriften voor niet-commercieel verkeer van gezelschapsdieren – Beschikking 2003/803/EG – Modelpaspoort voor intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten”

In de gevoegde zaken C‑42/10, C‑45/10 en C‑57/10,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Raad van State (België) bij beslissingen van 14 januari 2010, ingekomen bij het Hof op 25 en 28 januari 2010, in de procedures

Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW (C‑42/10, C‑45/10 en C‑57/10),

Marc Janssens (C‑42/10 en C‑45/10)

tegen

Belgische Staat,

in tegenwoordigheid van:

Luk Vangheluwe (C‑42/10),

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, D. Šváby (rapporteur), G. Arestis, J. Malenovský en T. von Danwitz, rechters,

advocaat-generaal: Y. Bot,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 februari 2011,

gelet op de opmerkingen van:

–        Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW, vertegenwoordigd door R. Gielen, advocaat,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door J.‑C. Halleux als gemachtigde, bijgestaan door J.‑F. De Bock, advocaat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Marcoulli en B. Burggraaf als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65/EEG van de Raad (PB L 146, blz. 1), van beschikking 2003/803/EG van de Commissie van 26 november 2003 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten (PB L 312, blz. 1) en van artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd door richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18; hierna: „richtlijn 98/34”).

2        Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van drie beroepen, die enerzijds door Vlaamse Dierenartsenvereniging VZW (hierna: „Vlaamse Dierenartsenvereniging”) en M. Janssens (zaken C‑42/10 en C‑45/10) en anderzijds door de Vlaamse Dierenartsenvereniging (zaak C‑57/10) tegen de Belgische Staat zijn ingesteld en strekken tot nietigverklaring van respectievelijk het koninklijk besluit van 21 september 2004 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 februari 1967 houdende reglement van de diergeneeskundige politie op de hondsdolheid (Belgisch Staatsblad van 24 september 2004, blz. 69208; hierna: „besluit van 21 september 2004”) (zaak C‑42/10), het koninklijk besluit van 28 mei 2004 betreffende de identificatie en registratie van honden (Belgisch Staatsblad van 7 juni 2004, blz. 43185; hierna: „besluit van 28 mei 2004”) (zaak C‑45/10) en het koninklijk besluit van 5 mei 2004 houdende het model en de modaliteiten voor de uitgave van het paspoort voor het intracommunautair verkeer van katten en fretten (Belgisch Staatsblad van 24 mei 2004, blz. 40130; hierna: „besluit van 5 mei 2004”) (zaak C‑57/10).

3        Bij beschikking van de president van het Hof van 2 maart 2010 zijn de zaken C‑42/10, C‑45/10 en C‑57/10 overeenkomstig artikel 43 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof wegens verknochtheid gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Verordening nr. 998/2003

4        Artikel 3 van verordening nr. 998/2003 bepaalt:

„Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

[...]

b)      paspoort: document waarmee het gezelschapsdier duidelijk kan worden geïdentificeerd en dat de overeenkomstig artikel 17, tweede alinea, op te stellen gegevens bevat waarmee in het kader van deze verordening de toestand van het dier kan worden gecontroleerd;

[...]”

5        Artikel 4, lid 2, van de verordening luidt als volgt:

„Voor elk systeem ter identificatie van dieren geldt, dat tevens gegevens moeten worden opgenomen aan de hand waarvan de naam en het adres van de eigenaar van een dier kunnen worden vastgesteld.”

6        Artikel 5 van de verordening bepaalt:

„1.      Gezelschapsdieren van de in bijlage I, delen A en B, genoemde soorten moeten tijdens het verkeer onverminderd de voorschriften van artikel 6:

a)      overeenkomstig artikel 4 geïdentificeerd zijn, en

b)      vergezeld gaan van een paspoort dat is afgegeven door een door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts en waarin wordt verklaard dat een overeenkomstig de aanbevelingen van het laboratorium van productie geldig vaccin dan wel een nieuw vaccin tegen rabiës is toegediend aan het betrokken dier met een geïnactiveerd vaccin met ten minste één antigeneenheid per dosis (WHO-norm).

2.      De lidstaten kunnen toestemming geven voor het verkeer van een in bijlage I, delen A en B, bedoeld gezelschapsdier dat jonger dan drie maanden en niet gevaccineerd is, indien dat dier vergezeld gaat van een paspoort en vanaf zijn geboorte op zijn geboorteplek geleefd heeft zonder in contact te komen met wilde dieren die blootgesteld kunnen zijn geweest aan de infectie, dan wel zijn moeder vergezelt waarvan het nog afhankelijk is.”

7        Artikel 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 luidt als volgt:

„De modellen van het paspoort dat de dieren van de in bijlage I, delen A en B, genoemde soorten bij verkeer moet vergezellen, worden volgens de procedure van artikel 24, lid 2, vastgesteld.”

8        Bijlage I, delen A en B, van de verordening betreft honden, katten en fretten.

 Beschikking 2003/803

9        Overeenkomstig artikel 1 van beschikking 2003/803 wordt bij deze beschikking het modelpaspoort vastgesteld voor het verkeer tussen lidstaten van honden, katten en fretten.

10      Bijlage I bij deze beschikking bepaalt overeenkomstig artikel 2 ervan dat de omslag en de eerste tot en met de derde bladzijde van het modelpaspoort er als volgt moeten uitzien:

Image not found

Image not found

11      Artikel 3 van beschikking 2003/803 bepaalt dat het modelpaspoort moet voldoen aan de aanvullende eisen in bijlage II.

12      Dienaangaande bepaalt bijlage II, A, punt 1:

„Het modelpaspoort dient een uniform format te hebben.”

