This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62010CC0177
Opinion of Advocate General Sharpston delivered on 12 May 2011. # Francisco Javier Rosado Santana v Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía. # Reference for a preliminary ruling: Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla - Spain. # Social policy - Directive 1999/70/EC - Framework agreement on fixed-term work concluded by ETUC, UNICE and CEEP - Clause 4 - Application of the framework agreement to the civil service - Principle of non-discrimination. # Case C-177/10.
Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 12 mei 2011.
Francisco Javier Rosado Santana tegen Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla - Spanje.
Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Toepassing van raamovereenkomst op ambtenaren - Non-discriminatiebeginsel.
Zaak C-177/10.
Conclusie van advocaat-generaal Sharpston van 12 mei 2011.
Francisco Javier Rosado Santana tegen Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla - Spanje.
Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Clausule 4 - Toepassing van raamovereenkomst op ambtenaren - Non-discriminatiebeginsel.
Zaak C-177/10.
Jurisprudentie 2011 I-07907
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:301
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
E. SHARPSTON
van 12 mei 2011 (1)
Zaak C‑177/10
Francisco Javier Rosado Santana
tegen
Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía
[verzoek van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla (Spanje) om een prejudiciële beslissing]
„Sociale politiek – Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd – Openbare dienst – Discriminatieverbod – Tijdelijk functionaris”
1. Met het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing wordt het Hof opnieuw verzocht om uitlegging van de op 18 maart 1999 door het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV), de Unie van Industrie‑ en Werkgeversfederaties der Europese Gemeenschap (UNICE) en het Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven (CEEP) gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG (hierna: „richtlijn”).(2)
2. In de onderhavige zaak gaat het in het bijzonder om de verenigbaarheid met clausule 4 van de raamovereenkomst van een bepaling in een bevorderingsregeling voor ambtenaren. De betrokken bepaling schreef voor dat kandidaten een bepaalde anciënniteit moesten hebben als ambtenaar in vaste dienst (dit wil zeggen, ambtenaar met een vaste aanstelling of voor onbepaalde tijd) om voor bevordering volgens die regeling in aanmerking te komen. Ambtenaren die hun beroepservaring hadden opgedaan op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, kwamen bijgevolg niet voor bevordering in aanmerking.
Rechtskader
Unierecht
3. De tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst bepaalt:
„De partijen bij deze overeenkomst [EVV, UNICE en CEEP] erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien.”
4. Clausule 1 van de raamovereenkomst bepaalt:
„Het doel van deze raamovereenkomst is:
a) de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;
[...]”
5. Clausule 3 van deze raamovereenkomst luidt:
„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1. ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;
2. ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden.
[...]”
6. Clausule 4 van de raamovereenkomst („Non-discriminatiebeginsel”) luidt:
„1. Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
[...]
4. Vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden geschiedt voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn.”
7. Clausule 8, punt 5, van deze raamovereenkomst luidt:
„Het voorkomen en beslechten van geschillen alsmede de behandeling van klachten over de toepassing van deze overeenkomst geschieden in overeenstemming met de nationale wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten of gebruiken.”
Nationaal recht
8. Behalve op de richtlijn en de raamovereenkomst beroept F. J. Rosado Santana zich blijkens de verwijzingsbeslissing ook op a) artikel 14 van de Spaanse grondwet waarin het beginsel van gelijke behandeling is neergelegd, en b) artikel 1 van wet nr. 70/1978 van 26 december 1978 tot erkenning van de eerder in overheidsdienst vervulde dienstjaren (hierna: „wet nr. 70/1978”), dat bepaalt:
„1. Ten aanzien van ambtenaren in vaste dienst bij de staat, de territoriale bestuurslichamen, overheidsinstellingen, justitie, arbeidsrechtelijke rechtscolleges en organen van de sociale zekerheid wordt de totale diensttijd in aanmerking genomen die zij aldaar hebben vervuld voordat de desbetreffende diensten, rangen of posten werden gecreëerd of voordat zij daarin werden aangesteld, alsmede de stageperiode van de ambtenaren die de toelatingsexamens voor een aanstelling in vaste dienst bij de overheid met goed gevolg hebben afgelegd.
2. Als tijdvakken van actieve dienst worden alle tijdvakken aangemerkt, die zijn vervuld in de overheidssectoren genoemd in het vorige lid, zowel als ambtenaar in tijdelijke dienst (voor bepaalde tijd of ad interim) als krachtens een – al dan niet schriftelijk vastgelegde – publiek‑ of privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst.”
9. Voorts vermeldt de verwijzingsbeslissing dat de toepasselijkheid van wet nr. 70/1978 in het hoofdgeding wordt betwist door de Junta de Andalucía (bestuur van de autonome regio Andalusië; hierna: „Junta”), op grond dat die wet volgens de nationale rechtspraak niet van toepassing is op selectieprocedures voor ambtenaren op basis van waardering van de verdiensten.
10. Ook de Spaanse regering betwist in haar schriftelijke opmerkingen de toepasselijkheid van wet nr. 70/1978. Zij verwijst in dit verband naar de 22e aanvullende bepaling van wet nr. 30/1984 van 2 augustus 1984 tot hervorming van de openbare dienst. Hierin zijn bepaalde voorwaarden vastgelegd voor bevordering van groep D naar groep C binnen de ambtelijke dienst, waaronder een anciënniteit van tien jaar vaste dienst als ambtenaar in de eerstgenoemde groep. Volgens de Junta wordt de betrokken bepaling in de wetgeving van de autonome gemeenschap van Andalusië specifiek tot uitdrukking gebracht in decreto nr. 2/2002 van 9 januari 2002, waarvan artikel 32, lid 2, vrijwel gelijkluidend is.
