Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0545

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 februari 2012.
    Europese Commissie tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.
    Verdrag houdende statuut van Europese scholen - Uitlegging en toepassing van artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1 - Rechten van gedetacheerde leerkrachten op dezelfde doorgroeimogelijkheden met betrekking tot loopbaan en salaris als hun collega’s in thuisland van herkomst - Uitsluiting van bepaalde door Verenigd Koninkrijk bij de Europese scholen gedetacheerde leerkrachten van toegang tot hogere salarisschalen en tot en andere toeslagen die worden toegekend aan collega’s in land van herkomst - Onverenigbaarheid met artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1.
    Zaak C-545/09.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2012:52

    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    2 februari 2012 ( *1 )

    „Verdrag houdende statuut van Europese scholen — Uitlegging en toepassing van artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1 — Rechten van gedetacheerde leerkrachten op dezelfde doorgroeimogelijkheden met betrekking tot loopbaan en salaris als hun collega’s in thuisland — Uitsluiting van bepaalde door Verenigd Koninkrijk bij de Europese scholen gedetacheerde leerkrachten van toegang tot hogere salarisschalen en tot andere toeslagen die worden toegekend aan collega’s in thuisland — Onverenigbaarheid met artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1”

    In zaak C-545/09,

    betreffende een beroep krachtens artikel 26 van het Verdrag houdende het statuut van de Europese scholen, ingesteld op 22 december 2009,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door J. Currall en B. Eggers als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door H. Walker als gemachtigde, en J. Coppel, barrister,

    verweerder,

    wijst HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, A. Borg Barthet, M. Ilešič (rapporteur), J.-J. Kasel en M. Berger, rechters,

    advocaat-generaal: P. Mengozzi,

    griffier: K. Sztranc-Sławiczek, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 4 mei 2011,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 juli 2011,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De Europese Commissie verzoekt het Hof vast te stellen dat artikel 12, punt 4, sub a, van het Verdrag houdende het statuut van de Europese scholen van 21 juni 1994 (PB L 212, blz. 3; hierna: „verdrag”) aldus moet worden uitgelegd en toegepast dat is gegarandeerd dat leerkrachten die door een lidstaat zijn gedetacheerd, tijdens hun detachering dezelfde doorgroeimogelijkheden hebben met betrekking tot loopbaan en salaris als leerkrachten die in deze lidstaat werkzaam zijn, en dat het tijdens hun detachering uitsluiten van bepaalde door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland gedetacheerde leerkrachten van de toegang tot hogere salarisschalen (in het bijzonder de „threshold pay”, het „excellent teacher system” of de „advanced skills teachers”) en andere toeslagen (zoals „teaching and learning responsibility payments”) alsmede van een progressie binnen de bestaande salarisschaal, welke mogelijkheden openstaan voor leerkrachten die in dienst zijn van openbare scholen in Engeland en Wales, onverenigbaar is met de artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1, van het verdrag.

    Toepasselijke bepalingen

    Het verdrag en het statuut van het gedetacheerd personeel

    2

    De Europese scholen zijn aanvankelijk opgericht bij twee instrumenten, te weten het Statuut van de Europese school, ondertekend te Luxemburg op 12 april 1957 (United Nations Treaty Series, deel 443, blz. 129), en het Protocol nopens de oprichting van Europese scholen, vastgesteld onder verwijzing naar het Statuut van de Europese school, ondertekend te Luxemburg op 13 april 1962 (United Nations Treaty Series, deel 752, blz. 267).

    3

    Deze instrumenten zijn vervangen door het verdrag, dat in werking is getreden op 1 oktober 2002 en het thans geldende instrument vormt. Anders dan de oorspronkelijke instrumenten, waarbij alleen de lidstaten partij waren, is het verdrag ook gesloten door de Europese Gemeenschappen, die daartoe zijn gemachtigd bij besluit 94/557/EG, Euratom van de Raad van 17 juni 1994 waarbij de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden gemachtigd het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen te ondertekenen (PB L 212, blz. 1).

    4

    De derde overweging van de preambule van het verdrag luidt als volgt:

    „Overwegende dat het stelsel van de Europese scholen een stelsel ‚sui generis’ is; dat met dit stelsel een vorm van samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschappen tot stand komt met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en voor de organisatie van hun onderwijsstelsel, en van hun verscheidenheid qua taal en cultuur”.

    5

    Artikel 3, lid 2, van dit verdrag bepaalt:

    „Het onderwijs wordt gegeven door leerkrachten die door de lidstaten zijn gedetacheerd of aangesteld, overeenkomstig door de raad van bestuur volgens de procedure van artikel 12, punt 4, genomen besluiten.”

    6

    In artikel 12, punt 4, sub a, van dit verdrag, dat deel uitmaakt van titel II daarvan, met het opschrift „Organen van de scholen”, is bepaald:

    „De raad van bestuur, handelend in administratieve aangelegenheden:

    [...]

    4.

    a)

    stelt jaarlijks, op voorstel van de commissie van inspecteurs, de behoeften aan leerkrachten vast door het instellen en opheffen van ambten. Hij ziet toe op een billijke verdeling van de ambten tussen de lidstaten. In overleg met de regeringen regelt hij de aanstelling of de detachering van leerkrachten en pedagogische adviseurs van de school. Dezen behouden de door hun nationale rechtspositie gewaarborgde rechten op bevordering en pensionering”.

    7

    Artikel 25 van dit verdrag is als volgt geformuleerd:

    „De begrotingsmiddelen van de scholen bestaan uit:

    1.

    de bijdragen van de lidstaten, dat wil zeggen de doorbetaling van de bezoldigingen van de gedetacheerde of aangestelde leerkrachten en, in voorkomend geval, een door de raad van bestuur met eenparigheid van stemmen vastgestelde financiële bijdrage;

    2.

    de bijdrage van de Europese Gemeenschappen die dient om het verschil tussen het totale bedrag van de uitgaven van de scholen en het totaal van de overige ontvangsten te dekken;

    3.

    de bijdragen van de niet-communautaire organisaties waarmee de raad van bestuur een overeenkomst heeft gesloten;

    4.

    de eigen ontvangsten van de scholen, met name de schoolgelden welke door de raad van bestuur ten laste worden gebracht van de ouders van leerlingen;

    5.

    diverse ontvangsten.

    De wijze waarop de bijdrage van de Europese Gemeenschappen ter beschikking wordt gesteld, wordt vastgelegd in een speciale overeenkomst tussen de raad van bestuur en de Commissie.”

    8

    Volgens artikel 26 van het verdrag is „het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bij uitsluiting bevoegd om uitspraak te doen in geschillen tussen de verdragsluitende partijen inzake de uitlegging en toepassing van dit Verdrag waarvoor in de raad van bestuur geen oplossing kan worden gevonden”.

    9

    Op grondslag van artikel 12, punt 1, van dat verdrag heeft de raad van bestuur het statuut van het gedetacheerd personeel van de Europese scholen (hierna: „statuut van het gedetacheerd personeel”) vastgesteld, dat met name bepalingen betreffende de bezoldiging en de arbeidsvoorwaarden van de leerkrachten van de Europese scholen bevat.

    10

    Artikel 10, lid 1, van het statuut van het gedetacheerd personeel bepaalt dat de gedetacheerde leerkrachten in het bezit moeten zijn van de vereiste getuigschriften en moeten voldoen aan de voorwaarden die voor een gelijkwaardige functie in hun land van herkomst gelden. In artikel 30, eerste alinea, van hoofdstuk III, „Evaluatie”, van deel III van dit statuut is bepaald dat „de bekwaamheid, de efficiëntie en het gedrag bij het vervullen van zijn/haar dienst voor elk lid van het onderwijzend en toezichthoudend personeel en voor de adjunct-directeuren onderwerp [zijn] van een evaluatierapport, dat volgens de in het reglement van toepassing vastgelegde regels zowel door de directeur als door de nationale inspecteur wordt opgesteld. Bij verschil van mening is het rapport van de nationale inspecteur doorslaggevend.”

