EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0484

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 17 maart 2011.
Manuel Carvalho Ferreira Santos tegen Companhia Europeia de Seguros SA.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal da Relação do Porto - Portugal.
Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 72/166/EEG - Artikel 3, lid 1 - Richtlijn 84/5/EEG - Artikel 2, lid 1 - Richtlijn 90/232/EEG - Artikel 1 - Recht op schadevergoeding ten laste van verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen - Voorwaarden voor beperking - Mede veroorzaken van schade - Geen fout van bestuurders - Risicoaansprakelijkheid.
Zaak C-484/09.

Jurisprudentie 2011 I-01821

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:158

Zaak C‑484/09

Manuel Carvalho Ferreira Santos

tegen

Companhia Europeia de Seguros SA

(verzoek van het Tribunal da Relação do Porto om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Richtlijn 84/5/EEG – Artikel 2, lid 1 – Richtlijn 90/232/EEG – Artikel 1 – Recht op schadevergoeding ten laste van verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Voorwaarden voor beperking – Mede veroorzaken van schade – Ontbreken van fout van bestuurders – Risicoaansprakelijkheid”

Samenvatting van het arrest

Harmonisatie van wetgevingen – Verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Richtlijnen 72/166, 84/5 en 90/232 – Bepalen van wettelijke aansprakelijkheidsregeling voor ongevallen ten gevolge van deelneming aan verkeer van motorvoertuigen

(Richtlijnen 72/166, art. 3, lid 1, 84/5, art. 2, lid 1, en 90/232, art. 1)

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die in geval van een aanrijding tussen twee voertuigen waarbij schade is ontstaan zonder dat een van de bestuurders hieraan schuld heeft, de aansprakelijkheid voor deze schade evenredig verdeelt naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, en die bepaalt dat in geval van twijfel elk van de voertuigen in gelijke mate aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.

Aangezien de nationale regeling in kwestie niet tot gevolg heeft dat het recht van de bestuurder van een motorrijtuig die lichamelijke letsels heeft opgelopen bij een aanrijding met een ander motorrijtuig, om te worden vergoed door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, automatisch wordt uitgesloten of onevenredig wordt beperkt, maar alleen bepaalt dat de wettelijke aansprakelijkheid evenredig wordt verdeeld naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen, welke verdeling vervolgens het bedrag van de schadevergoeding bepaalt, heeft zij geen invloed op de in het recht van de Unie vastgelegde waarborg dat de naar nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid moet zijn gedekt door een verzekering overeenkomstig de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen.

(cf. punten 43‑44, 46 en dictum)







ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

17 maart 2011 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Richtlijn 72/166/EEG – Artikel 3, lid 1 – Richtlijn 84/5/EEG – Artikel 2, lid 1 – Richtlijn 90/232/EEG – Artikel 1 – Recht op schadevergoeding ten laste van verplichte verzekering wettelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen – Voorwaarden voor beperking – Mede veroorzaken van schade – Geen fout van bestuurders – Risicoaansprakelijkheid”

In zaak C‑484/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunal da Relação do Porto (Portugal) bij beslissing van 24 november 2009, ingekomen bij het Hof op 30 november 2009, in de procedure

Manuel Carvalho Ferreira Santos

tegen

Companhia Europeia de Seguros SA,

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, A. Arabadjiev (rapporteur), A. Rosas, A. Ó Caoimh en P. Lindh, rechters,

advocaat-generaal: V. Trstenjak,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes als gemachtigde,

–        de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

–        de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door L. Ventrella, avvocato dello Stato,

–        de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Pesendorfer als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door N. Yerrell en M. Telles Romão als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 december 2010,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 103, blz. 1; hierna: „Eerste richtlijn”), artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB 1984, L 8, blz. 17; hierna: „Tweede richtlijn”), en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven (PB L 129, blz. 33; hierna: „Derde richtlijn”).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen M. Carvalho Ferreira Santos (hierna: „Carvalho”) en Companhia Europeia de Seguros SA (hierna: „Europeia de Seguros”) betreffende de vergoeding door laatstbedoelde, op grond van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, van de schade die Carvalho heeft geleden bij een aanrijding tussen zijn voertuig en een voertuig waarvan de wettelijke aansprakelijkheid is gedekt door Europeia de Seguros.