11. De Spaanse regering verwijst mede naar wet nr. 7/2007 van 12 april 2007 houdende het basisstatuut van het overheidspersoneel. Artikel 10 van die wet is van toepassing op tijdelijke functionarissen en bevat bepalingen betreffende hun benoeming, de aard van hun werkzaamheden en de beëindiging van de dienst. (3)
12. De verwijzingsbeslissing vermeldt verder dat volgens de rechtspraak van het Spaanse constitutionele hof verschillen in beloning tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling die dezelfde functie vervullen, niet in strijd behoeven te zijn met het in artikel 14 van de Spaanse grondwet neergelegde beginsel van gelijke behandeling. Een ongelijke juridische behandeling kan derhalve in overeenstemming zijn met de grondwet.
13. Ten slotte wordt in de verwijzingsbeslissing vermeld dat veel (echter niet alle) Spaanse rechters van oordeel zijn dat wanneer in een openbare aankondiging van een aanwervingsprocedure de voorwaarden voor onder meer bevordering zijn opgenomen, die voorwaarden de „wet” van de procedure vormen. Betwist een kandidaat die regels niet binnen de daarvoor gestelde termijn, dan kan hij zich later niet meer op de onrechtmatigheid ervan beroepen om de uitkomst aan te vechten voor zover het hem betreft.
14. Die rechtspraak heeft volgens de schriftelijke opmerkingen van de Spaanse regering tot gevolg dat er slechts twee mogelijkheden zijn voor een kandidaat die de selectieprocedure voor de ambtelijke dienst wil betwisten. Wanneer hij de voorwaarden wil betwisten die op de betrokken selectieprocedure van toepassing zijn, moet hij die rechtstreeks aanvechten. Wil hij daarentegen de bij de selectieprocedure gevolgde werkwijze betwisten, dan moet hij opkomen tegen de uitvoering van de selectieprocedure. Wat hem echter niet is toegestaan, is de voorwaarden van de selectieprocedure indirect betwisten door middel van een ogenschijnlijk tegen de uitvoering van die procedure gericht bezwaar. Volgens wet nr. 29/1998 van 13 juni 1998 inzake het bestuursprocesrecht moesten in omstandigheden als die van het hoofdgeding de voor de selectieprocedure geldende voorwaarden worden betwist binnen twee maanden na de datum van bekendmaking van de procedure. In casu had het bezwaar derhalve uiterlijk op 17 maart 2008 moeten zijn ingediend.
Feiten, procesverloop en prejudiciële vragen
15. Rosado Santana, verzoeker in het hoofdgeding, ging op 19 mei 1989 voor het eerst een dienstverband aan met de Junta, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Die arbeidsverhouding eindigde op 27 mei 2005. Op 28 mei 2005 werd hij als ambtenaar in vaste dienst aangenomen, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
16. De verwijzingsbeslissing vermeldt dat de Consejería de Justicia y Administración Pública (ministerie van Justitie en Openbaar Bestuur) van de Junta bij besluit van 17 december 2007 een intern vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen had uitgeschreven voor de bevordering van ambtenaren tot het algemene corps van ambtenaren van dit bestuurslichaam (hierna: „aankondiging van vergelijkend onderzoek”). Volgens punt 2, lid 1, sub b, van de aankondiging moesten kandidaten in „het bezit zijn van de titel van Bachiller Superior [vwo-diploma] [...] of voldoen aan de voorwaarden voor verkrijging ervan, dan wel een anciënniteit van tien jaar als ambtenaar in vaste dienst in een functie van groep D kunnen aantonen, of een anciënniteit van vijf jaar na succesvolle voltooiing van de specifieke opleiding genoemd in het besluit van 4 juli 2002 van het Instituto Andaluz de la Administración Pública (Andalusisch instituut voor openbaar bestuur) inzake de organisatie van een selectieprocedure ter beoordeling van de geschiktheid voor de toegang door middel van interne bevordering tot functies van groep C, voor ambtenaren van groep D van de Administración General de la Junta de Andalucía [algemeen bestuur van de Junta] [...]”.
17. Ik zal hierna de deelnemingsvoorwaarde van tien jaar anciënniteit als vaste ambtenaar van groep D „de litigieuze voorwaarde” noemen.
18. De verwijzingsbeslissing geeft de tekst van voorwaarde nr. 2, lid 1, sub b, niet integraal weer, de schriftelijke opmerkingen van de Junta echter wel. Blijkens die opmerkingen bepaalde dit artikel voorts nog:
„De diensttijd vervuld [...] als ambtenaar in vaste dienst in andere sectoren van het openbaar bestuur [...] wordt in aanmerking genomen bij de berekening van de diensttijd [...] Met eerder in andere sectoren van het openbaar bestuur vervulde diensttijd als tijdelijk of ad interim werknemer, of andere vergelijkbare diensttijdvakken wordt echter geen rekening gehouden.”
19. De aankondiging van vergelijkend onderzoek werd bekendgemaakt in het Boletín Oficial (publicatieblad) van de Junta van 16 januari 2008.
20. Hoewel de verwijzingsbeslissing op dit punt niet geheel duidelijk is, voldeed Rosado Santana kennelijk aan de litigieuze voorwaarde door zijn diensttijd bij verweerster sinds 19 mei 1989, ware het niet dat die diensttijd volgens de aankondiging moest zijn vervuld als ambtenaar in vaste dienst. De overige in de aankondiging gestelde voorwaarden voor benoeming in een hogere functie zijn voor zijn zaak verder niet van belang.
21. Hij meldde zich niettemin aan voor de betrokken selectieprocedure. Zijn inschrijving werd aanvaard en hij nam deel aan het vergelijkend onderzoek, dat bestond uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte. Hij slaagde voor beide examens en zijn naam werd dan ook opgenomen in de lijst van geslaagde kandidaten die op 12 november 2008 werd gepubliceerd.