13      Bijlage II, B, punt 2, sub c, luidt als volgt:

„[H]et nummer van het modelpaspoort, bestaande uit de ISO-code van de lidstaat van uitgifte gevolgd door een uniek nummer, moet op de omslag van het modelpaspoort worden gedrukt.”

14      Bijlage II, C, punt 4, bepaalt dat de grootte en vorm van de kaders van het in bijlage I opgenomen modelpaspoort indicatief en niet bindend zijn.

 Richtlijn 98/34

15      Artikel 1 van richtlijn 98/34 bepaalt:

„In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.      ‚product’: alle producten die industrieel worden vervaardigd, en alle landbouwproducten, met inbegrip van visproducten;

2.      ‚dienst’: elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

[...]

3.      ‚technische specificatie’: een specificatie die voorkomt in een document ter omschrijving van de vereiste kenmerken van een product, zoals kwaliteitsniveau, prestaties, veiligheid of afmetingen, met inbegrip van de voor het product geldende voorschriften inzake verkoopbenaming, terminologie, symbolen, beproeving en beproevingsmethoden, verpakking, het merken of etiketteren, en de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures.

[...]

4.      ‚andere eis’: een eis die, zonder een technische specificatie te zijn, ter bescherming van met name de consument of het milieu wordt opgelegd en betrekking heeft op de levenscyclus van het product nadat dit in de handel is gebracht, zoals voorwaarden voor gebruik, recycling, hergebruik of verwijdering van het product, wanneer deze voorwaarden op significante wijze de samenstelling, de aard of de verhandeling van het product kunnen beïnvloeden;

[...]

11.      ‚technisch voorschrift’: een technische specificatie of andere eis of een regel betreffende diensten, met inbegrip van de erop toepasselijke bestuursrechtelijke bepalingen die de jure of de facto moeten worden nageleefd voor de verhandeling, de dienstverrichting, de vestiging van een verrichter van diensten of het gebruik in een lidstaat of in een groot deel van een lidstaat, alsmede de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, behoudens die bedoeld in artikel 10, van de lidstaten waarbij de vervaardiging, de invoer, de verhandeling of het gebruik van een product dan wel de verrichting of het gebruik van een dienst of de vestiging als dienstverlener wordt verboden.

[...]”

16      Artikel 8 van richtlijn 98/34 bepaalt:

„1.      Onverminderd artikel 10 delen de lidstaten de Commissie onverwijld ieder ontwerp voor een technisch voorschrift mee, tenzij het een integrale omzetting van een internationale of Europese norm betreft, in welk geval louter met een mededeling van de betrokken norm kan worden volstaan; zij geven de Commissie tevens kennis van de redenen waarom de vaststelling van dit technisch voorschrift nodig is, tenzij die redenen reeds uit het ontwerp zelf blijken.

In voorkomend geval delen de lidstaten tegelijkertijd de tekst mee, tenzij deze reeds in samenhang met een eerdere mededeling is doorgegeven, van de in hoofdzaak en rechtstreeks betrokken wettelijke en bestuursrechtelijke basisbepalingen, indien kennis van die tekst noodzakelijk is om de reikwijdte van het ontwerp van het technische voorschrift te kunnen beoordelen.

De lidstaten gaan in bovengenoemde omstandigheden tot een nieuwe mededeling over, indien zij in het ontwerp voor een technisch voorschrift significante wijzigingen aanbrengen die een verandering van het toepassingsgebied, een verkorting van het oorspronkelijk geplande tijdschema voor de toepassing, een toevoeging van specificaties of eisen of het stringenter maken ervan tot gevolg hebben.

[...]

De Commissie stelt de overige lidstaten onverwijld van het haar voorgelegde ontwerp voor een technisch voorschrift en van alle aan haar verstrekte documenten in kennis. Zij kan het ontwerp tevens voor advies voorleggen aan het in artikel 5 bedoelde comité en in voorkomend geval aan het comité dat op het betrokken gebied bevoegd is.

[...]

3.      De lidstaten delen onverwijld de definitieve tekst van een technisch voorschrift aan de Commissie mee.

[...]”

 Nationale regeling

17      Artikel 3, § 2, van het besluit van 5 mei 2004 bepaalt:

„Elk paspoort moet voorzien zijn van een uniek nummer. Dit nummer bestaat uit 13 karakters, namelijk ‚BE’, de ISO-code voor België, gevolgd door het erkenningsnummer van de verdeler bestaande uit twee cijfers, en een volgnummer bestaande uit negen cijfers.”

18      Artikel 2, § 2, tweede alinea, van het besluit van 28 mei 2004 luidt als volgt:

„Als bewijs van identificatie en registratie van honden die worden geïdentificeerd en geregistreerd na de inwerkingtreding van dit besluit geldt het paspoort, waarvan het model is vastgelegd in bijlage II bij dit besluit, voorzien van het definitieve identificatie- en registratiecertificaat bedoeld in artikel 19. Het model van het definitieve identificatie- en registratiecertificaat is vastgelegd in bijlage III bij dit besluit.”

19      Bijlage II bij dit besluit legt overeenkomstig artikel 2 ervan het format van het modelpaspoort voor gezelschapsdieren vast, dat 32 bladzijden telt. De bladzijden 2 en 3 van dit paspoort zien er als volgt uit:

Image not found

Image not found

20      Artikel 20 van het besluit van 28 mei 2004 luidt als volgt:

„Het definitieve identificatie- en registratiecertificaat bestaat uit twee zelfklevende etiketten die op de pagina’s 2 en 3 van het paspoort gekleefd worden.”

