Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0306

    Zaak C-306/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 31 juli 2009 — I.B./Ministerraad

    PB C 233 van 26.9.2009, p. 11–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.9.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 233/11


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) op 31 juli 2009 — I.B./Ministerraad

    (Zaak C-306/09)

    2009/C 233/19

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Grondwettelijk Hof

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: I.B.

    Verwerende partij: Ministerraad

    Prejudiciële vragen

    1.

    Dient het Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een veroordeling die bij verstek is gewezen zonder dat de veroordeelde in kennis is gesteld van de plaats of de datum van de terechtzitting en waartegen die persoon nog over een rechtsmiddel beschikt, te worden beschouwd, niet als een aanhoudingsbevel met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, in de zin van artikel 4, punt 6, van het kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (1), maar wel als een aanhoudingsbevel met het oog op de instelling van strafvervolging, in de zin van artikel 5, punt 3, van hetzelfde kaderbesluit?

    2.

    Dienen, indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, de artikelen 4, punt 6, en 5, punt 3, van hetzelfde kaderbesluit in die zin te worden geïnterpreteerd dat zij de lidstaten niet toelaten de overlevering aan de rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende Staat van een persoon die op hun grondgebied verblijft en op wie, in de in de eerste vraag beschreven omstandigheden, een aanhoudingsbevel met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel betrekking heeft, afhankelijk te stellen van de voorwaarde dat die persoon naar de uitvoerende Staat wordt teruggezonden teneinde aldaar de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die definitief tegen hem in de uitvaardigende Staat zou worden uitgesproken ?

    3.

    Schenden, indien de tweede vraag bevestigend wordt beantwoord, diezelfde artikelen artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, meer bepaald het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?

    4.

    Dienen, indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, de artikelen 3 en 4 van hetzelfde kaderbesluit in die zin te worden geïnterpreteerd dat zij zich ertegen verzetten dat de rechterlijke autoriteiten van een lidstaat de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel weigeren indien er ernstige redenen bestaan om te denken dat de tenuitvoerlegging ervan afbreuk zou doen aan de fundamentele rechten van de betrokkene, zoals zij in artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vervat?


    (1)  PB L 190, blz. 1.


    Top