22. Op 2 februari 2009 werd een kennisgeving van vacatures gepubliceerd. Rosado Santana solliciteerde naar een van de functies en legde de gevraagde documentatie over. Bij besluit van 25 maart 2009 annuleerde de Secretaría General para la Administración Pública (algemeen secretariaat voor het openbaar bestuur) van de Junta zijn kwalificatie als geslaagde kandidaat (hierna: het „litigieuze besluit”), met als motivering dat hij aan geen van de hiervoor in punt 16 genoemde bevorderingsvoorwaarden voldeed. In het bijzonder zou hij niet hebben voldaan aan de litigieuze voorwaarde, omdat zijn diensttijd als ambtenaar in tijdelijke dienst ter zake niet in aanmerking kwam.
23. Op 8 juni 2009 maakte Rosado Santana een procedure aanhangig bij de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla (Spanje), waarin hij opkwam tegen het litigieuze besluit. Hij betwistte met name de geldigheid van de litigieuze voorwaarde, aangezien deze ten onrechte verlangde dat de betrokken diensttijd was vervuld als ambtenaar in vaste dienst.
24. De verwijzende rechter stelt het Hof de volgende prejudiciële vragen:
„1) Dient richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in die zin te worden uitgelegd dat, in het geval dat een constitutioneel hof van een lidstaat van de Unie heeft geoordeeld dat de vaststelling van verschillende rechten voor ambtenaren met een tijdelijke en ambtenaren met een vaste aanstelling mogelijk niet in strijd is met de grondwet van die lidstaat, dit noodzakelijkerwijs betekent dat de genoemde communautaire regeling niet van toepassing is op de openbare dienst van die lidstaat?
2) Dient de genoemde richtlijn in die zin te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een nationale rechter de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie uitlegt op een wijze die de gelijkstelling van ambtenaren met een tijdelijke en ambtenaren met een vaste aanstelling altijd buiten het toepassingsgebied van die richtlijn houdt?
3) Dient [...] clausule [4 van de raamovereenkomst] in die zin te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de diensttijd vervuld in tijdelijke dienst, niet in aanmerking wordt genomen voor de aanstelling in vaste dienst, met name wat de beloning betreft, de rangindeling en de bevorderingsmogelijkheden binnen de openbare dienst?
4) Verplicht [...] clausule [4 van de raamovereenkomst] tot een uitlegging van de nationale bepalingen in die zin, dat de inaanmerkingneming van de diensttijd van ambtenaren vervuld in tijdelijke dienst niet wordt uitgesloten?
5) Dient de genoemde clausule [van de raamovereenkomst] in die zin te worden uitgelegd dat, ook al zijn de voorwaarden voor deelneming aan een openbare selectieprocedure voor overheidsfuncties gepubliceerd en niet door de betrokkene aangevochten, de nationale rechter verplicht is om te onderzoeken of deze voorwaarden in strijd zijn met het [Unierecht], en om in dat geval die voorwaarden, of de nationale bepaling waarop deze zijn gebaseerd, buiten toepassing te laten voor zover deze in strijd zijn met de genoemde clausule?”
25. De Spaanse regering, de Junta en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Een mondelinge behandeling is niet aangevraagd en heeft ook niet plaatsgevonden.
Ontvankelijkheid
26. De Junta werpt in haar schriftelijke opmerkingen twee algemene excepties van niet-ontvankelijkheid op.
27. Ten eerste betoogt zij dat de verwijzingsbeslissing niet voldoet aan de in de rechtspraak van het Hof gestelde vereisten. In het bijzonder is door de verwijzende rechter het nationale rechtskader niet gepreciseerd dat van toepassing is op de prejudiciële vragen, en niet gemotiveerd waarom hij zich baseert op een specifieke bepaling van het Unierecht. Ook heeft hij niet het verband aangetoond tussen die bepaling en de nationale wettelijke regels of de feitelijke situatie die het kader vormen van het geding. Het verzoek dient daarom volgens de Junta niet-ontvankelijk te worden verklaard.
28. Ik deel dit standpunt niet.
29. Volgens vaste rechtspraak berust de procedure van artikel 267 VWEU op een duidelijke scheiding van taken tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof. Het is uitsluitend de zaak van de nationale rechter om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt.(4)
30. De verwijzingsbeslissing vermeldt de nationale wetsbepalingen waarop Rosado Santana zich in de bij hem aanhangige procedure beroept. Hieruit vloeit impliciet maar noodzakelijkerwijs voort dat de nationale rechter die bepalingen relevant acht voor de prejudiciële vragen. Voorts vermeldt hij de nationale rechtspraak die twijfel bij hem doet rijzen over de precieze toepassing van de richtlijn in zijn nationale bevoegdheidsgebied in het licht van die rechtspraak. Het is hoe dan ook duidelijk dat het in een prejudiciële procedure de zaak is van de nationale rechter bij wie het geding aanhangig is gemaakt, om vast te stellen welke bepalingen van nationaal recht in het hoofdgeding van toepassing zijn. (5)
31. Wat betreft de redenen waarom de nationale rechter verwijst naar de richtlijn en de raamovereenkomst, en het verband tussen die regelingen en het geschil in het hoofdgeding, laat de verwijzingsbeslissing er geen twijfel over bestaan waarom de richtlijnbepalingen relevant zijn voor de in de verwijzingsbeslissing beschreven feitelijke situatie.
32. Op grond van het voorgaande moet de eerste exceptie mijns inziens worden verworpen.
33. De tweede exceptie van de Junta houdt – naar ik het begrijp – in dat de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn omdat clausule 4 van de raamovereenkomst geen toepassing vindt in de omstandigheden waarop de vragen zien. In het hoofdgeding gaat het niet om een geschil over een „arbeidsvoorwaarde” in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst, maar om een voorwaarde voor deelname aan het vergelijkend onderzoek waarvoor Rosado Santana zich had aangemeld.
34. Het is vaste rechtspraak dat het Hof, waar hem een vraag van uitlegging van het Unierecht is gesteld die niet kennelijk zonder verband met de realiteit of het voorwerp van het hoofdgeding is, die vraag dient te beantwoorden.(6)
35. De vraag wat onder „arbeidsvoorwaarde” is te verstaan behandel ik in de punten 51 en volgende, maar ik acht de tweede ontvankelijkheidsexceptie van de Junta kennelijk onjuist. Het is zonneklaar dat de toepasselijkheid van clausule 4 van de raamovereenkomst, inclusief de uitlegging die aan de term „arbeidsvoorwaarde” moet worden gegeven, relevant is voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vragen.