21      Artikel 21 van het besluit bepaalt:

„Na ontvangst van de gele kopie van het voorlopig identificatiecertificaat registreert de beheerder van het centrale register de gegevens van het dier en zijn verantwoordelijke in het centrale register en zendt aan de verantwoordelijke een definitief identificatie- en registratiecertificaat samen met een luik getiteld ‚Verandering van verantwoordelijke/Wijziging gegevens/Sterfte’ waarvan het model is opgenomen in bijlage IV bij dit besluit. De verantwoordelijke kleeft het definitieve identificatie- en registratiecertificaat onmiddellijk na ontvangst in het paspoort.”

22      Artikel 22 van het besluit bepaalt:

„Bij overdracht van een hond vult de overdrager het luik ‚Verandering van verantwoordelijke/Wijziging gegevens/Sterfte’ in en bezorgt dit binnen de acht dagen aan de beheerder van het centrale register. Het paspoort wordt onmiddellijk overhandigd aan de nieuwe verantwoordelijke. De beheerder van het centrale register stuurt het bewijs van verandering naar de nieuwe verantwoordelijke, samen met een luik ‚Verandering van verantwoordelijke/Wijziging gegevens/Sterfte’. Deze kleeft het nieuwe definitieve identificatie- en registratiecertificaat onmiddellijk na ontvangst in het paspoort.”

23      Artikel 23 van het besluit luidt als volgt:

„In geval van artikel 6 of 7 stuurt de identificeerder zo snel mogelijk en in ieder geval binnen de acht dagen het luik ‚Verandering van verantwoordelijke/Wijziging gegevens/Sterfte’, met vermelding van het nieuwe identificatieteken, naar de beheerder van het centrale register. Deze bezorgt aan de verantwoordelijke als bewijs van registratie onder dit nieuwe identificatieteken een nieuw definitief identificatie- en registratiecertificaat en een luik ‚Verandering van verantwoordelijke/Wijziging gegevens/Sterfte’.”

24      Artikel 14 van het koninklijk besluit van 10 februari 1967 houdende reglement van de diergeneeskundige politie op de hondsdolheid (Belgisch Staatsblad van 25 februari 1967, blz. 1966; hierna: „besluit van 10 februari 1967”) is gewijzigd bij artikel 1 van het besluit van 21 september 2004 en luidt thans als volgt:

„§ 1.  Voor elke inenting geeft de erkende dierenarts die de inenting heeft uitgevoerd een certificaat af dat overeenstemt met het model dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd.

§ 2.  Voor een hond, kat of fret die een leesbare tatoeage of microchip draagt of die geïdentificeerd wordt op het moment van de vaccinatie levert de erkende dierenarts een paspoort af dat, al naargelang het geval, verdeeld werd door een rechtspersoon erkend overeenkomstig de bepalingen van het [besluit van 5 mei 2004] of door de beheerder van het centrale register voor identificatie van honden, aangeduid ter uitvoering van artikel 27 van het [besluit van 28 mei 2004]. Na de identificatie of controle van de identificatie vermeldt de erkende dierenarts de door hem uitgevoerde inenting in hoger bedoeld paspoort.

Echter, indien de hond, kat of fret reeds in het bezit is van een paspoort zoals bedoeld in het eerste lid vervolledigt de erkende dierenarts die de inenting heeft uitgevoerd dit paspoort met de noodzakelijke gegevens aangaande de uitgevoerde inenting en dit na controle van de identificatiegegevens.

§ 3.  De eigenaars en houders van dieren die dienen ingeënt te zijn, zijn verplicht al naargelang het geval het inentingscertificaat of het hoger bedoeld paspoort te tonen bij elke vordering ervan door de autoriteiten in artikel 27 vermeld.”

 Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

 Zaak C‑42/10

25      Het beroep in het hoofdgeding in zaak C‑42/10, dat op 5 november 2004 door de Vlaamse Dierenartsenvereniging en Janssens is ingesteld, strekt tot nietigverklaring van het besluit van 21 september 2004, voor zover artikel 14 van het besluit van 10 februari 1967 hierbij in dier voege is gewijzigd dat de inenting tegen hondsdolheid moet worden vermeld in een gezelschapsdierenpaspoort dat voldoet aan de in het besluit van 5 mei 2004 of in het besluit van 28 mei 2004 gestelde voorwaarden.

26      In dit verband betogen verzoekers in het hoofdgeding dat het besluit van 21 september 2004 in strijd is met het vrije verkeer van goederen, diensten en personen en met het beginsel van vrije mededinging, voor zover de Belgische Vereniging voor Identificatie en Registratie van Honden (hierna: „BVIRH”) een monopoliepositie wordt voorbehouden, alsook met verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803.

27      Op dit laatste punt voeren verzoekers aan dat het besluit van 21 september 2004 verhindert dat vaccinaties worden ingeschreven in een buitenlands gezelschapsdierenpaspoort of in het gezelschapsdierenpaspoort dat door de Vlaamse Dierenartsenvereniging wordt verdeeld. Zij stellen ook dat ten onrechte wordt verwezen naar de besluiten van 5 en 28 mei 2004, aangezien deze besluiten extra eisen stellen aan het gezelschapsdierenpaspoort zoals gedefinieerd in verordening nr. 998/2003. Deze besluiten koppelen met name een registratie- en traceerbaarheidsplicht aan dit paspoort. Het in bovengenoemde verordening genoemde paspoort is evenwel een louter sanitair document. Voorts was het nooit de bedoeling van de wetgever van de Unie om daaraan extra plichten te koppelen, aangezien de identificatie van het dier slechts noodzakelijk is om daaraan de gezondheidsattestatie te koppelen. Bovendien is het niet toelaatbaar dat derden etiketten aanbrengen op een sanitair document, zoals is vastgelegd in het besluit van 28 mei 2004. Voor zover het besluit van 5 mei 2004 bepaalt dat in België uitgegeven paspoorten een uniek nummer van 13 cijfers moeten bevatten, stelt dit besluit een vereiste dat niet geldt op het niveau van de Unie.