    11

    Overeenkomstig artikel 49 van dat statuut ontvangen de gedetacheerde leerkrachten, enerzijds hun door de bevoegde nationale overheid betaalde nationale emolumenten en anderzijds het verschil tussen het in dit statuut opgegeven salaris en de tegenwaarde van de nationale emolumenten, verminderd met de verplichte sociale bijdragen, dat wordt betaald door de Europese scholen (hierna: „Europees supplement”).

    12

    Krachtens artikel 72, lid 1, van het statuut van het gedetacheerd personeel, heeft een personeelslid dat zijn dienst definitief beëindigt, bij vertrek — voor zover zulks niet voortvloeit uit disciplinaire maatregelen — recht op een vertrekpremie, evenredig aan de werkelijk gepresteerde diensttijd en dit tot een maximum van negen jaar. Deze vergoeding wordt ingevolge artikel 72, lid 2, berekend op basis van het verschil tussen anderhalve maand van het laatste Europese basissalaris, waarop de voor het land van herkomst geldende aanpassingscoëfficiënt van toepassing is, en anderhalve maand van het laatste nationale basissalaris per dienstjaar.

    13

    Het statuut bevat daarentegen geen pensioenregeling voor gedetacheerde leerkrachten, die gedurende hun detachering bijdrage blijven betalen aan hun nationale stelsels.

    Stelsel dat van toepassing is op in Engeland en Wales werkzame leerkrachten

    14

    In het Verenigd Koninkrijk valt het onderwijs onder de bevoegdheid van de gedecentraliseerde overheden van drie verschillende gebieden, te weten Engeland en Wales (gezamenlijk één gebied), Noord-Ierland en Schotland. De arbeidsvoorwaarden in deze drie gebieden zijn verschillend.

    15

    In het gebied dat bestaat uit Engeland en Wales, het enige gebied waarop het onderhavige geschil betrekking heeft, zijn de meeste leerkrachten in dienst van gesubsidieerde scholen („maintained schools”). De salarissen en de arbeidsvoorwaarden van deze leerkrachten zijn vastgesteld bij een besluit van de bevoegde minister, te weten het „School Teachers Pay and Conditions Document” (document met betrekking tot de rechtspositie en de bezoldiging van leerkrachten op scholen; hierna: „STPCD”), dat dwingende bepalingen bevat voor iedere arbeidsovereenkomst die wordt gesloten door een gesubsidieerde school.

    16

    Een aantal leerkrachten is niet in dienst van een gesubsidieerde school, maar van andere soorten scholen, zoals vrije openbare middenscholen, die worden ondersteund door sponsors („academies”), particuliere scholen, de Europese school van Culham of door buitenlandse regeringen bestuurde scholen. Voor deze scholen zijn de arbeidsvoorwaarden van het STPCD facultatief.

    17

    Het STPCD van 2009 bevat de salarisschalen, die de volgende hoofdkenmerken omvatten.

    18

    Voor leerkrachten geldt een basissalarisschaal met zes trappen. Het belangrijkste criterium om in deze salarisschaal te kunnen stijgen, is de ervaring gemeten in dienstjaren. Uitzonderingen wegens onvoldoende presteren daargelaten komt men dus automatisch hoger in de schaal.

    19

    In 2000 werd in Engeland en Wales een algemene salarisverhoging van 3 % toegepast. Tegelijkertijd werd daar op basis van een nieuw stelsel, „threshold pay” geheten, een salarisverhoging van 7 % ingevoerd. De leerkrachten dienden bepaalde voorwaarden te vervullen om daarvoor in aanmerking te komen.

    20

    In dit stelsel kunnen leerkrachten uit Engeland en Wales die in de laatste trap van de basissalarisschaal gekomen zijn, een verzoek indienen om de drempel te passeren en over te gaan naar een hogere salarisschaal („post-threshold pay scale”). Leerkrachten die een dergelijk verzoek willen indienen, moeten voldoen aan bepaalde beroepsnormen, bewijzen overleggen van hun kwalificaties en verzoeken om een beoordeling van hun competenties, die door de hoofden van de onderwijsinstellingen wordt verricht. De beroepsnormen waaraan moet worden voldaan, zijn omschreven in een document genaamd „Professional Standards for Teachers” („Beroepsnormen voor leerkrachten”). Wanneer een leerkracht eenmaal in de volgende schaal gekomen is („post-threshold teacher”), stijgt hij niet automatisch hoger in deze schaal, maar hangt dit af van de uitkomst van jaarlijkse beoordelingsgesprekken.

    21

    Bovendien kunnen gesubsidieerde scholen volgens het STPCD functies creëren voor „excellent teachers” („uitstekende leerkrachten”) en „advanced skills teachers” („leerkrachten met bijzondere vaardigheden”), waarvoor speciale salarisschalen gelden, en functies die recht geven op „teaching and learning responsibility payments” („toeslagen voor onderwijs- en lestaken”). Een leerkracht kan niet meer dan een van deze functies tegelijkertijd vervullen.

    22

    Leerkrachten die toegang willen krijgen tot het „excellent teacher scheme,” moeten ten minste twee jaren in de hoogste van de drie trappen van de „post-threshold pay scale” zijn ingeschaald en blijk geven van bijzondere beroepscompetenties, die zijn omschreven in de „Professional Standards for Teachers”. Zij kunnen echter uitsluitend verzoeken om een beoordeling ter zake, die wordt verricht door externe beoordelaars, wanneer er op hun eigen school een vacature voor een functie van „excellent teacher” is. Van „excellent teachers” wordt verwacht dat zij naast hun gewone onderwijstaken andere leraren helpen doelmatiger te werken en hun onderwijskwaliteit te verbeteren.

    23

    Kandidaten die in aanmerking wensen te komen voor een functie van „advanced skills teacher”, hoeven niet noodzakelijkerwijs reeds tot de „post-threshold pay scale” te zijn toegelaten. Wel moeten zij voldoen aan de „post-threshold teacher standards”, en meer in het bijzonder aan de beroepsnormen die specifiek voor „advanced skills teachers” gelden, zoals deze zijn omschreven in de „Professional Standards for Teachers”. De beoordelingen ter zake worden verricht door externe beoordelaars. Deze functies omvatten extra taken, ten behoeve van leerkrachten van andere scholen.

    24

    Tot slot heeft iedere leerkracht die gewone onderwijstaken verricht, recht op „teaching and learning responsibility payments”, ongeacht of hij tot de „post-threshold pay scale” is toegelaten. Deze toeslagen worden toegekend aan leerkrachten die „duurzaam een extra taak in het kader van de personeelsstructuur” van de school vervullen. Ze zijn bedoeld als vergoeding voor met name hulp aan leerlingen buiten de klas of de stimulerende rol in het uitwerken van vakken of van het lesprogramma.

    Stelsel dat van toepassing is op door Engeland en Wales bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten

    25

    De functies van het Verenigd Koninkrijk in de Europese scholen staan open voor alle voldoende gekwalificeerde leerkrachten, ongeacht of zij op het tijdstip van hun aanstelling of detachering in dienst zijn van een gesubsidieerde, van een particuliere dan wel van een buiten het nationale grondgebied gelegen school of zelfs van geen enkele onderwijsinstelling.