36. De ontvankelijkheidsexcepties van de Junta dienen derhalve te worden verworpen.
Ten gronde
37. In zijn verwijzingsbeslissing stelt de verwijzende rechter het Hof vijf vragen. De eerste vraag betreft de wisselwerking tussen nationaal recht en Unierecht. De tweede, de derde en de vierde vraag hebben alle betrekking op de toepasselijkheid en de uitlegging van de richtlijn, en meer bepaald van clausule 4 van de raamovereenkomst. De vijfde vraag refereert aan problemen verband houdend met de beschikbaarheid van nationale rechtsmiddelen bij inbreuken op het Unierecht.
38. Aangezien het antwoord op de vraag naar de relevantie van de eerste en de vijfde vraag afhangt van de antwoorden van het Hof op de vragen over de toepasselijkheid en de uitlegging van de richtlijn, behandel ik eerst de tweede, de derde en de vierde vraag, vervolgens de eerste vraag en daarna de vijfde vraag.
De tweede, de derde en de vierde vraag
39. Met deze – gezamenlijk te bespreken – vragen verzoekt de verwijzende rechter het Hof in wezen om zich uit te spreken over de toepasselijkheid en de uitlegging van de richtlijn, en meer bepaald van clausule 4 van de raamovereenkomst, op de omstandigheden van het hoofdgeding.
40. De verwijzende rechter wil in het bijzonder weten of clausule 4 van de raamovereenkomst wordt geschonden wanneer een aankondiging van een vergelijkend onderzoek als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, voor de bevordering in de openbare dienst een diensttijd als ambtenaar met een vaste aanstelling eist en de diensttijd als tijdelijke ambtenaar expliciet uitsluit.
De toepasselijkheid van de richtlijn op het hoofdgeding
– Overheidsfunctionarissen
41. Blijkens de rechtspraak van het Hof is het feit dat Rosado Santana een arbeidsverhouding had met een overheidslichaam, in casu niet van belang voor de toepassing van de richtlijn en de raamovereenkomst. Zowel uit de formulering als uit de ontstaansgeschiedenis van deze beide regelingen blijkt dat hun bepalingen toepassing kunnen vinden op arbeidsovereenkomsten en ‑verhoudingen voor bepaalde tijd die met overheidsdiensten en andere entiteiten van de openbare sector zijn aangegaan.(7) Evenmin is het feit dat een functie naar nationaal recht als „statutair” wordt aangemerkt, relevant voor de toepassing van die regelingen. (8)
42. Anders dan de Junta in verband met de tweede vraag betoogt, moeten ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren in vaste dienst als „vergelijkbaar” in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst worden aangemerkt.
– Toepasselijkheid van de richtlijn en de raamovereenkomst op een persoon die niet langer op basis van een contract voor bepaalde tijd werkzaam is
43. De Spaanse regering betoogt in haar schriftelijke opmerkingen dat de richtlijn en de raamovereenkomst niet kunnen worden toegepast op iemand als Rosado Santana, die zijn vordering instelt als ambtenaar in vaste dienst, dus als lid van het vaste personeelsbestand. Ter onderbouwing van die stelling citeert zij de punten 28 en 30 van het arrest Del Cerro Alonso(9), waarin het Hof oordeelde dat de richtlijn en de raamovereenkomst van toepassing zijn „op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten” en vervolgens overwoog dat, aangezien „het hoofdgeding betrekking heeft op de vergelijking tussen een lid van het tijdelijk statutair personeel en een lid van het vast statutair personeel”, verzoekster in het hoofdgeding „binnen de werkingssfeer valt van [de richtlijn] en van de raamovereenkomst”. Aangezien het Rosado Santana in deze zaak juist gaat om de vergelijkbaarheid van hemzelf, als ambtenaar in vaste dienst, en andere ambtenaren in vaste dienst, is haars inziens toepassing van de richtlijn en de raamovereenkomst op hem niet aan de orde.
44. De Commissie neemt eenzelfde standpunt in.
45. Met een dergelijke redenering wordt mijns inziens de rechtspraak niet juist geïnterpreteerd en wordt een uitlegging gegeven aan de richtlijn en de raamovereenkomst die geen verband houdt met hun doel.
46. Voor een juiste lezing van de richtlijn en de raamovereenkomst dient rekening te worden gehouden met de context waarin zij vorm hebben gekregen. Zo heeft het Hof in het arrest Impact(10) verklaard dat „de raamovereenkomst, inzonderheid clausule 4, [...] aldus een doel na[streeft] dat deel uitmaakt van de fundamentele doelstellingen die zijn vermeld in artikel [151 VWEU], eerste alinea, [...] en in de punten 7 en 10, eerste alinea, van het Gemeenschapshandvest van de sociale grondrechten van de werkenden, waarnaar [artikel 151 VWEU] verwijst, en die verband houden met de verbetering van de levensomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden en met het bestaan van een adequate sociale bescherming van de werkenden, in casu werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. [...] Gelet op die doelstellingen moet clausule 4 van de raamovereenkomst worden opgevat als de uitdrukking van een beginsel van [...] sociaal recht [van de Unie] dat niet restrictief mag worden uitgelegd.”(11)
47. In het hoofdgeding wordt het recht gevorderd om de als werknemer in tijdelijke dienst vervulde diensttijd op dezelfde wijze in aanmerking te laten komen voor de vaststelling dat aan de bevorderingsvoorwaarden is voldaan, als het geval is voor een vergelijkbare ambtenaar in vaste dienst bij dezelfde werkgever.
