Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0011

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 februari 2011.
Staatssecretaris van Financiën tegen Marishipping and Transport BV.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hoge Raad der Nederlanden - Nederland.
Prejudiciële verwijzing - Verordening (EEG) nr. 2658/87 - Gemeenschappelijk douanetarief - Douanerechten - Vrijstelling - Farmaceutische stoffen - Samenstelling - Beperkingen.
Zaak C-11/10.

Jurisprudentie 2011 I-00677

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:91

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

17 februari 2011 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EEG) nr. 2658/87 – Gemeenschappelijk douanetarief – Douanerechten – Vrijstelling – Farmaceutische stoffen – Samenstelling – Beperkingen”

In zaak C‑11/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Hoge Raad der Nederlanden bij beslissing van 18 december 2009, ingekomen bij het Hof op 8 januari 2010, in de procedure

Staatssecretaris van Financiën

tegen

Marishipping and Transport BV,

wijst

HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.‑J. Kasel (rapporteur), kamerpresident, E. Levits en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. M. Wissels en B. Koopman als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en L. Bouyon als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van het eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, van de gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij de verordeningen (EG) nrs. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 (PB L 279, blz. 1) en 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002 (PB L 290, blz. 1; hierna: „verordening nr. 2658/87”).

2        Die vragen zijn gerezen in het kader van een geding tussen de Staatssecretaris van Financiën en Marishipping and Transport BV (hierna: „Marishipping”), een in Nederland gevestigde vennootschap, over de vraag of de voor farmaceutische stoffen verleende vrijstelling van douanerechten enkel van toepassing is op producten die bestaan uit zuivere farmaceutische stoffen, dan wel of zij tevens van toepassing is op producten waaraan andere stoffen zijn toegevoegd.

 Toepasselijke bepalingen

3        Bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87, die voorschriften bevat die van toepassing zijn op de voor bepaalde categorieën farmaceutische stoffen verleende vrijstelling van douanerechten, bepaalt:

„Vrijstelling van douanerechten wordt verleend voor de volgende categorieën farmaceutische producten:

i)      de in bijlage 3 opgenomen farmaceutische stoffen die bekendstaan onder de CAS RN (Chemical Abstracts Service Registry Numbers) en de internationale generieke benamingen (INN).”

4        In bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 2, sub i, bij verordening nr. 2658/87 wordt bepaald:

„Bijzondere gevallen:

„i)      De INN omvatten uitsluitend de stoffen die zijn beschreven in de lijsten van aanbevolen en voorgestelde INN bekendgemaakt door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Indien het aantal door de INN omvatte stoffen minder is dan het aantal stoffen omvat door de CAS RN, dan worden uitsluitend de door de INN omvatte stoffen vrijgesteld van rechten.”

5        Op de lijst van farmaceutische stoffen waarvoor vrijstelling van rechten kan worden verleend, staat onder meer chitosan (poliglusam).

6        Chitosan en ascorbinezuur hebben allebei een eigen internationale generieke benaming en een eigen CAS-nummer.

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

7        Marishipping heeft in de jaren 2002 en 2003 diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor een product dat zij in die aangiften omschreef als „absorbital poeder” (hierna: „goederen”). De goederen zijn aangegeven onder tariefpost 3913 90 80 van de gecombineerde nomenclatuur. Voor de invoer van goederen van deze post gold in de jaren 2002 en 2003 een tarief aan douanerechten van respectievelijk 7,6 % en 7,1 %. In haar aangiften beriep Marishipping zich op een vrijstelling van douanerechten voor de goederen, waarbij zij verwees naar bijlage I bij verordening nr. 2658/87.

8        Na de goederen te hebben gecontroleerd, heeft de inspecteur van de douane zich op het standpunt gesteld dat die goederen, die voor 96 % uit chitosan, voor 3 % uit ascorbinezuur en voor 1 % uit wijnsteenzuur waren samengesteld, niet in aanmerking kwamen voor bovengenoemde vrijstelling. De inspecteur was van mening dat de vrijstelling van douanerechten voor chitosan beperkt is tot de zuivere stof en niet kan worden toegepast op goederen als die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn. Bijgevolg is hij overgegaan tot navordering van de douanerechten over die ingevoerde goederen.

9        Blijkens de verwijzingsbeschikking beschermen de andere in de goederen voorkomende stoffen, te weten ascorbinezuur en wijnsteenzuur, de chitosan tegen oxidatie en zijn zij aan laatstgenoemde stof toegevoegd om de houdbaarheid ervan te bevorderen. Deze twee toegevoegde zuren beïnvloeden de werkzaamheid van de stof chitosan niet. De houdbaarheid van laatstgenoemde stof in zuivere vorm kan ook worden bevorderd door de stof vacuüm te verpakken. De goederen zijn bestemd om te worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van een product dat als afslankproduct wordt verkocht.