28      Volgens verweerder in het hoofdgeding is het paspoort waarvan sprake in verordening (EG) nr. 998/2003 in de eerste plaats een identificatiedocument en is het volkomen logisch dat hij maatregelen heeft uitgevaardigd met het oog op een coherent en uniform beleid waarbij één enkel document verplicht wordt gemaakt, dat als identificatie- en registratiedocument geldt in België en als identificatie- en sanitair document voor het intracommunautaire verkeer. Met betrekking tot de vermeende monopoliepositie van de BVIRH stelt hij dat deze niet de enige door de staat erkende vereniging is.

29      In deze omstandigheden heeft de Raad van State de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)       Staan de artikelen 3, [sub] b, 4[, lid] 2, 5 en 17, tweede [alinea], van [verordening nr. 998/2003] en de artikelen en bijlagen van [beschikking 2003/803] eraan in de weg dat een nationale regeling inzake het paspoort voor katten en fretten [...] verwijst naar het model en de aanvullende eisen vastgesteld bij [...] beschikking [2003/803], doch [...] bijkomend voorschrijft dat elk paspoort moet voorzien zijn van een uniek nummer, bestaande uit 13 karakters, namelijk ‚BE’, de ISO-code voor België, gevolgd door het erkenningsnummer van de verdeler bestaande uit twee cijfers, en een volgnummer bestaande uit negen cijfers?

2)       Staan de artikelen 3, [sub] b, 4[, lid] 2, 5 en 17, tweede [alinea], van [verordening nr. 998/2003] en de artikelen en bijlagen van [beschikking 2003/803] eraan in de weg dat een nationale regeling het model van het Europees gezelschapsdierenpaspoort eveneens aanwendt als bewijs van identificatie en registratie van honden en daarbij erin voorziet dat derden met identificatieklevers wijzigingen aanbrengen inzake de identificatie van de eigenaar en het dier in de delen I tot en met III van een door een erkende dierenarts geattesteerd Europees gezelschapsdierenpaspoort waarbij de vroegere identificatiegegevens worden overkleefd?”

 Zaak C‑45/10

30      Het beroep in het hoofdgeding in zaak C‑45/10, dat op 30 juli 2004 door de Vlaamse Dierenartsenvereniging en Janssens is ingesteld, strekt tot nietigverklaring van het besluit van 28 mei 2004.

31      Daartoe stellen verzoekers in het hoofdgeding om te beginnen dat dit besluit een monopoliepositie voor de BVIRH creëert met betrekking tot de verdeling van de paspoorten voor honden en aldus belet dat dierenartsen hun gezelschapsdierenpaspoorten laten drukken in een andere lidstaat dan het Koninkrijk België. Ook maakt dit besluit fraude mogelijk en roept het een discriminatie in het leven door de identificatie van honden in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde paspoorten aan een registratie- en traceerbaarheidsplicht te koppelen, terwijl deze verplichting niet geldt voor katten en fretten, hoewel de regelgeving van de Unie deze diersoorten op dezelfde wijze behandelt. Bovendien verplicht de rechtstreekse werking van de regelgeving van de Unie de Vlaamse Dierenartsenvereniging ertoe alles in het werk te stellen opdat haar leden deze regelgeving zouden kunnen naleven, en sluit zij de toepassing van het besluit van 28 mei 2004 uit. Voorts is het gebruik van zelfklevende etiketten in strijd met het doel van beschikking 2003/803, een eenvoudige controle door de bevoegde autoriteiten mogelijk te maken. Ten slotte kan de betrokken lidstaat zich niet op het subsidiariteitsbeginsel beroepen.

32      Voorts betogen verzoekers in het hoofdgeding dat de voorschriften van het besluit van 28 mei 2004 die bepalen dat het in beschikking 2003/803 vastgestelde modelpaspoort voor gezelschapsdieren kan dienen als bewijs van identificatie en registratie van honden en dat op het paspoort zelfklevende etiketten moeten worden aangebracht ter identificatie van de eigenaar en het dier, en die afwijken van het modelpaspoort wat de ruimte betreft waarin gegevens met betrekking tot de nieuwe eigenaar kunnen worden vermeld, technische voorschriften in de zin van richtlijn 98/34 vormen die ingevolge artikel 8 van deze richtlijn vóór de vaststelling ervan aan de Commissie hadden moeten worden meegedeeld. In die zin stellen zij dat honden samen met hun Europees paspoort als goederen dienen te worden beschouwd.

33      In een arrest van 9 januari 2006 (nr. 153 336) heeft de verwijzende rechter een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit verworpen en geoordeeld dat de loutere omstandigheid dat een bepaalde aangelegenheid door rechtstreeks verbindende bepalingen op het niveau van de Unie geregeld is, niet belet dat de ter zake bevoegde nationale overheid bijkomend, met het oog op de behartiging van het binnenlands algemeen belang, een eigen regeling opzet ten aanzien van aspecten die niet in de regeling van de Unie vervat zijn of wanneer deze regeling niet aan een bijkomende nationale regeling in de weg staat. Volgens de verwijzende rechter kon verweerder in het hoofdgeding dus een internrechtelijke regeling opzetten, voor zover daarmee geen afbreuk werd gedaan aan de volle werking van de regelgeving van de Unie. Aangezien noch verordening nr. 998/2003, noch beschikking 2003/803 voorschriften bevat met betrekking tot de aanmaak van paspoorten voor honden en de verdeling ervan onder dierenartsen, blijft het besluit van 28 mei 2004 binnen het door deze beschikking vastgestelde kader. Voorts heeft de verwijzende rechter met betrekking tot het aanbrengen van zelfklevende etiketten in de paspoorten geoordeeld dat noch verordening nr. 998/2003 noch beschikking 2003/803 verbiedt dat geïndividualiseerde vermeldingen in het paspoort worden aangebracht door middel van zelfklevende etiketten, voor zover deze praktijk er niet toe leidt dat wordt afgeweken van het in beschikking 2003/803 vastgestelde modelpaspoort.