48. Is een dergelijke ruime uitlegging van clausule 4 gerechtvaardigd?
49. Mijns inziens is dit niet alleen een toelaatbare, maar zelfs de enige uitlegging die voldoet aan het vereiste dat die bepaling niet restrictief mag worden uitgelegd. Het feit dat Rosado Santana thans in vaste dienst is bij de Junta, is volstrekt irrelevant voor zijn betoog. Van doorslaggevend belang is daarentegen of het niet in aanmerking nemen van de als tijdelijk werknemer vervulde diensttijd bij de vaststelling of hij aan de voorwaarden voor bevordering voldoet, louter op grond van de tijdelijke duur van zijn arbeidsverhouding, discriminatie oplevert in de zin van clausule 4.
50. Een restrictievere benadering zou het hele doel van clausule 4 doorkruisen. Zij zou één van de vormen van discriminatie toelaatbaar maken ter voorkóming waarvan de richtlijn en de raamovereenkomst nu juist zijn vastgesteld.
– „Arbeidsvoorwaarde”
51. Voor toepasselijkheid van clausule 4 van de raamovereenkomst dient de litigieuze voorwaarde een „arbeidsvoorwaarde” te zijn.
52. Uit de rechtspraak van het Hof blijkt dat ook die term ruim moet worden uitgelegd.(12)
53. In de onderhavige zaak ligt in de arbeidsverhouding van Rosado Santana als ambtenaar in vaste dienst besloten, dat hij kan worden bevorderd. Met andere woorden, wanneer hij voldoet aan de (geldige) door de Junta, als zijn werkgever, in dat opzicht gestelde voorwaarden, kan hij er aanspraak op maken in aanmerking te worden genomen voor bevordering, met alle daaraan verbonden voordelen, op dezelfde voet als zijn collega’s en andere kandidaten in een vergelijkbare situatie.
54. Is dit recht aan te merken als een arbeidsvoorwaarde in de zin van clausule 4 van de raamovereenkomst?
55. Op deze vraag past mijns inziens zonder meer een bevestigend antwoord. De arbeidsverhouding wordt gekenmerkt door een aanspraak van de ene partij en een daar tegenoverstaande verplichting van de andere partij. Er is in dat opzicht geen verschil met de voorwaarden betreffende de betaling van een vergoeding voor verrichte diensten.(13)
„Objectieve redenen”
56. Clausule 4 van de raamovereenkomst staat uitdrukkelijk een verschil in behandeling toe van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en vergelijkbare werknemers in vaste dienst, wanneer dit verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.
57. Het begrip „objectieve redenen” wordt niet gedefinieerd in de richtlijn of de raamovereenkomst. Het is echter uitgelegd in de rechtspraak van het Hof.
58. In het arrest Del Cerro Alonso(14) oordeelde het Hof dat het begrip op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als het begrip „objectieve redenen” in clausule 5 van de raamovereenkomst, waarover het zich reeds in een eerder arrest had uitgesproken.(15) In zijn rechtspraak over clausule 5 verklaarde het Hof dat „het begrip ‚objectieve redenen’ aldus moet worden opgevat dat het ziet op precieze en concrete omstandigheden welke een bepaalde activiteit kenmerken, zodat zij kunnen rechtvaardigen dat in die bijzondere context gebruik wordt gemaakt van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Die omstandigheden kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor dergelijke overeenkomsten zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat.”(16) En, zo vervolgde het, er „kunnen uit het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer dit enkel is gebaseerd op een algemene wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling die geen verband houdt met de concrete inhoud van de betrokken activiteit, geen objectieve en transparante criteria worden afgeleid om na te gaan of de vernieuwing van dergelijke overeenkomsten beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is.”(17)
59. Het Hof paste die redenering vervolgens in genoemd arrest Del Cerro Alonso toe op clausule 4 van de raamovereenkomst en oordeelde dat „[het begrip ‚objectieve redenen’] aldus [dient] te worden begrepen dat het niet toestaat, een verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd te rechtvaardigen met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst. Dit begrip verlangt integendeel dat de in geding zijnde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door de aanwezigheid van precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is.”(18)
60. Opnieuw uitlegging gevend aan clausule 4 van de raamovereenkomst oordeelde het Hof nadien in het arrest Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres(19) dat „[de precieze en concrete gegevens] met name [kunnen] voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat. [...] Aan die voorwaarden is daarentegen niet voldaan wanneer uitsluitend wordt uitgegaan van de omstandigheid dat het personeel van de overheidsinstantie tijdelijk is tewerkgesteld, zodat deze omstandigheid geen objectieve reden in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst kan vormen. Een verschil in behandeling ter zake van de arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en werknemers in vaste dienst kan immers niet worden gerechtvaardigd door een criterium dat algemeen en abstract gebaseerd is op de duur zelf van de tewerkstelling. Zou worden aanvaard dat de tijdelijke aard van een arbeidsverhouding op zichzelf een dergelijk verschil kan rechtvaardigen, dan zouden de [...] doelstellingen van [de richtlijn] en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen. De toepassing van een dergelijk criterium zou de kwaliteit van de arbeid voor bepaalde tijd niet verbeteren en evenmin de door [de richtlijn] en de raamovereenkomst nagestreefde gelijkheid van behandeling bevorderen, maar integendeel neerkomen op de bestendiging van een voor de werknemers in tijdelijke dienst ongunstige situatie.”(20)
61. Anders dan de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen betoogt, volgt hieruit dat het feit dat de arbeidsverhouding op basis van een overeenkomst voor bepaalde tijd per definitie een tijdelijke is, geen „objectieve reden” kan zijn in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst die een verschil in behandeling rechtvaardigt. Bijgevolg voldoet een aankondiging van een vergelijkend onderzoek waarin de diensttijd als werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt uitgesloten, zoals in de aankondiging in Rosado Santana’s geval, niet aan de vereisten van clausule 4, punt 1, met betrekking tot het begrip „objectieve redenen”.