 Rechtskader

 Unierecht

3        Artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn luidt als volgt:

„Iedere lidstaat treft [...] de nodige maatregelen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op zijn grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt. De dekking van de schade alsmede de voorwaarden van deze verzekering worden in deze maatregelen vastgesteld.”

4        Artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn, bepaalt:

„Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen opdat alle wettelijke bepalingen of contractuele clausules in een verzekeringspolis, afgegeven overeenkomstig artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn], op grond waarvan van de verzekering is uitgesloten het gebruik of het besturen van voertuigen:

–        door personen die daartoe niet uitdrukkelijk of stilzwijgend gemachtigd zijn, of

–        door personen die geen rijbewijs hebben om het betrokken voertuig te besturen, of

–        door personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het betrokken voertuig niet in acht hebben genomen,

voor de toepassing van artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] geacht worden niet te gelden inzake aanspraken van derden die slachtoffer zijn van een ongeval.

De in het eerste streepje bedoelde bepaling of clausule kan echter worden tegengeworpen aan personen die geheel vrijwillig hebben plaatsgenomen in het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt, wanneer de verzekeraar kan bewijzen dat zij wisten dat het voertuig gestolen was.

De lidstaten hebben de mogelijkheid om voor ongevallen op hun grondgebied het bepaalde in de eerste alinea niet toe te passen indien en voor zover het slachtoffer schadevergoeding kan krijgen van een orgaan van de sociale zekerheid.”

5        Artikel 1 van de Derde richtlijn luidt:

„Onverminderd artikel 2, lid 1, tweede alinea, van [de Tweede richtlijn], dekt de in artikel 3, lid 1, van [de Eerste richtlijn] bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.

[...]”

6        Artikel 4 van richtlijn 2005/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 houdende wijziging van de richtlijnen 72/166/EEG, 84/5/EEG, 88/357/EEG en 90/232/EEG van de Raad en richtlijn 2000/26/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 149, blz. 14), met het opschrift „Wijzigingen in richtlijn 90/232/EEG”, bepaalt:

„Richtlijn 90/232/EEG wordt als volgt gewijzigd:

[...]

2. Het volgende artikel wordt ingevoegd:

Artikel 1 bis

De in artikel 3, lid 1, van [de Eerste] richtlijn bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorvoertuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid, noch aan het bedrag van de schade.’

[...]”

7        Artikel 12 van richtlijn 2009/103/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PB L 263, blz. 11), met het opschrift „Bijzondere slachtoffercategorieën”, luidt als volgt:

„1.      Onverminderd artikel 13, lid 1, tweede alinea, dekt de in artikel 3 bedoelde verzekering de aansprakelijkheid voor lichamelijk letsel van de inzittenden van een voertuig, met uitzondering van de bestuurder, ten gevolge van de deelneming van dat voertuig aan het verkeer.

[...]

3.      De in artikel 3 bedoelde verzekering dekt lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers die, als gevolg van een ongeval waarbij een motorvoertuig is betrokken, recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale burgerlijk recht.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan de wettelijke aansprakelijkheid, noch aan het bedrag van de schade.”

 Nationaal recht

8        Artikel 503, lid 1, van de Portugese Código Civil (burgerlijk wetboek) luidt als volgt:

„Hij die de feitelijke controle over een landvoertuig heeft en dit voertuig voor eigen rekening gebruikt, zelfs indien het wordt bestuurd door een gemachtigde, is aansprakelijk voor de schade die door dit voertuig wordt veroorzaakt, ook al neemt het niet aan het verkeer deel.”

9        Artikel 504, lid 1, van hetzelfde wetboek bepaalt:

„De aansprakelijkheid voor door een voertuig veroorzaakte schade geldt jegens derden en inzittenden.”