34      Aangezien verzoekers in het hoofdgeding vasthouden aan hun standpunt dat het besluit van 28 mei 2004 onverenigbaar is met de regelgeving van de Unie, heeft de Raad van State de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staan de artikelen 3, [sub] b, 4[, lid] 2, 5 en 17, tweede [alinea], van [verordening nr. 998/2003] en de artikelen en bijlagen van [beschikking 2003/803] eraan in de weg dat een nationale regeling het model van Europees gezelschapsdierenpaspoort tevens aanwendt als bewijs van identificatie en registratie van honden en daarbij erin voorziet dat derden met identificatieklevers wijzigingen aanbrengen inzake de identificatie van de eigenaar en het dier in de delen I tot en met III van een door een erkende dierenarts geattesteerd Europees gezelschapsdierenpaspoort, waarbij de vroegere identificatiegegevens worden overkleefd?

2)      Zijn nationale bepalingen, die het model van Europees gezelschapsdierenpaspoort, zoals opgenomen in [beschikking 2003/803,] eveneens aanwenden als bewijs van identificatie en registratie van honden en daarbij erin voorzien dat derden met identificatieklevers wijzigingen aanbrengen inzake de identificatie van de eigenaar en het dier in de delen I tot en met III van dergelijk paspoort, technische voorschriften in de zin van artikel 1 van [richtlijn 98/34], die ingevolge artikel 8 van die richtlijn voor de vaststelling ervan aan de Europese Commissie moeten worden meegedeeld?”

 Zaak C‑57/10

35      Het beroep in het hoofdgeding in zaak C‑57/10, dat op 7 juni 2004 door de Vlaamse Dierenartsenvereniging is ingesteld, strekt tot nietigverklaring van het besluit van 5 mei 2004.

36      Dienaangaande betoogt verzoekster in het hoofdgeding dat dit besluit in strijd is met de artikelen 3, sub g, EG, 30 EG, 81 EG en 82 EG, met het vrije verkeer van goederen, diensten, personen en kapitaal, met verordening nr. 998/2003, met beschikking 2003/803 en met richtlijn 98/34.

37      Voor zover het besluit van 5 mei 2004 gedetailleerdere eisen stelt aan de vaststelling van het uniek nummer op het gezelschapsdierenpaspoort dan de regeling van de Unie, gaat het voorbij aan de rechtstreekse werking die verordeningen en beschikkingen van de Unie volgens artikel 249 EG hebben, en vormt het een technisch voorschrift dat in strijd met richtlijn 98/34 niet aan de Commissie is meegedeeld.

38      Verweerder in het hoofdgeding voert aan dat de nationale autoriteiten voor de vaststelling van dit uniek nummer overeenkomstig verordening nr. 998/2003 over een beoordelingsmarge beschikken die hen toestaat aanvullende beslissingen te nemen om een correcte identificatieprocedure op te zetten. Hij is tevens van mening dat het besluit van 5 mei 2004 buiten het toepassingsgebied van richtlijn 98/34 valt.

39      In het arrest van 9 januari 2006 (nr. 136 163) heeft de verwijzende rechter een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dit besluit verworpen en geoordeeld dat de loutere omstandigheid dat een bepaalde aangelegenheid door rechtstreeks verbindende bepalingen op het niveau van de Unie geregeld is, niet belet dat de ter zake bevoegde nationale overheid bijkomend, met het oog op de behartiging van het binnenlands algemeen belang, een eigen regeling opzet ten aanzien van aspecten die niet in de regeling van de Unie vervat zijn of wanneer deze regeling niet aan een bijkomende nationale regeling in de weg staat. Volgens de verwijzende rechter kon verweerder in het hoofdgeding dus een internrechtelijke regeling opzetten, voor zover daarmee geen afbreuk werd gedaan aan de volle werking van de regelgeving van de Unie. Aangezien noch verordening nr. 998/2003, noch beschikking 2003/803 voorschriften bevat met betrekking tot de aanmaak van paspoorten voor katten en fretten en de verdeling ervan onder dierenartsen, blijft het bestreden besluit binnen het door deze beschikking vastgestelde kader.

40      Aangezien verzoekster in het hoofdgeding vasthoudt aan haar standpunt dat het besluit van 5 mei 2004 onverenigbaar is met de regelgeving van de Unie, heeft de Raad van State de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staan de artikelen 3, [sub] b, 4[, lid] 2, 5 en 17, tweede [alinea], van [verordening nr. 998/2003] en de artikelen en bijlagen van [beschikking 2003/803] eraan in de weg dat een nationale regeling inzake het paspoort voor katten en fretten verwijst naar het model en de aanvullende eisen vastgesteld bij [...] beschikking [2003/803], doch bijkomend voorschrijft dat elk paspoort moet voorzien zijn van een uniek nummer, bestaande uit dertien karakters, namelijk ‚BE’, de ISO-code voor België, gevolgd door het erkenningsnummer van de verdeler bestaande uit twee cijfers, en een volgnummer bestaande uit negen cijfers?