    26

    Door het Verenigd Koninkrijk bij de Europese scholen gedetacheerde leerkrachten behouden niet hun contractuele betrekking met hun oude werkgever, maar sluiten voor de detachering een nieuwe arbeidsovereenkomst met het „Department for Children, Schools and Families” (ministerie voor Kinderen, Scholen en Gezinnen; hierna: „ministerie van Onderwijs”).

    27

    Die arbeidsovereenkomst bepaalt ten aanzien van leerkrachten uit Engeland en Wales dat het STPCD niet van toepassing is op leerkrachten van Europese scholen. Wel is in die overeenkomst bepaald dat de nationale salarissen die maandelijks aan de gedetacheerde leerkrachten worden betaald, worden vastgesteld overeenkomstig de salarisschalen van het STPCD en dat die leerkrachten recht hebben op de op nationaal niveau overeengekomen jaarlijkse salarisverhogingen, die van toepassing zijn krachtens het STPCD. Tevens is bepaald dat geen andere toeslag op het nationale salaris wordt betaald en dat een gedetacheerde leerkracht tijdens zijn aanstelling bij een Europese school niet kan verzoeken om naar een hogere salarisschaal over te gaan of een in het STPCD bedoelde aanvullende toeslag of status te krijgen. Tot slot is in deze arbeidsovereenkomst bepaald dat de dienst in een Europese school recht geeft op een pensioen volgens de pensioenregeling voor leerkrachten uit Engeland en Wales en dat de betrokken premies uitsluitend gebaseerd zijn op het nationale salaris.

    Het precontentieuze overleg

    28

    Vanwege het grote aantal klachten van betrokken leerkrachten en naar aanleiding van parlementaire vragen heeft de Commissie vanaf 2000 de opeenvolgende ministers van Onderwijs van het Verenigd Koninkrijk herhaaldelijk aangesproken en erop gewezen dat de beslissing om bij Europese scholen gedetacheerde Britse leerkrachten de toegang tot de nieuwe salarisschaal te weigeren, onverenigbaar is met het verdrag. Het probleem kon niet worden opgelost in een eerste briefwisseling in 2000 en 2001 en evenmin in een tweede in 2007. Daarom heeft de Commissie verzocht de kwestie te behandelen tijdens de bijeenkomst van de raad van bestuur van 20 tot en met 22 oktober 2008. Op 20 november 2008 was er een videoconferentie tussen vertegenwoordigers van de Commissie en van het ministerie van Onderwijs, maar ook hierin werd het meningsverschil niet opgelost. Op 13 januari 2009 heeft de Commissie de raad van bestuur een laatste maal verzocht om tot een oplossing van de situatie te komen en hierbij aangekondigd dat zij zich gedwongen zag de zaak bij het Hof aanhangig te maken als er niets bereikt zou worden.

    29

    De kwestie van de uitlegging van de artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1, van het verdrag is behandeld tijdens de vergadering van de raad van bestuur van 20 en 21 januari 2009. Na deze vergadering heeft die raad vastgesteld dat „dit geschil niet kon worden opgelost, en nota genomen van het voornemen van de Commissie om op grond van artikel 26 van het verdrag juncto de artikelen 10 EG en 39 EG tegen het Verenigd Koninkrijk beroep bij het Hof in te stellen ter zake van de uitlegging en de toepassing van het verdrag”.

    30

    Daarop heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

    Het beroep

    31

    De Commissie verzoekt het Hof krachtens artikel 26 van het verdrag uitspraak te doen, ten eerste, over de uitlegging van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van dat verdrag, en, ten tweede, over de vraag of het Verenigd Koninkrijk deze bepaling, in het bijzonder met betrekking tot de door Engeland en Wales bij de Europese scholen gedetacheerde leerkrachten, juist toepast en aldus voldoet aan de daaruit en uit artikel 25, punt 1, van dat verdrag voortvloeiende verplichtingen.

    Uitlegging van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag

    Argumenten van partijen

    32

    Volgens de Commissie legt artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag de lidstaten de verplichting op te verzekeren dat gedetacheerde leerkrachten de door hun nationale rechtspositieregeling gewaarborgde rechten op bevordering en pensioen behouden. Dit verdrag kent daardoor en in dat opzicht een recht toe aan gedetacheerde leerkrachten.

    33

    Voor deze uitlegging is bevestiging te vinden in de duidelijke en onvoorwaardelijke formulering van deze bepaling alsmede in de context en het doel daarvan, te weten te verzekeren dat leerkrachten niet vanwege hun detachering worden benadeeld.

    34

    De Commissie betoogt voorts dat de term „bevordering” autonoom moet worden uitgelegd en bedoeld is om de verschillende nationale bezoldigingsstelsels te dekken die gelden voor leerkrachten in geval van detachering. De ruime strekking van deze term wordt aldus bevestigd door het onderzoek van de verschillende taalversies.

    35

    Het Verenigd Koninkrijk meent daarentegen dat artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag uitsluitend tot de raad van bestuur is gericht en dus geen enkele verplichting oplegt aan de lidstaten.

    36

    Deze uitlegging vindt bevestiging, ten eerste in de bewoordingen van die bepaling, welke deel uitmaakt van titel II van het verdrag, „Organen van de scholen”, dat geen enkele bepaling bevat waarbij de lidstaten verplichtingen worden opgelegd, en ten tweede in de verwijzing in artikel 3, lid 2, van het verdrag naar artikel 12 daarvan.

    37

    Volgens het Verenigd Koninkrijk heeft artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag tot gevolg dat de raad van bestuur bij de uitoefening van zijn bestuurstaken de nationale regelgeving ten aanzien van bevordering en pensioen moet respecteren. Het zou immers weinig zin hebben te menen dat het verdrag de lidstaten verplicht hun eigen wetgeving te respecteren.

    38

    Bovendien zou het in strijd zijn met artikel 165, lid 1, VWEU, waarbij aan de lidstaat de autonomie wordt gelaten ten aanzien van de opzet van hun onderwijsstelsels, dat het verdrag de lidstaten de verplichting oplegt om bij Europese scholen gedetacheerde of aangestelde leerkrachten rechten te verlenen waarop zij geen aanspraak kunnen maken uit hoofde van de nationale wettelijke regeling.

    39

    Voorts betoogt deze lidstaat dat de term „bevordering”, in de betekenis die daaraan in het Verenigd Koninkrijk gewoonlijk wordt gegeven, uitsluitend verwijst naar het plaatsen van een leerkracht in een administratief gezien hogere functie met meer verantwoordelijkheden binnen de schoolstructuur, zoals de functie van schoolhoofd of adjunct-schoolhoofd („head teacher” of „deputy head teacher”). Wat de termen door de nationale rechtspositieregeling „gewaarborgde rechten op bevordering” betreft, verdedigt het Verenigd Koninkrijk in wezen de stelling dat deze termen letterlijk en strikt moeten worden uitgelegd. Een bevordering die niet automatisch uit hoofde van anciënniteit wordt toegekend, maar waarom moet worden verzocht door de leerkracht, en die hem slechts wordt toegekend indien hij aan een aantal voorwaarden voldoet, vormt dus niet een door de nationale rechtspositieregeling gewaarborgd recht.

    Beoordeling door het Hof

    40

    Het geschil tussen de Commissie en het Verenigd Koninkrijk over de uitlegging van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag betreft in wezen twee vragen, te weten, ten eerste, of deze bepaling een verplichting voor de verdragsluitende lidstaten meebrengt en, ten tweede, wat de strekking is van de termen door de nationale rechtspositieregeling „gewaarborgde rechten op bevordering”.

