Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0057

    Zaak C-57/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 10 februari 2009 — Bondsrepubliek Duitsland/B, procesdeelnemer: de vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

    PB C 129 van 6.6.2009, p. 3–3 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.6.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 129/3


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundesverwaltungsgericht (Duitsland) op 10 februari 2009 — Bondsrepubliek Duitsland/B, procesdeelnemer: de vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

    (Zaak C-57/09)

    2009/C 129/04

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundesverwaltungsgericht

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Bondsrepubliek Duitsland

    Verwerende partij: B

    Procesdeelnemer: De vertegenwoordiger van het belang van de Bondsrepubliek bij het Bundesverwaltungsgericht

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is sprake van een ernstig, niet-politiek misdrijf of een handeling welke in strijd is met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties in de zin van artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 [inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming] (1), wanneer de asielzoeker heeft behoord tot een organisatie die voorkomt in de lijst van personen, groepen en entiteiten in de bijlage bij het Gemeenschappelijk Standpunt van de Raad betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme, en die gebruik maakt van terroristische methoden, en de asielzoeker de gewapende strijd van deze organisatie actief heeft gesteund?

    2)

    Indien vraag 1 bevestigend moet worden beantwoord: is voor de uitsluiting van erkenning als vluchteling krachtens artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG vereist dat de asielzoeker nog steeds gevaar oplevert?

    3)

    Indien vraag 2 ontkennend moet worden beantwoord: is voor de uitsluiting van erkenning als vluchteling krachtens artikel 12, lid 2, sub b en c, van richtlijn 2004/83/EG een evenredigheidstoetsing in het individuele geval vereist?

    4)

    Indien vraag 3 bevestigend moet worden beantwoord:

    a)

    Moet bij de evenredigheidstoetsing worden meegewogen dat de asielzoeker verwijderingsbescherming geniet op grond van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 of op grond van nationale bepalingen?

    b)

    Is de uitsluiting alleen onevenredig in zeer specifieke uitzonderingsgevallen?

    5)

    Is het in de zin van artikel 3 van richtlijn 2004/83/EG met de richtlijn verenigbaar dat de asielzoeker, ondanks dat zich een uitsluitingsgrond krachtens artikel 12, lid 2, van de richtlijn voordoet, naar nationaal constitutioneel recht in aanmerking komt voor asiel?


    (1)  PB L 304, blz. 12.


    Top