10      De Rechtbank te Haarlem, waaraan het beroep van Marishipping tegen de door de douane-inspecteur opgelegde aanslagen tot navordering van de douanerechten in eerste aanleg was voorgelegd, oordeelde dat het beroep ongegrond was. Marishipping heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, dat in zijn arrest van 18 december 2007 oordeelde dat de toevoeging van zeer geringe hoeveelheden ascorbinezuur en wijnsteenzuur om een betere houdbaarheid van de voornaamste stof te garanderen, niet in de weg staat aan toepassing van de vrijstelling voor farmaceutische producten. Derhalve heeft het Gerechtshof die uitspraak vernietigd en de aan Marishipping betekende navorderingsaanslagen nietig verklaard.

11      In zijn cassatieberoep voert de Staatssecretaris van Financiën aan dat de toepasselijke bepalingen van bijlage I bij verordening nr. 2658/87 niet toestaan dat de hierin neergelegde vrijstelling wordt verleend voor een farmaceutisch product dat is samengesteld uit een farmaceutische basisstof waaraan andere farmaceutische stoffen zijn toegevoegd, en dit ongeacht het gehalte van de toegevoegde stoffen.

12      De verwijzende rechter merkt op dat die toepasselijke bepalingen niet uitdrukkelijk voorschrijven dat, om in aanmerking te kunnen komen voor de vrijstelling van douanerechten op grond van bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87, de bedoelde stoffen zich in zuivere vorm moeten bevinden. Hij vraagt zich evenwel af of, gelet op de rechtspraak van het Hof, en in het bijzonder punt 13 van het arrest van 18 maart 1986, Ethicon (58/85, Jurispr. blz. 1131), aan de actieve farmaceutische stof andere stoffen mogen worden toegevoegd en, zo ja, welke beperkingen alsdan dienen te worden gesteld om de goederen nog steeds in aanmerking te laten komen voor de vrijstelling van douanerechten.

13      In deze omstandigheden heeft de Hoge Raad der Nederlanden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Is de vrijstelling van douanerechten voor farmaceutische stoffen neergelegd in bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 [...], eerste deel, titel II, deel C, [punt 1,] letter i, in samenhang met de in het derde deel (bijlagen), afdeling II, bijlage 3 opgenomen lijst van farmaceutische stoffen, beperkt tot de genoemde (chemische) stof in zuivere vorm?

2)      Indien aan de aangewezen farmaceutische stof andere stoffen mogen worden toegevoegd, welke beperkingen dienen dan daarbij te gelden?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

14      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87, aldus moet worden uitgelegd dat een op de lijst van stoffen in bijlage 3 in het derde deel van diezelfde bijlage I vermelde farmaceutische stof waaraan andere, met name farmaceutische, stoffen zijn toegevoegd, nog steeds in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van douanerechten die van toepassing zou zijn geweest indien een dergelijke stof zich in zuivere vorm had bevonden.

15      Teneinde deze vraag te kunnen beantwoorden, dient erop te worden gewezen dat noch bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87, noch bijlage 3 in het derde deel van diezelfde bijlage I, uitdrukkelijk bepaalt dat om in aanmerking te kunnen komen voor de vrijstelling van douanerechten voor de in bijlage 3 genoemde farmaceutische producten, deze zich in zuivere vorm moeten bevinden.

16      Evenwel moet worden gepreciseerd dat de bepaling, die voorziet in de toepassing van een vrijstelling van douanerechten, een uitzondering vormt op het beginsel dat op in de Europese Unie ingevoerde producten in het algemeen douanerechten worden geheven, en, bijgevolg, als afwijkende bepaling, strikt moet worden uitgelegd.

17      Bij gebreke van een uitdrukkelijke aanwijzing of factor waaruit kan worden afgeleid dat de Uniewetgever wilde voorzien in een vrijstelling van douanerechten voor de in voornoemde bijlage 3 genoemde farmaceutische stoffen die zich, los van eventuele in die stoffen aanwezige residuele onzuiverheden, niet in zuivere vorm bevinden, kan verordening nr. 2658/87 derhalve niet aldus worden uitgelegd dat die vrijstelling kan worden verleend voor farmaceutische stoffen waaraan andere stoffen zijn toegevoegd.

18      Stoffen, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die in wisselende hoeveelheden zijn toegevoegd aan de basisstof, en die als zodanig geen deel uitmaken van die stof of het product waaruit die stof wordt verkregen, kunnen niet worden geacht dergelijke residuele onzuiverheden te vormen.