2)       Is een nationale regeling die inzake het paspoort voor katten en fretten verwijst naar het model en de aanvullende eisen vastgesteld bij [...] beschikking [2003/803], doch bijkomend voorschrijft dat elk paspoort moet voorzien zijn van een uniek nummer, bestaande uit dertien karakters, namelijk ‚BE’, de ISO-code voor België, gevolgd door het erkenningsnummer van de verdeler bestaande uit twee cijfers, en een volgnummer bestaande uit negen cijfers, een technisch voorschrift in de zin van artikel 1 van [richtlijn nr. 98/34], [dat] ingevolge artikel 8 van die richtlijn voor de vaststelling ervan bij de [...] Commissie [moet] worden aangemeld?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Voorafgaande opmerkingen

41      In haar opmerkingen heeft de Vlaamse Dierenartsenvereniging, verzoekster in de drie hoofdgedingen, twee extra vragen geformuleerd waarover het Hof zich volgens haar, gelet op het belang ervan, eveneens dient uit te spreken.

42      In dit verband zij eraan herinnerd dat het in het kader van de samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties waarin artikel 267 VWEU voorziet, uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt, om, gelet op de bijzonderheden van de bij hem aanhangige zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie in die zin arrest van 15 oktober 2009, Hochtief en Linde-Kca-Dresden, C‑138/08, Jurispr. blz. I‑9889, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43      De bevoegdheid om de aan het Hof voor te leggen vragen te bepalen, komt dus alleen aan de nationale rechter toe, en de partijen kunnen de inhoud daarvan niet wijzigen (arrest Hochtief en Linde-Kca-Dresden, reeds aangehaald, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

44      Bovendien zou een substantiële wijziging van de prejudiciële vragen of een antwoord op de aanvullende, in de opmerkingen van verzoekster in het hoofdgeding vermelde vragen onverenigbaar zijn met de rol die het Hof bij artikel 267 VWEU is toebedeeld, alsook met zijn verplichting, de regeringen van de lidstaten en de belanghebbende partijen in staat te stellen opmerkingen in te dienen overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, aangezien ingevolge deze bepaling alleen de verwijzingsbeslissingen ter kennis van de belanghebbende partijen worden gebracht (zie in die zin arrest Hochtief en Linde-Kca-Dresden, reeds aangehaald, punt 22 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Hieruit volgt dat het Hof de aanvullende vragen van de Vlaamse Dierenartsenvereniging niet kan onderzoeken.

 Eerste vraag in de zaken C‑42/10 en C‑57/10

46      Met zijn eerste vraag in de zaken C‑42/10 en C‑57/10 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die bepaalt dat paspoorten voor gezelschapsdieren voorzien moeten zijn van een uniek nummer dat de – uit twee karakters bestaande – ISO-code voor het Koninkrijk België, „BE”, omvat, gevolgd door het – uit twee cijfers bestaande – erkenningsnummer van de erkende verdeler en een volgnummer van negen cijfers.

47      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de bepalingen van een verordening wegens hun aard en hun functie in het systeem van de bronnen van het recht van de Unie in het algemeen rechtstreekse werking hebben in de nationale rechtsorden, zonder dat de nationale instanties uitvoeringsmaatregelen hoeven te treffen of dat de wetgever van de Unie aanvullende regelingen hoeft vast te stellen (arrest van 28 oktober 2010, SGS Belgium e.a., C‑367/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48      Voor sommige bepalingen van verordeningen kan het evenwel noodzakelijk zijn dat nationale maatregelen ter uitvoering ervan worden vastgesteld, ook al worden deze bepalingen door een uitvoeringsbeschikking aangevuld (zie in die zin arrest van 11 januari 2001, Monte Arcosu, C‑403/98, Jurispr. blz. I‑103, punt 26).

49      Dit is duidelijk het geval voor artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 998/2003, gelezen in samenhang met bijlage II, B, punt 2, sub c, bij beschikking 2003/803.

50      Behalve de bepaling dat de reeks karakters die het unieke nummer vormen dat op het gezelschapsdierenpaspoort moet worden geplaatst, met de ISO-code van de lidstaat van uitgifte moet beginnen, bevatten deze voorschriften van verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803 geen specifieke regels over de wijze waarop dit nummer moet worden vastgesteld. Het is dus aan de lidstaten om te bepalen hoe dit nummer moet worden vastgesteld.

51      Vastgesteld moet worden dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regelgeving voldoet aan de vereisten die in artikel 5, lid 1, sub b, van verordening nr. 998/2003, gelezen in samenhang met bijlage II, B, punt 2, sub c, bij beschikking 2003/803 aan de nummering van de paspoorten worden gesteld. Deze nationale regeling bepaalt immers dat elk paspoort een uniek nummer heeft en dat de eerste twee karakters van dit nummer verwijzen naar de ISO-code van het Koninkrijk België, namelijk „BE”. Door uitvoering te geven aan bovengenoemde bepalingen van het recht van de Unie en voorts de nummeringswijze voor de andere karakters van het paspoortnummer te preciseren, verzekert de betrokken nationale regeling dat deze bepalingen hun volle werking ontplooien.

52      Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag in de zaken C‑42/10 en C‑57/10 worden geantwoord dat de artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 aldus moeten worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die bepaalt dat paspoorten voor gezelschapsdieren voorzien moeten zijn van een uniek nummer dat de – uit twee karakters bestaande – ISO-code voor de betrokken lidstaat omvat, gevolgd door het – uit twee cijfers bestaande – erkenningsnummer van de erkende verdeler en een volgnummer van negen cijfers, voor zover deze regeling garandeert dat dit identificatienummer uniek is.