62. Dat betekent niet dat er nooit omstandigheden kunnen zijn waarin het begrip „objectieve reden” toepassing kan vinden op een verschil in behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling. De Spaanse regering gaat in haar schriftelijke opmerkingen omstandig in op de fundamentele – haars inziens inherente – verschillen tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren in vaste dienst. Zij wijst onder meer op verschillen in de wijze waarop de verschillende categorieën ambtenaren worden aangeworven, de kwalificaties waarover zij dienen te beschikken en de aard van de taken die zij vervullen.
63. Voor zover die verschillen slechts een afspiegeling zijn van de tijdelijke aard van de arbeidsverhouding op basis waarvan de tijdelijke ambtenaar werkzaam is, kunnen die argumenten een verschil in behandeling in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst niet rechtvaardigen. Wanneer die verschillen echter verband houden met objectieve vereisten inzake de bevorderingsprocedure in specifieke gevallen, kunnen zij te rechtvaardigen zijn.
64. Praktisch gesproken: er zijn zeer wel omstandigheden denkbaar waarin voor de vacante functie bijzondere ervaring is vereist die uitsluitend door een ambtenaar in vaste dienst kan zijn opgedaan, bijvoorbeeld omdat die eerdere ervaring alleen kan worden verworven in functies waarin uitsluitend ambtenaren in vaste dienst worden benoemd. Alhoewel de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst verklaart dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn, bevat noch de richtlijn noch de raamovereenkomst een algemene verplichting om overeenkomsten voor bepaalde tijd om te zetten in overeenkomsten voor onbepaalde tijd.(21)
65. Of er in een bepaald geval sprake is van objectieve redenen in de zin van clausule 4, punt 1, is een feitelijke vraag, die afhangt van de bijzondere omstandigheden van de betrokken bevorderingsprocedure. Dat moet van geval tot geval worden beoordeeld aan de hand van de bijzondere omstandigheden van de zaak, rekening houdend met alle factoren die van belang kunnen zijn, waaronder met name de aard van de vereiste ervaring in de te vervullen functie.
66. In het hoofdgeding echter kon de selectieprocedure, waar eenvoudig was bepaald dat de diensttijd als ambtenaar in tijdelijke dienst niet in aanmerking werd genomen, nooit onder de betrokken ontheffing vallen. Die gronden kunnen er natuurlijk wel zijn geweest, maar zelfs in dat geval waren zij niet met de vereiste transparantie vermeld om daarop de ontheffing te kunnen baseren.
67. Op grond van het voorgaande meen ik dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek in strijd is met clausule 4 van de raamovereenkomst.
68. Het antwoord op de tweede, de derde en de vierde vraag dient mijns inziens derhalve te luiden dat clausule 4 van de raamovereenkomst wordt geschonden wanneer een aankondiging van een vergelijkend onderzoek als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, voor de bevordering in de openbare dienst een diensttijd als ambtenaar met een vaste aanstelling ligt en de diensttijd als tijdelijke ambtenaar expliciet uitsluit.
De eerste vraag
69. De verwijzende rechter geeft in de verwijzingsbeslissing aan dat het Spaanse constitutionele hof heeft geoordeeld dat een verschil in behandeling tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling, ook al zijn zij werkzaam in dezelfde functie, niet in strijd behoeft te zijn met de bepalingen over gelijke behandeling in artikel 14 van de Spaanse grondwet.
70. In mijn perceptie wenst de verwijzende rechter met deze vraag in wezen te vernemen of de door één van de hoogste rechterlijke instanties van die lidstaat gegeven definitie van gelijke behandeling voorrang heeft boven een andersluidende definitie van datzelfde begrip in het recht van de Unie, op een gebied waarop de nationale rechter gehouden is het Unierecht toe te passen. Zou de nationale rechter verplicht zijn de definitie van het constitutionele hof te volgen, dan zou dit betekenen (of kunnen betekenen) dat de richtlijn en de raamovereenkomst niet van toepassing zouden worden geacht op de openbare dienst van die lidstaat.
71. Voor zover het in de vraag gaat om de toepasselijkheid van de richtlijn en de raamovereenkomst op overheidsambtenaren, heb ik haar reeds beantwoord in de punten 41 en volgende hiervoor.
72. Voor zover het erom gaat of de nationale rechter verplicht is een definitie van gelijke behandeling toe te passen die afwijkt van en beperktere rechten toekent dan de definitie naar Unierecht, moet het antwoord evident ontkennend zijn.
73. Dit blijkt duidelijk uit de vaste rechtspraak van het Hof.
74. De nationale rechter moet bij de toepassing van het nationale recht in het kader van het Unierecht, dit recht zoveel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn en – aangezien die raamovereenkomst integraal deel uitmaakt van de richtlijn(22) – van de raamovereenkomst. Het vereiste van Unierechtconforme uitlegging van het nationale recht is immers inherent aan het systeem van het VWEU, aangezien het de nationale rechter in staat stelt binnen het kader van zijn bevoegdheden de volle werking van het recht van de Unie te verzekeren bij de beslechting van de bij hem aanhangige gedingen.(23) Het beginsel van Unierechtconforme uitlegging vereist dat de nationale rechter, het gehele nationale recht in beschouwing nemend, binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet om de volle werking van de richtlijn en de raamovereenkomst te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling.(24)
75. Hieruit volgt dat de nationale rechter zich heeft te houden aan de door het Hof gegeven uitlegging van de richtlijn en de raamovereenkomst, ook al heeft het constitutionele hof van de betrokken lidstaat geoordeeld dat verschillen in behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling niet in strijd zijn (of behoeven te zijn) met de grondwet van die lidstaat.
76. In het licht van het voorgaande moet mijns inziens op de eerste vraag worden geantwoord dat de nationale rechter gehouden is de door het Hof gegeven uitlegging van de richtlijn en de raamovereenkomst toe te passen, ook dan wanneer het Spaanse constitutionele hof heeft geoordeeld dat verschillen in behandeling tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling niet in strijd zijn (of behoeven te zijn) met de grondwet van die lidstaat.
