EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CA0180

Gevoegde zaken C-180/10 en C-181/10: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Republiek Polen) — Jarosław Słaby (C-180/10) Emilian Kuć, Halina Jeziorska — Kuć (C-181/10)/Minister Finansów (C-180/10), Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie (C-181/10) (Fiscale bepalingen — Belasting over toegevoegde waarde — Richtlijn 2006/112/EG — Begrip belastingplichtige — Verkoop van bouwterreinen — Artikelen 9, 12 en 16 — Geen aftrek van voorbelasting)

PB C 319 van 29.10.2011, p. 8–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.10.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 319/8


Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 september 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny — Republiek Polen) — Jarosław Słaby (C-180/10) Emilian Kuć, Halina Jeziorska — Kuć (C-181/10)/Minister Finansów (C-180/10), Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie (C-181/10)

(Gevoegde zaken C-180/10 en C-181/10) (1)

(Fiscale bepalingen - Belasting over toegevoegde waarde - Richtlijn 2006/112/EG - Begrip belastingplichtige - Verkoop van bouwterreinen - Artikelen 9, 12 en 16 - Geen aftrek van voorbelasting)

2011/C 319/12

Procestaal: Pools

Verwijzende rechter

Naczelny Sąd Administracyjny

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Jarosław Słaby (C-180/10) Emilian Kuć, Halina Jeziorska-Kuć (C-181/10)

Verwerende partij: Minister Finansów (C-180/10), Dyrektor Izby Skarbowej w Warszawie (C-181/10)

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Naczelny Sąd Administracyjny — Uitlegging van artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347, blz. 1) en van artikel 4, leden 1 en 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (PB L 145, blz. 1) — Verkoop van verschillende percelen bouwgrond — Hoedanigheid van belastingplichtige van de verkoper wanneer het terrein deel uitmaakt van het landbouwbedrijf van de verkoper en hij zijn activiteiten heeft gestaakt na de herkwalificatie van zijn terrein door de gemeente in bouwgrond

Dictum

De levering van een bouwterrein moet worden beschouwd als krachtens de nationale wettelijke regeling van een lidstaat onderworpen aan de belasting over de toegevoegde waarde wanneer deze staat gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van artikel 12, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/138/EG van de Raad van 19 december 2006, ongeacht of de handeling duurzaam is en of de persoon die de levering heeft uitgevoerd, een activiteit als fabrikant, handelaar of dienstverrichter uitoefent, voor zover deze handeling niet de loutere uitoefening door de eigenaar van zijn eigendomsrecht vormt.

Een natuurlijke persoon die een landbouwbedrijf heeft uitgeoefend op een terrein dat na een wijziging in de bestemmingsplannen buiten zijn wil om als nieuwe bestemming bouwgrond krijgt, moet niet worden beschouwd als een belastingplichtige ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde in de zin van de artikelen 9, lid 1, en 12, lid 1, van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/138, wanneer hij dit terrein wenst te verkopen, op voorwaarde dat deze verkopen deel uitmaken van het beheer van zijn privévermogen.

Wanneer deze persoon met het oog op het sluiten van deze verkopen daarentegen voor de verkoop van onroerend goed actief stappen onderneemt door middelen in te zetten die te vergelijken zijn met die welke worden aangewend door een fabrikant, handelaar of dienstverrichter in de zin van artikel 9, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/138, moet hij worden beschouwd als een persoon die een „economische activiteit” in de zin van dit artikel uitoefent, en bijgevolg als een belastingplichtige ter zake van de belasting over de toegevoegde waarde.

Het gegeven dat deze persoon een „forfaitair belaste landbouwer” is in de zin van artikel 295, lid 1, punt 3, van richtlijn 2006/112, zoals gewijzigd bij richtlijn 2006/138, is in dit opzicht van geen belang.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.


Top