 Tweede vraag in zaak C‑42/10 en eerste vraag in zaak C‑45/10

53      Met zijn tweede vraag in zaak C‑42/10 en zijn eerste vraag in zaak C‑45/10 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 in de weg staan aan regelingen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, krachtens welke het gezelschapsdierenpaspoort niet alleen overeenkomstig de regelgeving van de Unie wordt gebruikt als reisdocument, maar ook als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau, en de hierop aangebrachte gegevens ter identificatie van de eigenaar en het dier anders worden voorgesteld dan is vastgelegd in beschikking 2003/803 en wijzigingen hieraan worden aangebracht door het overplakken van de oude door de nieuwe gegevens.

54      Wat in de eerste plaats het gebruik van het gezelschapsdierenpaspoort als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau betreft, moet worden opgemerkt dat dit niet dezelfde doeleinden dient als die welke worden nagestreefd door de regelgeving van de Unie, namelijk de harmonisatie van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële intracommunautaire verkeer van gezelschapsdieren, maar parallelle doeleinden.

55      Dienaangaande zij opgemerkt dat noch uit de letter noch uit de geest van verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803 kan worden afgeleid dat het gezelschapsdierenpaspoort uitsluitend als functie heeft te voldoen aan de doelstellingen van de regelgeving van de Unie, en dat het om die reden verboden zou zijn om dit paspoort op nationaal niveau voor andere doeleinden te gebruiken. Uit de punten 3 en 4 van de considerans van beschikking 2003/803 en het bij deze beschikking gevoegde modelpaspoort blijkt integendeel dat dit paspoort bladzijden bevat waarop gegevens kunnen worden vermeld die geen verband houden met de regelgeving van de Unie. Zo wordt in dit paspoort plaats ingeruimd voor vaccinatiebewijzen waarin verordening nr. 998/2003 niet voorziet en voor rubrieken met de naam „klinisch onderzoek” en „legalisatie”, zodat de gezelschapsdierenpaspoorten ook kunnen worden gebruikt voor het verkeer van dieren buiten de Unie.

56      In beginsel kan dus niet worden verboden dat dit paspoort wordt gebruikt voor andere doeleinden dan die welke door de regelgeving van de Unie worden nagestreefd.

57      Dit gebruik mag wel geen afbreuk doen aan de doeltreffende werking van verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803 en aan de door deze verordening en beschikking beoogde doelstellingen. Het is evenwel niet aangetoond en zelfs niet aangevoerd door de partijen in het hoofdgeding of door de in artikel 23 van het Statuut van het Hof bedoelde belanghebbende partijen die opmerkingen hebben ingediend, dat het gebruik van dit paspoort als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau een dergelijk effect heeft.

58      Wat in de tweede plaats de vermelding van de gegevens ter identificatie van de eigenaar en het dier betreft, waaraan wijzigingen worden aangebracht door het overplakken van de oude door de nieuwe gegevens, moet worden vastgesteld dat een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is tot gevolg heeft dat het format van het hierin vastgestelde gezelschapsdierenpaspoort verschilt van dat van het in beschikking 2003/803 vastgestelde modelpaspoort.

59      Zo bepaalt bijlage I bij beschikking 2003/803 dat de eerste bladzijde van het modelpaspoort drie velden omvat waarin de identiteit en het adres van drie opeenvolgende eigenaars van het dier kunnen worden vermeld, terwijl de in hoofdgeding aan de orde zijnde regeling bepaalt dat de eerste bladzijde van het gezelschapsdierenpaspoort slechts één veld bevat, waarop achtereenvolgens zelfklevers moeten worden aangebracht naarmate er zich wijzigingen voordoen in het adres of de identiteit van de eigenaar van het dier.

60      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat tot de lidstaten gerichte beschikkingen van de Commissie ingevolge artikel 288, vierde alinea, VWEU verbindend zijn in al hun onderdelen.

61      Bovendien blijkt uit het voorwerp zelf van beschikking 2003/803, uit het modelpaspoort in bijlage I bij deze beschikking en uit bijlage II, A, punt 1, bij deze beschikking, die bepaalt dat „[h]et modelpaspoort [...] een uniform format [dient] te hebben”, dat deze beschikking tot doel heeft een uniform document vast te stellen, ongeacht de lidstaat van uitgifte, waarvan de vorm en de inhoud vastliggen voor de lidstaten, onder voorbehoud van geringe aanpassingen, die limitatief zijn vastgesteld in bijlage II, C, punt 4, van deze beschikking.

62      Door de eerste bladzijde van het gezelschapsdierenpaspoort zodanig vorm te geven dat deze slechts één veld bevat waarin de identiteit en het adres van de eerste eigenaar van het dier moeten worden vermeld en waaraan latere wijzigingen worden aangebracht door middel van zelfklevende etiketten die hierover worden geplakt, voldoet een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is niet aan het door het modelpaspoort gestelde vereiste van een uniform format, dat met name inhoudt dat de eerste bladzijde van het gezelschapsdierenpaspoort zoveel velden en een zodanig format bevat dat de identiteit en het adres van drie opeenvolgende eigenaars van het dier kunnen worden vermeld.

63      Voorts maakt het gebruik van zelfklevende etiketten die over elkaar worden geplakt het, zoals de Commissie ter terechtzitting heeft gesteld, onmogelijk om de opeenvolgende eigenaars van het dier te identificeren, hoewel deze identificatie op veterinairrechtelijk gebied van beslissend belang is en verordening nr. 998/2003 en beschikking 2003/803 juist op dit gebied zijn vastgesteld.

64      Het gebruik van zelfklevende etiketten zoals die waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling voorziet, leidt niet alleen tot een wijziging van het door het modelpaspoort vereiste format, maar heeft eveneens tot gevolg dat het vervoer van gezelschapsdieren buiten de lidstaat van oorsprong wordt belemmerd doordat in een dergelijk geval in de lidstaat van bestemming een nieuw paspoort moet worden uitgegeven.