    41

    Wat de eerste van deze twee vragen betreft, dient om te beginnen in herinnering te worden gebracht dat artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag bepaalt dat de raad van bestuur, handelend in administratieve aangelegenheden jaarlijks, op voorstel van de commissie van inspecteurs, de behoeften aan leerkrachten vaststelt door het instellen en opheffen van ambten. Hij ziet toe op een billijke verdeling van de ambten tussen de lidstaten. In overleg met de regeringen regelt hij de aanstelling of de detachering van leerkrachten en pedagogische adviseurs van de school. Dezen behouden de door hun nationale rechtspositie gewaarborgde rechten op bevordering en pensionering.

    42

    Uit de bewoordingen van deze bepaling vloeit dus voort dat, terwijl de eerste drie zinnen daarvan taken opleggen aan de raad van bestuur, die in voorkomend geval in samenwerking met de regeringen moeten worden uitgevoerd, de laatste zin ervan neutraal is geformuleerd. Daarin wordt geconstateerd dat de leerkrachten het recht hebben dat de door hun nationale rechtspositie(regeling) gewaarborgde rechten op bevordering en pensioen behouden blijven, zonder te specificeren door wie het behoud van die rechten dient te worden verzekerd.

    43

    Duidelijk is dat die rechten niet zouden kunnen worden behouden indien het de verdragsluitende lidstaten vrij zou staan hun nationale rechtspositieregelingen en de voorschriften inzake de aanstelling en detachering van hun leerkrachten bij de een Europese school zodanig in te richten dat die rechten gedurende het aanstellings- of detacheringstijdvak aan die leerkrachten worden ontnomen.

    44

    In dit verband dient te worden beklemtoond dat de rechten op bevordering en pensioen van bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten volledig zijn geregeld in de respectieve nationale regelingen en dat de raad van bestuur bijgevolg niet in staat is het behoud van deze rechten te verzekeren wanneer die regelingen dat behoud niet toelaten. Voorts dient de raad van bestuur deze regelingen weliswaar te eerbiedigen, doch dit neemt niet weg dat, ten eerste, voor de toepassing daarvan niet het optreden van die raad vereist is, en, ten tweede, moeilijk is in te zien hoe die raad, gelet op zijn beperkte en door het verdrag strikt afgebakende bevoegdheden, afbreuk zou kunnen doen aan de rechten op bevordering en pensioen die bij hun nationale regeling aan deze leerkrachten zijn toegekend.

    45

    Met de door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde uitlegging, volgens welke artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag uitsluitend is gericht tot de raad van bestuur teneinde hem te verplichten de nationale regeling op het gebied van bevordering en pensioen te eerbiedigen, zou derhalve aan deze bepaling elke nuttige werking worden ontnomen.

    46

    Daaruit volgt dat deze bepaling, anders dan het Verenigd Koninkrijk betoogt, in die zin moet worden uitgelegd dat zij ook voor de verdragsluitende lidstaten de verplichting meebrengt om te verzekeren dat leerkrachten gedurende het tijdvak dat zij bij de Europese scholen zijn aangesteld of gedetacheerd, de door hun nationale rechtspositieregeling gewaarborgde rechten op bevordering en pensioen behouden.

    47

    Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat artikel 12 van het verdrag deel uitmaakt van titel II, met het opschrift „Organen van de scholen”, en dat daarin de taken van de raad van bestuur in administratieve aangelegenheden worden opgesomd, en evenmin door de verwijzing in artikel 3, lid 2, van het verdrag naar dat artikel 12.

    48

    Hoewel immers vaststaat dat artikel 12 primair de aan de raad van bestuur opgedragen taken vermeldt, betreft dit artikel evenwel in de voorlaatste volzin van punt 4, sub a, tevens „de regeringen” en is de laatste volzin daarvan, zoals in punt 42 van het onderhavige arrest is vastgesteld, niet geformuleerd als taak van de raad van bestuur, maar als onvoorwaardelijk recht van bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten.

    49

    Voorts vindt de plaats van die laatste volzin zijn verklaring in historische redenen en in het intrinsieke verband tussen het voorwerp van deze zin en dat van de daaraan voorafgaande zin. In de versie van 12 april 1957 van het in punt 2 van het onderhavige arrest bedoelde Statuut van de Europese school, vormden deze zinnen samen één zin en artikel 12, lid 3, van dat statuut bepaalde destijds dat de raad van bestuur „in overleg met de regeringen, de zaken die verband houden met de aanstelling of de detachering van leraren, onderwijzers en surveillanten aan de school [regelt], in dier voege, dat deze de rechten op bevordering en pensionering behouden, die hun door hun nationale positieregeling worden gewaarborgd, en de voordelen genieten, toegekend aan de tot hun groep behorende ambtenaren in het buitenland”. Uit deze eerdere versie van het statuut volgt duidelijk dat de raad van bestuur en de regeringen er samen voor moeten zorgen dat kwesties in verband met detachering en aanstelling worden geregeld opdat wordt verzekerd dat de leerkrachten niet worden benadeeld vanwege hun detachering of aanstelling bij een Europese school. Hoewel het verdrag, in de huidige versie ervan, de bescherming van de leerkrachten nog verder verstrekt, door hun een expliciet en onvoorwaardelijk recht toe te kennen, bedoelt het geenszins de regeringen te bevrijden van hun verplichting ter zake.

    50

    Anders dan het Verenigd Koninkrijk lijkt te suggereren, is dit bovendien niet een lege verplichting omdat de lidstaten zonder meer gehouden zijn hun eigen regelingen te eerbiedigen. Uit de voorgaande punten vloeit immers voort dat de verantwoordelijkheid van de verdragsluitende lidstaten voor de verwezenlijking van het doel van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag niet alleen de verplichting meebrengt om de nationale regeling op het gebied van rechten op bevordering en pensioen te eerbiedigen, maar ook de verplichting om te verzekeren dat deze regeling zodanig wordt ingericht dat de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten niet worden uitgesloten.

    51

    Een dergelijke verplichting is voorts niet onverenigbaar met artikel 165 VWEU. Enerzijds betreft de in dit artikel opgenomen beperking van de bevoegdheden van de Europese Unie op onderwijsgebied niet het verdrag omdat dit niet een door de organen van de Unie vastgestelde handeling van afgeleid recht is, maar een tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschappen gesloten instrument van internationaal recht. Anderzijds, en voor zover de derde overweging van de preambule van het verdrag tevens vermeldt dat dit sui-generisstelsel van samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschappen de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de organisatie van hun onderwijsstelsels eerbiedigt, wordt aan deze verantwoordelijkheid niet afgedaan door de verplichting van de lidstaten om de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten niet te benadelen met betrekking tot de rechten op bevordering en pensioen.

    52

    Wat de tweede uitleggingsvraag betreft waarover partijen het oneens zijn en die betrekking heeft op de strekking van de termen door de nationale rechtspositieregeling „gewaarborgde rechten op bevordering” in de laatste volzin van artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag, dient te worden vastgesteld dat deze strekking, en dus de bij deze bepaling aan de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten toegekende bescherming, niet mag verschillen naargelang hun plaats van herkomst en dat deze termen bijgevolg autonoom moeten worden uitgelegd.

    53

    Een dergelijke uitlegging moet het met name mogelijk maken het doel van deze bepaling te bereiken en moet dus verzekeren dat leerkrachten op het gebied van bevordering en pensioen geen nadelen ondervinden vanwege hun aanstelling of detachering bij een Europese school.