19      Hieruit volgt dat verordening nr. 2658/87 aldus moet worden uitgelegd dat voor goederen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die zijn samengesteld uit een farmaceutische basisstof, in casu chitosan, waaraan andere (farmaceutische) stoffen zijn toegevoegd, niet de in die verordening voorziene vrijstelling kan worden verleend.

20      Allereerst moet worden gepreciseerd dat die uitlegging, zoals met name de Europese Commissie opmerkt, wordt bevestigd door de richtsnoeren inzake het gebruik van INN wat farmaceutische stoffen betreft. Volgens die richtsnoeren zijn de INN immers in beginsel geselecteerd voor welomschreven, afzonderlijke stoffen, die ondubbelzinnig kunnen worden aangeduid door een chemische naam (of formule), aangezien het INN-programma uitgaat van het principe dat geen namen worden toegekend voor mengsels van stoffen.

21      In casu volgt uit het dossier dat de aan chitosan toegekende INN de goederen niet dekt, aangezien die goederen een te hoog gehalte aan andere stoffen bevatten.

22      Aangaande de CAS-nummers, waarnaar bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87 eveneens verwijst, moet worden gepreciseerd dat tevens vaststaat dat, zoals de Nederlandse regering en de Commissie hebben opgemerkt, zowel chitosan (CAS 9012‑76‑4) als ascorbinezuur (CAS 5081‑7) en wijnsteenzuur (CAS 8769‑4) elk een eigen CAS-indentificatienummer hebben, en dat een mengsel van die stoffen niet kan worden geïdentificeerd aan de hand van één enkel CAS-nummer.

23      Voorts strookt de in punt 19 van het onderhavige arrest gegeven uitlegging met het beginsel dat de bepalingen inzake schorsingen en vrijstellingen van douanerechten moeten voldoen aan de vereisten van rechtszekerheid en rekening moeten houden met de moeilijkheden waarvoor de nationale douanediensten staan bij de vervulling van hun omvangrijke en ingewikkelde taken (zie in die zin arrest Ethicon, reeds aangehaald, punt 12, en arrest van 3 december 1998, Schoonbroodt, C‑247/97, Jurispr. blz. I‑8095, punt 23).

24      Ofschoon het vereiste dat farmaceutische stoffen, om in aanmerking te kunnen komen voor de in bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87 voorziene vrijstelling van douanerechten, zich in beginsel in zuivere vorm moeten bevinden, de douaneautoriteiten weliswaar niet ontslaat van de verplichting om, in voorkomend geval, een monster van een geïmporteerd goed chemisch te analyseren, neemt dit niet weg dat die autoriteiten zich bij die chemische analyse kunnen beperken tot het onderzoek of die goederen daadwerkelijk uitsluitend bestaan uit een stof die is vermeld op de lijst van farmaceutische stoffen die in aanmerking kunnen komen voor de betrokken vrijstelling, zonder gehouden te zijn om de andere stoffen in die goederen te identificeren of te bepalen wat hun gehalte is binnen de samenstelling van die goederen.

25      Tot slotte is die uitlegging het meest geschikt om een uniforme toepassing van de bepalingen van verordening nr. 2658/87 te garanderen, aangezien zij de nationale douaneautoriteiten slechts een beperkte beoordelingsmarge laat om te bepalen of een farmaceutische stof zich al dan niet in zijn zuivere vorm bevindt.

26      Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de eerste vraag worden geantwoord dat bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening nr. 2658/87 aldus moet worden uitgelegd dat een op de lijst van stoffen in bijlage 3 in het derde deel van diezelfde bijlage I vermelde farmaceutische stof, waaraan andere, met name farmaceutische, stoffen zijn toegevoegd, niet meer in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van douanerechten die van toepassing zou zijn geweest indien die stof zich in zuivere vorm had bevonden.

 Tweede vraag

27      Gezien het antwoord op de eerste vraag, hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

 Kosten

28      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

Bijlage I, eerste deel, titel II, deel C, punt 1, sub i, bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief‑ en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij de verordeningen (EG) nrs. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 en 1832/2002 van de Commissie van 1 augustus 2002, moet aldus worden uitgelegd dat een op de lijst van stoffen in bijlage 3 in het derde deel van diezelfde bijlage I vermelde farmaceutische stof, waaraan andere, met name farmaceutische, stoffen zijn toegevoegd, niet meer in aanmerking kan komen voor de vrijstelling van douanerechten die van toepassing zou zijn geweest indien die stof zich in zuivere vorm had bevonden.

ondertekeningen


* Procestaal: Nederlands.

Top