De vijfde vraag
77. Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht, en met name clausule 4 van de raamovereenkomst, hem verplichten de materiële regels van de procedure voor het vergelijkend onderzoek te onderzoeken, ongeacht het bestaan van een procedurebeletsel, zoals het verzuim tijdig in bezwaar of beroep te komen.
78. Rosado Santana baseert zijn vordering in het hoofdgeding op het argument dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, door de litigieuze voorwaarde van tien jaar ervaring als ambtenaar in vaste dienst, in strijd is met het recht van de Unie en stelt dat zijn rechten daardoor zijn geschonden. Ik ben het daar, als hiervoor reeds gezegd, mee eens. Blijkens de verwijzingsbeslissing was echter de in die aankondiging gestelde termijn van twee maanden reeds verstreken toen hij zijn vordering instelde.
79. Kan de niet-inachtneming van een dergelijke vervaltermijn worden gepasseerd wanneer schending van aan het Unierecht ontleende rechten de grond is voor het beroep?
80. Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het, wanneer regelgeving van de Unie ter zake ontbreekt, een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de procedureregels vast te stellen voor de rechtsvorderingen die dienen ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het recht van de Unie ontlenen.(25)
81. De lidstaten zijn evenwel in elk geval gehouden een doeltreffende bescherming van die rechten te verzekeren.(26) De procedureregels voor die vorderingen mogen niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke vorderingen naar nationaal recht (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).(27)
82. Het gelijkwaardigheidsbeginsel veronderstelt dat de betwiste bepaling gelijkelijk van toepassing is op vorderingen gebaseerd op schending van het recht van de Unie, en op vorderingen gebaseerd op schending van het nationale recht, voor zover ze eenzelfde onderwerp en oorzaak hebben.(28) Aangezien niets in de verwijzingsbeslissing duidt op een schending van dat beginsel in het hoofdgeding, staat het aan de nationale rechter om een en ander na te gaan.(29)
83. Volgens vaste rechtspraak is het vaststellen van redelijke beroepstermijnen die gelden op straffe van verval, in beginsel verenigbaar met het vereiste van doeltreffendheid, aangezien die vaststelling een toepassing vormt van het fundamentele beginsel van rechtszekerheid Het staat aan de lidstaten om termijnen vast te stellen die met name in verhouding staan tot het belang van de te nemen besluiten voor de belanghebbenden, de complexiteit van de toe te passen procedures en wetgeving, het aantal personen dat door het besluit kan worden geraakt, en de overige in aanmerking te nemen publieke of particuliere belangen.(30)
84. Maakt de in de nationale wettelijke regeling vastgestelde termijn van twee maanden de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk uiterst moeilijk?
85. De betrokken termijn is zeer kort.
86. Gelet op de in aanmerking te nemen belangen in een selectieprocedure als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, is zij mijns inziens als zodanig echter niet zó kort dat de hierboven uiteengezette beginselen hierdoor worden geschonden. Zoals de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen uiteenzet, zijn de belangen van de andere kandidaten die deelnemen aan de procedure van het vergelijkend onderzoek, en die van de Junta zelf, als verantwoordelijke instantie voor het goede verloop van de procedure, relevant. In beginsel heeft elke betwisting van de selectieprocedure een potentieel verstorend effect en nadelige gevolgen. Ik wijs erop dat het Hof in het arrest Bulicke(31) een dergelijke vervaltermijn in verband met vorderingen wegens discriminatie in een arbeidsverhouding uitdrukkelijk toelaatbaar heeft verklaard.
87. Kan worden gesteld dat het doeltreffendheidsbeginsel wordt geschonden door het tijdstip waarop de termijn van twee maanden is ingegaan (dit wil zeggen de datum van bekendmaking van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek in het publicatieblad van Andalusië)? Had de termijn op grond van dat beginsel later moeten ingaan, bijvoorbeeld op de datum waarop Rosado Santana werd meegedeeld dat hij niet voor bevordering in aanmerking kwam?
88. Ik denk het niet.
89. Mijns inziens zijn de belangen van alle betrokken partijen het meest gediend met het vereiste dat betwistingen onverwijld dienen te geschieden en in elk geval voordat de selectieprocedure een aanvang neemt. Door een dergelijke regel worden degenen die verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de procedure in staat gesteld eventuele betwistingen te onderzoeken en (zo nodig) de aanvang van de verdere procedure te verschuiven naar een later tijdstip en de maatregelen te treffen die nodig zijn om de bezwaren af te doen. De deelnemers kunnen er dan zeker van zijn dat de procedure, wanneer zij eenmaal in gang is gezet niet wordt verlengd of ongeldig verklaard omdat latere betwistingen van de rechtmatigheid nog moeten worden afgehandeld.
90. Mijns inziens is derhalve aan de doeltreffendheidseis voldaan in het hoofdgeding.
91. Ik ben mij ervan bewust dat met deze vaststelling niets wordt gezegd over de mogelijkheid dat Rosado Santana wellicht slecht en eventueel ook onrechtmatig is behandeld als gevolg van de reeks gebeurtenissen na zijn deelname aan de procedure van het vergelijkend onderzoek. Dat hem eerst werd meegedeeld dat hij geslaagd was in die procedure en daarna dat hij niet voor bevordering in aanmerking kwam, was, zacht gezegd, ongelukkig.
92. In de verwijzingsbeslissing wordt niet geheel duidelijk in welke volgorde de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld. Wanneer Rosado Santana door de Junta, uitdrukkelijk dan wel impliciet, was meegedeeld dat zijn inschrijving aan de voorwaarden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek voldeed, zou een latere mededeling dat dit niet het geval was, prima facie een administratief verzuim van de Junta betekenen en/of een wijziging van haar eerder ingenomen standpunt. Mogelijk kent het Spaanse bestuursrecht beginselen waarop in deze omstandigheden een beroep kan worden gedaan en die zich ertegen verzetten dat een overheidsinstantie terugkomt op haar eerder gedane kennisgeving (waarop Rosado Santana, te oordelen naar het feit dat hij zich voor de selectieprocedure heeft ingeschreven en eraan heeft deelgenomen, kennelijk heeft gemeend te mogen vertrouwen). Dat is echter een zaak voor de nationale rechter.