    54

    Wat meer in het bijzonder de term „bevordering” betreft, moet worden vastgesteld dat deze term, gelet op genoemd doel, niet op de door het Verenigd Koninkrijk voorgestelde restrictieve wijze kan worden uitgelegd. Zoals immers de advocaat-generaal in de punten 45 en 46 van zijn conclusie heeft beklemtoond, betreft deze term niet alleen de toegang van een leerkracht tot hogere functies in de hiërarchie van een nationale school, met meer verantwoordelijkheden, zoals die van schoolhoofd, maar ook elke loopbaanontwikkeling. Deze term omvat aldus ook de toegang tot rangen binnen dezelfde loopbaan met een daarbij behorende gunstigere bezoldiging, zonder dat er sprake is van toekenning van een andere titel of extra taken.

    55

    Zo kan, anders dan het Verenigd Koninkrijk lijkt te suggereren, uit de termen door de nationale rechtspositieregeling „gewaarborgde rechten op bevordering” evenmin worden afgeleid dat het in beginsel alleen gaat om situaties waarin de nationale regeling voorziet in een automatische promotie gekoppeld aan aantal dienstjaren. Zoals de advocaat-generaal in de punten 53 tot en met 55 van zijn conclusie heeft aangegeven, volgt uit de bewoordingen en het doel van de laatste volzin van artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag dat deze bepaling bedoelt ervoor te zorgen dat ten aanzien van de bij Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten alle rechten in verband met de loopbaanontwikkeling behouden blijven zoals die zijn voorzien in de respectieve nationale regelingen, ongeacht de vorm van die rechten. Zo kunnen deze rechten, al naargelang van de inhoud die daaraan in die regelingen is gegeven, bestaan in een automatisch recht op bevordering of enkel in een recht om deel te nemen aan procedures die doorgroeimogelijkheden in de loopbaan geven. Deze rechten mogen echter niet beperkter zijn dan de rechten die deze leerkrachten zouden hebben gehad wanneer zij werkzaam waren gebleven bij een onderwijsinstelling in hun lidstaat van herkomst.

    56

    Uit al het voorgaande volgt dat artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag in die zin moet worden uitgelegd dat deze bepaling de verdragsluitende lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat bij de Europese scholen gedetacheerde of aangestelde leerkrachten gedurende hun detachering of aanstelling dezelfde rechten op loopbaanontwikkeling en pensioen hebben als die welke krachtens de regeling van hun lidstaat van herkomst gelden voor hun collega’s aldaar.

    Toepassing door het Verenigd Koninkrijk van de artikelen 12, punt 4, sub a, laatste volzin, en 25, punt 1, van het verdrag

    Argumenten van partijen

    57

    Volgens de Commissie is het onverenigbaar met de artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1, van het verdrag, dat de arbeidsovereenkomst die leerkrachten uit Engeland en Wales met het ministerie van Onderwijs moeten sluiten om bij de Europese scholen te kunnen worden gedetacheerd, het salaris van deze leerkrachten op de bestaande trap bevriest voor het gehele tijdvak van de detachering, doordat zij worden belet om een verzoek in te dienen om over te gaan naar een van de hogere salarisschalen of om in aanmerking te komen voor de in het STPCD voorziene „teaching and learning responsibility payments”.

    58

    Ten eerste worden potentiële kandidaten benadeeld omdat zij tijdens hun detachering niet kunnen deelnemen aan de evaluatie op basis waarvan zij toegang zouden kunnen krijgen tot de „post-threshold pay scale”. Wanneer zij na hun detachering naar het Verenigd Koninkrijk terugkeren, kunnen zij daardoor slechts solliciteren naar een functie die overeenkomt met de basissalarisschaal, hetgeen het scala van toegankelijke functies beperkt.

    59

    Ten tweede levert het feit dat gedurende een detachering van negen jaren geen aanspraak kan worden gemaakt op enige toeslag of bevordering, een aanzienlijke vermindering op van het voor de berekening van de pensioenrechten in aanmerking genomen salaris en dus van de omvang van het toekomstige ouderdomspensioen.

    60

    De Commissie betoogt voorts dat deze uitsluiting tot een aanzienlijk financieel verlies voor de begroting van de Unie leidt, omdat deze een groter verschil moet dragen tussen het lagere nationale salaris en het geharmoniseerde salaris overeenkomstig het statuut van het gedetacheerd personeel.

    61

    Zij meent op basis van een grove schatting dat op de begroting van de Unie in 2008 ongeveer 720000 EUR aan extra kosten heeft gedrukt voor de slechts 194 gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales. Deze kosten vloeien voort uit het grotere verschil dat moest worden betaald krachtens artikel 49, lid 2, sub b, van het statuut van het gedetacheerd personeel en, bijgevolg krachtens artikel 25, punt 2, van het verdrag. Op basis van deze berekening kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het feit dat de leerkrachten uit Engeland en Wales geen toegang kunnen krijgen tot de „post-threshold pay scale”, op zich al tot een extra belasting van de begroting van de Unie van tussen de 500000 EUR en 1000000 EUR per jaar leidt.

    62

    De Commissie beklemtoont dat zij niet beweert dat gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales automatisch toegang zouden moeten krijgen tot de hogere salarisschalen die zijn voorzien voor de „post-threshold teacher”, de „advanced teacher” en de „excellent teacher” en op dezelfde wijze daarin zouden moeten omhoogklimmen, of dat zij in aanmerking zouden moeten komen voor de „teaching and learning responsibility payments”. Zij eist enkel dat deze leerkrachten op dezelfde voet recht hebben op salarisgroei als iedere andere in het Verenigd Koninkrijk werkzame leerkracht en dus met name dat zij kunnen deelnemen aan de evaluatieprocedures voor toegang tot die schalen.

    63

    Volgens de Commissie blijkt uit een gedetailleerd onderzoek van de verschillende beroepsnormen en taken die van toepassing zijn op deze schalen en toeslagen, dat de bij de Europese scholen gedetacheerde leerkrachten regelmatig taken verrichten op grond waarvan zij in beginsel in aanmerking zouden kunnen komen voor toegang tot die schalen of voor die toeslagen.

    64

    De Commissie meent dat het Verenigd Koninkrijk zich ter rechtvaardiging van de niet-eerbiediging van de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen niet op vermeende technische moeilijkheden kan beroepen. Bovendien betwist zij dat er inderdaad sprake is van dergelijke moeilijkheden of dat deze niet zouden kunnen worden opgelost met een inspanning die evenredig is aan de betrokken belangen.

    65

    Wat ten eerste de organisatie van de beoordelingen van de gedetacheerde leerkrachten betreft, merkt zij om te beginnen op dat de evaluatie met het oog op de toegang tot de „post-threshold pay scale” wordt verricht door de hoofden van de plaatselijke scholen en dat er op het eerste gezicht geen enkele reden is waarom die taak niet aan de directeur van de Europese school zou kunnen worden opgedragen. Vervolgens kan worden gedacht aan andere mogelijkheden. Zo zou het Verenigd Koninkrijk inspecteurs kunnen zenden die toezicht uitoefenen op de door de directeurs van de Europese scholen verrichte beoordelingen, of externe assessoren die zelf de beoordeling verrichten, of zou het ook kunnen kiezen voor een combinatie van deze formules. Ten slotte staat niets eraan in de weg dat de assessoren van de nationale instantie die de beoordeling verrichten van de nationale kandidaten voor de functies van „advanced skills teachers” en „excellent teachers”, zich naar de Europese scholen begeven, omdat zij ook al beoordelingen verrichten in de scholen van het ministerie van Defensie in Duitsland en in andere landen buiten het Verenigd Koninkrijk.