10      Artikel 506 van de Portugese Código Civil luidt:

„1.      Wanneer bij een aanrijding tussen twee voertuigen schade ontstaat aan een van deze voertuigen of aan beide en geen van de bestuurders schuld heeft aan het ongeval, wordt de aansprakelijkheid verdeeld naar verhouding van de mate waarin het van elk van beide voertuigen uitgaande risico heeft bijgedragen tot de schade; wanneer de schade is veroorzaakt door slechts één van de voertuigen en geen van de bestuurders schuld treft, is uitsluitend de veroorzaker van de schade tot vergoeding gehouden.

2.      In geval van twijfel worden beide voertuigen geacht voor gelijke delen tot het ontstaan van de schade te hebben bijdragen en in gelijke mate schuld te hebben.”

 Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag

11      Op 5 augustus 2000 vond een aanrijding plaats tussen een door Carvalho bestuurde motorfiets en een door A. P. Nogueira Teixeira bestuurd licht voertuig. Carvalho, die bij het ongeval een schedelletsel opliep, werd in het ziekenhuis opgenomen en was daarna nog enkele maanden bedlegerig. Sindsdien is hij arbeidsongeschikt.

12      Na dit ongeval heeft Carvalho een beroep ingesteld tegen Europeia de Seguros, de verzekeraar van Nogueira Teixeira, op grond van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven. Met dit beroep vordert Carvalho een schadevergoeding van 154 456,36 EUR voor de vermogensschade en andere schade die hij ten gevolge van dit ongeval stelt te hebben geleden.

13      De verwijzende rechter heeft vastgesteld dat geen van beide bestuurders schuld heeft aan het ongeval. Aangezien twijfel bleef bestaan over de mate waarin de bij het ongeval betrokken voertuigen aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen, werd artikel 506, lid 2, van de Portugese Código Civil toegepast, zodat elk van de bestuurders voor 50 % wettelijk aansprakelijk is.

14      Volgens de verwijzende rechter is de aansprakelijkheid van de bestuurder van het voertuig dat de schade heeft veroorzaakt naar evenredigheid beperkt tot de mate waarin het voertuig van het slachtoffer aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. De beperking van deze aansprakelijkheid brengt een evenredige beperking met zich mee van de schadevergoeding die Europeia de Seguros aan het slachtoffer moet uitbetalen op grond van de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven.

15      Dat een bestuurder-slachtoffer zelf heeft bijgedragen aan de uit het ongeval voortvloeiende schade, betekent volgens de verwijzende rechter niet dat hij geen „benadeelde” meer zou zijn in de zin van artikel 1, lid 2, van de Eerste richtlijn. Voor de vergoeding van zijn lichamelijke letsels valt de bestuurder-slachtoffer dus onder het beginsel van bescherming van verkeersslachtoffers, door het Hof erkend in zijn arrest Candolin e.a. van 30 juni 2005 (C‑537/03, Jurispr. blz. I‑5745).

16      Op basis van dit beginsel heeft het Hof geoordeeld dat een nationale wettelijke regeling in strijd is met het Unierecht voor zover zij toestaat dat de schadevergoeding voor verkeersslachtoffers wordt verminderd of beperkt op grond dat het slachtoffer heeft bijdragen tot het ontstaan van de door hem geleden schade, aangezien artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn dan hun nuttig effect zouden verliezen.

17      De verwijzende rechter merkt in het bijzonder op dat het Hof weliswaar heeft erkend dat de wettelijke aansprakelijkheid tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort, maar dat het eveneens heeft verduidelijkt dat zij deze bevoegdheid moeten uitoefenen met eerbiediging van het Unierecht, volgens hetwelk de door de verplichte verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, aan het slachtoffer verschuldigde schadevergoeding slechts in uitzonderlijke gevallen en op basis van een individuele beoordeling mag worden verminderd.

18      Gelet op deze rechtspraak van het Hof twijfelt de verwijzende rechter aan de verenigbaarheid van het stelsel van wettelijke aansprakelijkheid dat op het hoofdgeding van toepassing is, met de bovengenoemde bepalingen van Unierecht.