65      Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag in zaak C‑42/10 en de eerste vraag in zaak C‑45/10 worden geantwoord dat de artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 aldus moeten worden uitgelegd dat zij:

–        niet in de weg staan aan een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, krachtens welke het gezelschapsdierenpaspoort niet alleen overeenkomstig de regelgeving van de Unie wordt gebruikt als reisdocument, maar ook als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau, en

–        in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke het gezelschapsdierenpaspoort één veld bevat waarin de identiteit en het adres van de eigenaar van het dier moeten worden vermeld, en latere wijzigingen hieraan worden aangebracht door middel van zelfklevende etiketten die hierover worden geplakt.

 Tweede vraag in de zaken C‑45/10 en C 57/10

66      Met zijn tweede vraag in de zaken C‑45/10 en C‑57/10 wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of nationale bepalingen zoals die welke vervat zijn in de Belgische regeling inzake het gezelschapsdierenpaspoort en die betrekking hebben op het gebruik ervan als bewijs van identificatie en registratie van honden en op het gebruik van zelfklevende etiketten om de identiteitsgegevens van de eigenaar en het dier te wijzigen, enerzijds, en op de vaststelling van een uniek nummer voor katten en fretten, anderzijds, moeten worden beschouwd als technische voorschriften in de zin van richtlijn 98/34.

67      Zoals blijkt uit de rechtsgrondslag van richtlijn 98/34, namelijk artikel 100 A EG-Verdrag (na wijziging artikel 95 EG), en de punten 2 en 4 van de considerans van deze richtlijn, draagt de regelgeving van de Unie die in een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften voorziet en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij vaststelt, bij tot de goede werking van de interne markt door met name het vrije verkeer van goederen te waarborgen.

68      Voorts heeft het Hof gepreciseerd dat het vrije verkeer van goederen enkel geldt voor waren die in geld waardeerbaar zijn en als zodanig het voorwerp van handelstransacties kunnen vormen (zie in die zin met name arresten van 10 december 1968, Commissie/Italië, 7/68, Jurispr. blz. 617, 626, en 26 oktober 2006, Commissie/Griekenland, C‑65/05, Jurispr. blz. I‑10341, punten 23‑25).

69      Vaststaat dat gezelschapsdierenpaspoorten als zodanig niet het voorwerp van handelstransacties kunnen vormen, aangezien zij een uniek nummer dragen en een specifiek dier identificeren.

70      Het is dus uitgesloten dat deze paspoorten als „goederen” in de zin van de rechtspraak van het Hof worden gekwalificeerd en dat richtlijn 98/34 hierop van toepassing is. Bijgevolg kunnen specificaties zoals die welke zijn vastgesteld in de Belgische regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, niet worden gekwalificeerd als technische specificaties die overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn vooraf aan de Commissie moeten worden meegedeeld en bij gebreke daarvan door de nationale rechter buiten toepassing moeten worden gelaten (zie in die zin arrest van 8 november 2007, Schwibbert, C‑20/05, Jurispr. blz. I‑9447, punten 33 en 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

71      Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag in de zaken C‑45/10 en C‑57/10 worden geantwoord dat nationale bepalingen zoals die welke vervat zijn in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling inzake het gezelschapsdierenpaspoort en die betrekking hebben op het gebruik ervan als bewijs van identificatie en registratie van honden en op het gebruik van zelfklevende etiketten om de identiteitsgegevens van de eigenaar en het dier te wijzigen, enerzijds, en op de vaststelling van een uniek nummer voor katten en fretten, anderzijds, geen technische voorschriften in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/34 vormen die overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn vooraf aan de Commissie moeten worden meegedeeld.

 Kosten

72      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1)      De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 998/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren en houdende wijziging van richtlijn 92/65/EEG van de Raad, en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803/EG van de Commissie van 26 november 2003 tot vaststelling van een modelpaspoort voor het intracommunautair verkeer van honden, katten en fretten, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een nationale regeling die bepaalt dat paspoorten voor gezelschapsdieren voorzien moeten zijn van een uniek nummer dat de – uit twee karakters bestaande – ISO-code voor de betrokken lidstaat omvat, gevolgd door het – uit twee cijfers bestaande – erkenningsnummer van de erkende verdeler en een volgnummer van negen cijfers, voor zover deze regeling garandeert dat dit identificatienummer uniek is.

2)      De artikelen 3, sub b, 4, lid 2, 5 en 17, tweede alinea, van verordening nr. 998/2003 en de artikelen en bijlagen van beschikking 2003/803 moeten aldus worden uitgelegd dat zij:

–        niet in de weg staan aan een regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, krachtens welke het gezelschapsdierenpaspoort niet alleen overeenkomstig de regelgeving van de Unie wordt gebruikt als reisdocument, maar ook als bewijs van identificatie en registratie van honden op nationaal niveau, en

–        in de weg staan aan een nationale wettelijke regeling zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, volgens welke het gezelschapsdierenpaspoort één veld bevat waarin de identiteit en het adres van de eigenaar van het dier moeten worden vermeld, en latere wijzigingen hieraan worden aangebracht door middel van zelfklevende etiketten die hierover worden geplakt.

3)      Nationale bepalingen zoals die welke vervat zijn in de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling inzake het gezelschapsdierenpaspoort en die betrekking hebben op het gebruik ervan als bewijs van identificatie en registratie van honden en op het gebruik van zelfklevende etiketten om de identiteitsgegevens van de eigenaar en het dier te wijzigen, enerzijds, en op de vaststelling van een uniek nummer voor katten en fretten, anderzijds, vormen geen technische voorschriften in de zin van artikel 1 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd door richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, die overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn vooraf aan de Europese Commissie moeten worden meegedeeld.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.

Top