93. Een dergelijk verzuim levert mijns inziens geen schending op van het doeltreffendheidsbeginsel of van rechten die voortvloeien uit het Unierecht. Over de gevolgen ervan dient derhalve te worden geoordeeld overeenkomstig de toepasselijke nationale bepalingen, waarvoor uitsluitend de verwijzende rechter bevoegd is.
94. Bijgevolg moet op de vijfde vraag mijns inziens worden geantwoord dat de verwijzende rechter niet verplicht is om de materiële regels van de selectieprocedure te onderzoeken wanneer er een geldig procedurebeletsel is. Om aan de eisen van het Unierecht te voldoen, moet dat beletsel in overeenstemming zijn met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Een vervaltermijn van twee maanden vanaf de datum van bekendmaking van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, is niet in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel.
Conclusie
95. Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla als volgt te beantwoorden:
„1) Clausule 4, punt 1, van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wordt geschonden wanneer een aankondiging van een vergelijkend onderzoek als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, voor de bevordering in de openbare dienst een diensttijd als ambtenaar met een vaste aanstelling eist en de diensttijd als tijdelijke ambtenaar expliciet uitsluit;
2) De verwijzende rechter is gehouden de door het Hof gegeven uitlegging van de richtlijn en de raamovereenkomst toe te passen, ook dan wanneer het Spaanse constitutionele hof heeft geoordeeld dat verschillen in behandeling tussen ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling niet in strijd zijn (of behoeven te zijn) met de grondwet van die lidstaat;
3) De verwijzende rechter is niet verplicht de materiële regels van de selectieprocedure te onderzoeken wanneer er een geldig procedurebeletsel is. Om aan de eisen van het Unierecht te voldoen, moet dat beletsel in overeenstemming zijn met de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid. Een vervaltermijn van twee maanden vanaf de datum van bekendmaking van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, is niet in strijd met het doeltreffendheidsbeginsel.”
1 – Oorspronkelijke taal: Engels.
2 – Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).
3 – Uit de door de Spaanse regering in haar schriftelijke opmerkingen verstrekte gegevens kan niet worden opgemaakt of die wet ook bepalingen bevat die de gevolgen regelen van een wijziging in rechtspositie voor ambtenaren in tijdelijke dienst en ambtenaren met een vaste aanstelling.
4 – Zie, onder meer, arresten van 26 juni 2007, Orde van Franstalige en Duitstalige balies e.a. (C‑305/05, Jurispr. blz. I‑5305, punt 18), en 18 november 2010, Kleist (C‑356/09, Jurispr. blz. I‑00000, punt 44).
5 – Zie in deze zin beschikking van het Hof van 12 juni 2008, Vassilakis e.a. (C‑364/07, punt 77).
6 – Arrest van 27 oktober 1993, Enderby (C‑127/92, Jurispr. blz. I‑5535, punt 12).
7 – Zie onder meer arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a. (C‑212/04, Jurispr. blz. I‑6057, punten 54 t/m 57); 13 september 2007, Del Cerro Alonso (C‑307/05, Jurispr. blz. I‑7109, punt 25), en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres (C‑444/09 en C‑456/09, Jurispr. blz. I‑00000, punt 38).
8 – Zie arrest Del Cerro Alonso, aangehaald in voetnoot 7, punt 29.
9 – Aangehaald in voetnoot 7.
10 – Arrest van 15 april 2008 (C‑268/06, Jurispr. blz. I‑2483).
11 – Punten 112 en 114. Zie ook arrest Del Cerro Alonso, aangehaald in voetnoot 7, punt 38.
12 – Zie in deze zin arresten Del Cerro Alonso, aangehaald in voetnoot 7, punten 31 e.v., en Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 115.
13 – Voorwaarden betreffende „beloning”, in de zin van vergoeding voor verrichte diensten, vallen binnen de definitie van arbeidsvoorwaarde van clausule 4 van de raamovereenkomst (zie arresten Del Cerro Alonso, aangehaald in voernoot 7, punt 41, en Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 126).
14 – Aangehaald in voetnoot 7.
15 – Punt 56.
16 – Zie arresten Del Cerro Alonso, aangehaald in voetnoot 7, punt 53, en Adeneler e.a., aangehaald in voetnoot 7, punten 69 en 70.
17 – Zie arresten Del Cerro Alonso, aangehaald in voetnoot 7, punt 55, en Adeneler e.a., aangehaald in voetnoot 7, punt 74.
18 – Punten 57 en 58.
19 – Aangehaald in voetnoot 7.
20 – Punten 55 tot en met 57.
21 – Zie in deze zin arrest Adeneler e.a., aangehaald in voetnoot 7, punt 91, en arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a. (C‑378/07–C‑380/07, Jurispr. blz. I‑3071, punt 183).
22 – Zie in die zin conclusie van advocaat-generaal Kokott bij arrest Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 87.
23 – Zie onder meer arrest Impact, aangehaald in voetnoot 10, punten 98 en 99 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
24 – Zie in die zin arrest Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 101 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
25 – Zie onder meer arresten Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Angelidaki e.a., aangehaald in voetnoot 21, punt 173.
26 – Zie onder meer arrest Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
27 – Zie onder meer arrest Impact, aangehaald in voetnoot 10, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
28 – Zie arrest van 8 juli 2010, Bulicke (C‑246/09, Jurispr. blz. I‑00000, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
29 – Zie in deze zin arrest Bulicke, aangehaald in voetnoot 28, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak.
30 – Zie in deze zin arrest Bulicke, aangehaald in voetnoot 28, punt 36.
31 – Aangehaald in voetnoot 28.