    66

    Wat ten tweede het argument van het Verenigd Koninkrijk betreft dat eraan is ontleend dat de toegang tot de hogere salarisschalen afhankelijk is van het creëren van functies, stelt de Commissie dat dit niet het geval is voor de toegang tot de „post-threshold pay scale”. De invoering daarvan vormt in wezen een verkapte algemene salarisverhoging. Wat de toegang tot de andere hogere salarisschalen betreft, daarvoor moet een functie worden gecreëerd in de zin van de begroting. Niets belet echter het Verenigd Koninkrijk om aan het ministerie van Onderwijs een passend aantal functies voor „advanced skill teachers” en „excellent teachers” voor gedetacheerde leerkrachten toe te kennen.

    67

    Het Verenigd Koninkrijk wijst het argument af dat zijn beleid ten aanzien van gedetacheerde leerkrachten in strijd is met de artikelen 12, punt 4, sub a, en 25 van het verdrag.

    68

    Het Verenigd Koninkrijk meent dat het beroep van de Commissie is gebaseerd op een verkeerd begrip van de arbeidspositie van de gedetacheerde leerkrachten en van de aard van de in het STPCD opgenomen toeslagen. Deze lidstaat beklemtoont in dit verband met name dat de gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales niet noodzakelijkerwijs eerst bij een nationale gesubsidieerde school werkzaam waren en bijgevolg vóór hun detachering mogelijkerwijs niet onder het STPCD vielen. Het STPCD vormt dus niet de „nationale rechtspositie[regeling]” in de zin van artikel 12 van het verdrag.

    69

    Voorts hebben de gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales met opzet hun vorige ambt verlaten om in een Europese school in een nieuwe functie te treden op basis van een nieuwe, met het ministerie van Onderwijs gesloten arbeidsovereenkomst. Die overeenkomst bepaalt juist dat een gedetacheerde leerkracht niet kan verzoeken in aanmerking te kunnen komen voor de hogere salarisschalen en de toeslagen als bedoeld in het STPCD. Deze leerkrachten hebben er aldus vrijwillig voor gekozen een functie te aanvaarden waarop het STPCD niet van toepassing is.

    70

    Voor het overige betoogt het Verenigd Koninkrijk dat de in het STPCD voorziene toeslagen niet zijn „gewaarborgd” door de nationale regeling en geen „rechten” op bevordering vormen in de zin van artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag. Deze toeslagen worden immers niet automatisch op grond van het aantal dienstjaren toegekend, maar er moet om worden verzocht en zij worden toegekend op basis van bepaalde criteria. Voorts zijn de „teaching and learning responsibility payments” en de stelsels van „advanced skills teachers” en van „excellent teachers” slechts beschikbaar voor zover een school besluit daartoe functies te creëren. Bovendien vormen de toeslagen geen „bevordering” in de zin van dat artikel, omdat de leerkrachten aan wie een dergelijke bezoldiging wordt toegekend de functie van „leerkracht” behouden en geen toegang krijgen tot een hogere functie.

    71

    Het Verenigd Koninkrijk meent dat indien gedetacheerde leerkrachten recht zouden hebben op toeslagen zonder gehouden te zijn de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden op zich te nemen, dit discriminatie jegens de leerkrachten in het land van herkomst teweeg zou brengen. Het Verenigd Koninkrijk betwist met name dat gedetacheerde leerkrachten voldoen aan de criteria op basis waarvan de toeslagen kunnen worden verkregen. Er bestaat dus geen werkelijke gelijkwaardigheid tussen de situatie van de „Europese” leerkrachten en die van de leerkrachten van gesubsidieerde scholen in het Verenigd Koninkrijk.

    72

    Een dergelijke discriminatie vloeit tevens voort uit het feit dat de controle van de beroepsbekwaamheid van de leerkrachten van de Europese scholen niet even nauwkeurig en rigoureus is als het nationale controlestelsel. De door de Commissie gesuggereerde oplossing, te weten dat die controle zou worden verricht door inspecteurs die door het Verenigd Koninkrijk naar de Europese scholen worden gestuurd, volstaat niet om in dit opzicht gelijkwaardigheid te verzekeren.

    73

    Ten slotte, wat artikel 25 van het verdrag betreft, betoogt het Verenigd Koninkrijk dat gesteld al dat zijn uitlegging van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van dat verdrag onjuist zou blijken te zijn, dit nog niet betekent dat er sprake is van een verlies voor de begroting van de Unie. Weliswaar is het mogelijk dat bepaalde bij de Europese scholen gedetacheerde of aangestelde leerkrachten uit Engeland en Wales het recht krijgen om in de toekomst toeslagen te krijgen, indien zij daartoe een verzoek indienen en dit wordt aanvaard, doch voor zover de toekenning van dit recht afhankelijk is van een individuele beoordeling van elke leerkracht, kan thans geen van die leerkrachten daarop aanspraak maken. Bijgevolg heeft het Verenigd Koninkrijk tot op heden zijn verplichting vervuld om het volledige bedrag van de bezoldiging waarop deze leerkrachten recht hebben te betalen.

    Beoordeling door het Hof

    74

    De Commissie verwijt het Verenigd Koninkrijk in wezen, er niet voor te hebben gezorgd dat leerkrachten die door Engeland en Wales zijn aangesteld bij Europese scholen, overeenkomstig artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag hun door hun nationale rechtspositieregeling gewaarborgde bevorderings- en pensioenrechten behouden, en bijgevolg ook de bezoldiging van deze leerkrachten in strijd met artikel 25, punt 1, van dat verdrag niet te hebben doorbetaald.

    75

    Teneinde de gegrondheid van deze grief te beoordelen, dient om te beginnen te worden vastgesteld of het STPCD voor deze leerkrachten de nationale rechtspositieregeling in de zin van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van dat verdrag vormt.

    76

    In dit verband moet worden vastgesteld dat, zoals in de derde overweging van de preambule van het verdrag in herinnering is gebracht, de verdragsluitende lidstaten weliswaar volledig verantwoordelijk blijven voor de organisatie van hun onderwijsstelsel, doch dat zij zich niet kunnen beroepen op bijzonderheden van dat stelsel om zich aan de uit dit verdrag voortvloeiende verplichtingen te onttrekken en om aan leerkrachten die zij bij de Europese scholen aanstellen of detacheren, de in artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van dat verdrag bedoelde bescherming te ontnemen.

    77

    Dit zou evenwel precies de consequentie zijn van de door het Verenigd Koninkrijk aangevoerde redenering volgens welke het STPCD voor leerkrachten uit Engeland en Wales niet de nationale rechtspositieregeling in de zin van genoemde bepaling vormt. Volgens die redenering bestaat er gelet op de bijzonderheden van het onderwijsstelsel van deze lidstaat immers eenvoudigweg geen rechtspositieregeling daarvoor.

    78

    Bovendien is het STPCD verplicht voor alle gesubsidieerde scholen in Engeland en Wales en is het merendeel van de in dat gebied aangestelde leerkrachten inderdaad werkzaam in een dergelijke school, maar daarnaast past ook een groot gedeelte van de niet-gesubsidieerde scholen het STPCD geheel of gedeeltelijk toe. De Commissie heeft in dit opzicht, zonder op dit punt door het Verenigd Koninkrijk te zijn tegengesproken, verklaard dat de niet-gesubsidieerde scholen die het STPCD slechts gedeeltelijk toepassen, feitelijk de daarin voorziene voorwaarden toepassen als een minimum en daaraan bijkomende voordelen toevoegen en dat het STPCD in werkelijkheid op 90 % van alle in deze lidstaat werkzame leerkrachten wordt toegepast.

