This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62010CA0436
Case C-436/10: Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 29 March 2012 (reference for a preliminary ruling from the Cour d’appel, Mons — Belgium) — Belgian State v BLM SA (Sixth VAT Directive — Article 6(2), first paragraph, point (a), and Article 13(B)(b) — Right of deduction — Business assets which belong to a taxable person which is a legal person and which are placed at the disposal of its staff for their private use)
Zaak C-436/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen — België) — Belgische Staat/BLM NV (Zesde btw-richtlijn — Artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b — Recht op aftrek — Investeringsgoed dat toebehoort aan belastingplichtige rechtspersoon en dat ter beschikking is gesteld van personeel van deze laatste voor privédoeleinden)
Zaak C-436/10: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen — België) — Belgische Staat/BLM NV (Zesde btw-richtlijn — Artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b — Recht op aftrek — Investeringsgoed dat toebehoort aan belastingplichtige rechtspersoon en dat ter beschikking is gesteld van personeel van deze laatste voor privédoeleinden)
PB C 151 van 26.5.2012, p. 6–6
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
26.5.2012 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 151/6 |
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 maart 2012 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Hof van Beroep te Bergen — België) — Belgische Staat/BLM NV
(Zaak C-436/10) (1)
(Zesde btw-richtlijn - Artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b - Recht op aftrek - Investeringsgoed dat toebehoort aan belastingplichtige rechtspersoon en dat ter beschikking is gesteld van personeel van deze laatste voor privédoeleinden)
2012/C 151/10
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Hof van Beroep te Bergen
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Belgische Staat — FOD Financiën
Verwerende partij: BLM NV
Voorwerp
Verzoek om een prejudiciële beslissing — Hof van Beroep te Bergen — Uitlegging van de artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Investeringsgoed dat gedeeltelijk ter beschikking is gesteld en wordt gebruikt voor de privédoeleinden van de bestuurder van een rechtspersoon en van zijn gezin, dat recht op aftrek van voorbelasting heeft doen ontstaan — Uitsluiting van recht op aftrek
Dictum
De artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, zoals gewijzigd bij richtlijn 95/7/EEG van de Raad van 10 april 1995, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die, ook al ontbreken de kenmerken van verpachting of verhuur van onroerend goed in de zin van dat artikel 13, B, sub b, het gebruik voor privédoeleinden door personeel van een belastingplichtige rechtspersoon van een gedeelte van een gebouw dat die belastingplichtige heeft gebouwd of krachtens een zakelijk recht op het goed in bezit heeft, behandelt als een op grond van deze laatste bepaling van belasting over de toegevoegde waarde vrijgestelde dienstverrichting, indien dat goed het recht op aftrek van voorbelasting heeft doen ontstaan.
Het staat aan de verwijzende rechter om te beoordelen of, in een situatie zoals aan de orde in het hoofdgeding, ervan kan worden uitgegaan dat sprake is van verhuur van onroerend goed in de zin van genoemd artikel 13, B, sub b.