    79

    Voorts bepaalt de standaardarbeidsovereenkomst die de door Engeland en Wales bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten met het oog op deze aanstelling of detachering aangaan met het ministerie van Onderwijs, dat de nationale salarissen die maandelijks aan deze leerkrachten worden betaald, worden vastgesteld overeenkomstig de salarisschalen van het STPCD en dat de op nationaal niveau overeengekomen jaarlijkse salarisverhogingen, die van toepassing zijn krachtens het STPCD, zullen worden betaald. Vaststaat aldus dat zelfs voor die leerkrachten de arbeidsvoorwaarden gedeeltelijk worden beheerst door het STPCD en dat die overeenkomst de toepassing daarvan dus slechts selectief, en met name met betrekking tot het verkrijgen van een hogere salarisschaal en een aanvullende toeslag, uitsluit.

    80

    In die omstandigheden vormt het STPCD voor de leerkrachten uit Engeland en Wales de nationale rechtspositieregeling in de zin van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag.

    81

    Wat het argument van het Verenigd Koninkrijk betreft dat het niet kan worden verplicht om de in het STPCD voorziene rechten op bevordering toe te kennen aan alle leerkrachten die het bij de Europese scholen aanstelt of detacheert, omdat slechts een gedeelte van hen vóór hun aanstelling of detachering werkzaam was bij een gesubsidieerde school in Engeland of Wales, moet worden vastgesteld dat de Commissie in het kader van het onderhavige beroep stelt dat die in het STPCD voorziene rechten niet op alle door deze lidstaat aangestelde of gedetacheerde leerkrachten worden toegepast, maar uitsluitend op degenen die afkomstig zijn uit Engeland en Wales. Bijgevolg is de omstandigheid dat het STPCD met name niet van toepassing is op in Schotland aangestelde leerkrachten, niet van invloed op dit beroep.

    82

    Overigens, voor zover niet alleen de gesubsidieerde scholen in Engeland en Wales, maar tevens een groot gedeelte van de niet-gesubsidieerde scholen het STPCD geheel of gedeeltelijk toepassen, kan worden aangenomen dat voor een meerderheid van de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten, vóór hun aanstelling de voorwaarden van het STPCD golden. Zelfs indien zou blijken dat een gedeelte van deze leerkrachten niet aan het STPCD was onderworpen, omdat die leerkrachten voordien werkzaam waren hetzij bij een niet-gesubsidieerde school die het STPCD niet vrijwillig toepast, hetzij bij geen enkele school, kan deze omstandigheid er hoe dan ook geen rechtvaardiging voor vormen dat het Verenigd Koninkrijk krachtens de standaardovereenkomst die de leerkrachten met het oog op hun aanstelling of detachering bij de Europese scholen moeten aangaan, de toepassing van bepaalde in het STPCD voor alle leerkrachten uit Engeland en Wales voorziene voordelen uitsluit.

    83

    Bovendien is deze uitsluiting, anders dan het Verenigd Koninkrijk betoogt, niet gerechtvaardigd door het enkele feit dat die leerkrachten die overeenkomst vrijwillig en met kennis van zaken aangaan. Weliswaar zijn die leerkrachten niet gedwongen om te vragen om te worden aangesteld of gedetacheerd bij een Europese school en zijn zij in staat de voorwaarden van de nieuwe arbeidsovereenkomst te kennen, dit neemt niet weg dat die leerkrachten geen andere keuze hebben dan te aanvaarden om de overeenkomst, waarvan de voorwaarden hun worden opgelegd door het ministerie van Onderwijs, te ondertekenen. Wil artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag niet alle nuttige werking verliezen, dan kan niet geldig worden betoogd dat de leerkrachten in dergelijke omstandigheden welbewust afstand hebben gedaan van die door het STPCD voorziene voordelen en van het hun bij die bepaling van het verdrag toegekende recht.

    84

    Wat vervolgens de vraag betreft of de toegang tot hogere salarisschalen, zoals de „post-threshold pay scale” en de schalen die van toepassing zijn op „excellent teachers” en op „advanced skills teachers”, en de toegang tot andere toeslagen, zoals de „teaching and learning responsibility payments”, die zijn voorzien in het STPCD, rechten op bevordering in de zin van genoemde bepaling vormen, zij eraan herinnerd dat in de punten 54 en 55 van het onderhavige arrest reeds is vastgesteld dat ook rechten die tot een gunstigere bezoldiging leiden zonder dat dit voordeel is gekoppeld aan de toekenning van een andere titel aan de leerkracht, alsmede rechten die niet automatisch op grond van het aantal dienstjaren worden toegekend, maar waarvoor moet worden deelgenomen aan procedures en aan bepaalde criteria moet zijn voldaan, dergelijke rechten vormen.

    85

    Daaruit volgt dat de argumenten van het Verenigd Koninkrijk die zijn ontleend aan het feit dat de leerkrachten op wie die schalen en bezoldigingen van toepassing zijn, hun functie behouden en die procedures hebben moeten doorlopen, moeten worden afgewezen. Voorts betoogt de Commissie niet dat de door Engeland of Wales aangestelde of gedetacheerde leerkrachten automatisch in aanmerking zouden moeten komen voor die schalen en toeslagen, maar dat zij daartoe toegang moeten hebben onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor de aan het STPCD onderworpen leerkrachten uit Engeland en Wales.

    86

    Voor zover het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de aangestelde of gedetacheerde leerkrachten principieel niet kunnen voldoen aan de beroepsnormen op basis waarvan de toegang tot die salarisschalen wordt toegekend, noch de bijkomende verantwoordelijkheden kunnen dragen die zijn gekoppeld aan de toepassing van een aantal van die schalen en toeslagen, moet worden vastgesteld dat de Commissie deze criteria en verantwoordelijkheden nauwkeurig heeft geanalyseerd en aannemelijk heeft gemaakt dat een groot aantal van die leerkrachten aan die normen voldoen en gelijkwaardige verantwoordelijkheden dragen binnen de Europese scholen.

    87

    Aan deze analyse en uiteenzettingen wordt niet afgedaan door de door het Verenigd Koninkrijk aangevoerde specifieke argumenten, dat er geen werkelijke gelijkwaardigheid zou bestaan tussen de situatie van de leerkrachten van Europese scholen en die van hun collega’s in het thuisland. Een dergelijke stelling zou immers indruisen tegen artikel 10 van het statuut van het gedetacheerd personeel, dat vereist dat de aangestelde en gedetacheerde leerkrachten in het bezit zijn van de vereiste getuigschriften en voldoen aan de voorwaarden die voor een gelijkwaardige functie in hun land van herkomst gelden. Voor zover voorts die argumenten van het Verenigd Koninkrijk zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat die normen en verantwoordelijkheden per definitie niet kunnen worden vervuld door die leerkrachten, gelet op het feit dat de Europese scholen niet op dezelfde wijze functioneren als de gesubsidieerde scholen in Engeland en Wales, gaan zij voorbij aan de sui-generisaard van de Europese scholen.

    88

    Anders dan het Verenigd Koninkrijk betoogt, leidt de toegang van door Engeland of Wales bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten tot die salarisschalen en toeslagen, evenmin tot discriminatie ten nadele van hun collega’s in het thuisland omdat niet even nauwkeurige en rigoureuze controles van de beroepsbekwaamheid van die leerkrachten kunnen worden verzekerd, als die welke in het thuisland worden verricht. Zoals immers de advocaat-generaal in de punten 87 tot en met 90 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is dit argument ongegrond daar er volkomen redelijke alternatieven zijn om dergelijke controles te verzekeren. Het Verenigd Koninkrijk heeft overigens geen redenen gegeven waarom het meent dat met de verschillende door de Commissie in dit opzicht voorgestelde opties geen toereikend resultaat zou kunnen worden bereikt, maar heeft zich beperkt tot de stelling dat het niet volstaat om nationale inspecteurs naar de Europese scholen te sturen.

    89

    Het Verenigd Koninkrijk voert verder aan dat veel leerkrachten van gesubsidieerde scholen in Engeland en Wales niet in aanmerking komen voor de salarisschalen die zijn voorzien voor „excellent teachers” en „advanced skills teachers” of voor „teaching and learning responsibility payments” omdat er in hun scholen geen of zeer weinig functies zijn gecreëerd die recht geven op deze schalen en toeslagen. Deze omstandigheid vormt er echter geen rechtvaardiging voor om alle bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales van die schalen en toeslagen uit te sluiten.

    90

    Voorts heeft het Verenigd Koninkrijk, in antwoord op het verzoek van de Commissie om aan de Europese scholen een aantal functies toe te bedelen dat evenredig is aan het aantal in Engeland en Wales, niet betwist dat een dergelijke toebedeling inderdaad mogelijk was, maar verklaard dat het aantal aan de Europese scholen toebedeelde functies dan zeer laag of nul zou zijn en dat het in die omstandigheden moeilijk zou zijn om te bepalen welke Europese scholen die functies daadwerkelijk zouden krijgen. Dergelijke praktische moeilijkheden bij de verdeling van de functies die recht geven op die schalen en toeslagen kunnen geen rechtvaardiging vormen voor de volledige weigering om dergelijke functies toe te bedelen aan de Europese scholen. Vaststaat bovendien dat het Verenigd Koninkrijk zich krachtens artikel 12, punt 4, sub a, voorlaatste zin, van het verdrag, kan laten bijstaan door de raad van bestuur om deze moeilijkheden op te lossen, met name teneinde te bepalen welke functies binnen de Europese scholen kunnen worden vervuld door „excellent teachers” en „advanced skills teachers”.

    91

    Uit het voorgaande volgt dat de toegang tot hogere salarisschalen, zoals de „post-threshold pay scale” en de schalen die van toepassing zijn op „excellent teachers” en op „advanced skills teachers”, en de toegang tot andere toeslagen, zoals de „teaching and learning responsibility payments”, die zijn voorzien in het STPCD, een recht op bevordering vormen in de zin van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag, waarvan het Verenigd Koninkrijk de eerbiediging moet verzekeren ten behoeve van de door Engeland en Wales bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten. Daar bovendien de toegang tot die schalen en de toegang tot die toeslagen een rechtstreekse invloed hebben op de omvang van het pensioen waarop die leerkrachten aanspraak zullen kunnen maken, vormen zij tevens een door hun nationale rechtspositieregeling gewaarborgd recht op pensioen in de zin van die bepaling.

    92

    Wat ten slotte de vraag betreft of het Verenigd Koninkrijk artikel 25, punt 1, van het verdrag op juiste wijze toepast, dient in herinnering te worden geroepen dat deze bepaling de lidstaten verplicht bij te dragen aan de begroting van de Europese scholen middels de doorbetaling van de bezoldigingen van de leerkrachten die zij bij deze scholen detacheren of aanstellen. Volgens punt 2 van dat artikel, gelezen in samenhang met artikel 49 van het statuut van het gedetacheerd personeel, draagt de Unie bij aan die begroting door het „Europees supplement” te betalen. In dit verband heeft de Commissie, zonder op dit punt te zijn tegengesproken door het Verenigd Koninkrijk, cijfers aangevoerd die op aannemelijke wijze aantonen dat de bevriezing van de bezoldigingen van de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales, tot gevolg heeft gehad dat de Unie een hoger Europees supplement aan die leerkrachten heeft moeten betalen, hetgeen tot een verhoging van de jaarlijkse bijdrage van de Unie aan de begroting van die scholen heeft geleid.

    93

    Aan deze vaststelling wordt met name niet afgedaan door het argument dat het Verenigd Koninkrijk ontleent aan het feit dat de toegang tot de hogere salarisschalen en tot de toeslagen afhankelijk is van een individuele evaluatie van elke leerkracht, welke nog niet is verricht voor de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales. Dit argument gaat er immers klaarblijkelijk aan voorbij, ten eerste, dat dergelijke evaluaties nog niet hebben plaatsgevonden juist vanwege de stelselmatige uitsluiting van deze leerkrachten van die schalen en toeslagen, en, ten tweede, dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zonder een dergelijke uitsluiting een aantal van die leerkrachten daadwerkelijk reeds toegang zouden hebben gekregen tot die schalen en toeslagen.

    94

    Daaruit volgt dat, voor zover de juiste uitlegging en de juiste toepassing van artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het verdrag door het Verenigd Koninkrijk ertoe zouden hebben geleid dat deze lidstaat meer zou hebben bijgedragen aan de begroting van de Europese scholen, er op zijn minst een indirect verband bestaat tussen de schending van dat artikel 12, punt 4, sub a, van het verdrag en de verplichting van de lidstaten krachtens artikel 25, punt 1, van dat verdrag, welk verband door het Verenigd Koninkrijk overigens niet is betwist. Bijgevolg heeft het Verenigd Koninkrijk, door die leerkrachten te beletten om een verzoek in te dienen om over te gaan naar een van de hogere salarisschalen of om in aanmerking te komen voor de „teaching and learning responsibility payments”, tevens artikel 25, punt 1, van het verdrag geschonden.

    95

    Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat het Verenigd Koninkrijk, door de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales gedurende het tijdvak van hun aanstelling of detachering uit te sluiten van toegang tot hogere salarisschalen, met name tot de zogeheten „threshold pay”, het „excellent teacher system” of de „advanced skills teachers”, alsmede van toegang tot andere toeslagen, zoals de „teaching and learning responsibility payments”, die zijn voorzien in het STPCD, de artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1, van het verdrag onjuist heeft toegepast.

    Kosten

    96

    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dat is gevorderd. Aangezien het Verenigd Koninkrijk in het ongelijk is gesteld, dient het overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

     

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

     

    1)

    Artikel 12, punt 4, sub a, laatste volzin, van het Verdrag houdende het statuut van de Europese scholen van 21 juni 1994 moet in die zin worden uitgelegd dat deze bepaling de verdragsluitende lidstaten verplicht ervoor te zorgen dat bij de Europese scholen gedetacheerde of aangestelde leerkrachten gedurende hun detachering of aanstelling dezelfde rechten op loopbaanontwikkeling en pensioen hebben als die welke krachtens de regeling van hun lidstaat van herkomst gelden voor hun collega’s aldaar.

     

    2)

    Door de bij de Europese scholen aangestelde of gedetacheerde leerkrachten uit Engeland en Wales gedurende het tijdvak van hun aanstelling of detachering uit te sluiten van toegang tot hogere salarisschalen, met name tot de zogeheten „threshold pay”, het „excellent teacher system” of de „advanced skills teachers”, alsmede van toegang tot andere toeslagen, zoals de „teaching and learning responsibility payments”, die zijn voorzien in het „School Teachers Pay and Conditions Document”, heeft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland de artikelen 12, punt 4, sub a, en 25, punt 1, van dat verdrag onjuist toegepast.

     

    3)

    Het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland wordt verwezen in de kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Engels.

    Top