19      Daarop heeft het Tribunal da Relação do Porto de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Is het in strijd met het gemeenschapsrecht, inzonderheid artikel 3, lid 1, van de [Eerste richtlijn], artikel 2, lid 1, van de [Tweede richtlijn] en artikel 1 van de [Derde richtlijn], zoals uitgelegd door het [Hof], wanneer in geval van een aanrijding tussen voertuigen, waaraan geen van de bestuurders schuld heeft en waarbij een van de bestuurders (de benadeelde die schadevergoeding vordert) lichamelijke en materiële schade heeft geleden, de risicoaansprakelijkheid kan worden verdeeld (artikel 506, leden 1 en 2, van de Código Civil), wat rechtstreekse gevolgen heeft voor het bedrag van de aan de benadeelde toe te kennen schadevergoeding wegens de uit zijn lichamelijk letsel voortvloeiende materiële en immateriële schade (aangezien deze verdeling een evenredige vermindering van het bedrag van de schadevergoeding impliceert)?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

20      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd, dat zij zich verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die in geval van een aanrijding tussen twee voertuigen, waarbij schade is ontstaan zonder dat een van de bestuurders hieraan schuld heeft, de aansprakelijkheid voor deze schade evenredig verdeelt naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en die bepaalt dat in geval van twijfel elk van de voertuigen in gelijke mate aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.

21      De Portugese regering verduidelijkt dat het recht op schadevergoeding van het slachtoffer krachtens de artikelen 483 en 499 van de Portugese Código Civil rechtstreeks en evenredig is verbonden aan het op grond van artikel 506 van dit wetboek vastgestelde gedeelte van de bijdrage aan de wettelijke aansprakelijkheid.

22      De Duitse, de Italiaanse en de Oostenrijkse regering betogen dat zowel uit het doel als uit de bewoordingen van de Eerste en de Tweede richtlijn volgt dat deze er niet toe strekken de wettelijkeaansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren. De wetgever van de Unie had de bedoeling om de omvang te bepalen van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, maar niet de wettelijkeaansprakelijkheidsregeling die van toepassing is op een ongeval waarbij zulke voertuigen zijn betrokken.

23      Hieruit volgt dat de verenigbaarheid met het Unierecht van de door het nationaal recht inzake wettelijke aansprakelijkheid bepaalde criteria voor de vaststelling van schade, niet tot de werkingssfeer van de Eerste en de Tweede richtlijn behoort. Bovendien kunnen deze richtlijnen slechts worden toegepast nadat de omvang van de te vergoeden schade reeds is vastgesteld op basis van de regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid.

24      In dit verband zij eraan herinnerd dat uit de considerans van de Eerste en de Tweede richtlijn duidelijk blijkt dat deze richtlijnen enerzijds het vrije verkeer beogen te waarborgen, zowel van gewoonlijk op het grondgebied van de Unie gestalde voertuigen als van de inzittenden, en anderzijds willen verzekeren dat de slachtoffers van door deze voertuigen veroorzaakte ongevallen een vergelijkbare behandeling krijgen, ongeacht de plaats in de Unie waar het ongeval zich heeft voorgedaan (arresten van 28 maart 1996, Ruiz Bernáldez, C‑129/94, Jurispr. blz. I‑1829, punt 13, en 14 september 2000, Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, C‑348/98, Jurispr. blz. I‑6711, punt 24).

25      Daartoe heeft de Eerste richtlijn – zoals blijkt uit de achtste overweging van de considerans ervan – een stelsel ingevoerd dat is gebaseerd op de veronderstelling dat voertuigen die gewoonlijk op het grondgebied van de Unie zijn gestald, verzekerd zijn. Aldus bepaalt artikel 3, lid 1, van deze richtlijn, dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten treffen opdat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, door een verzekering is gedekt (reeds aangehaald arrest Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, punt 25).

26      In de aanvankelijke formulering ervan liet dit artikel het evenwel aan de lidstaten over om de dekking van de schade en de voorwaarden van de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, te bepalen. Ter beperking van de verschillen die er tussen de wetgevingen van de onderscheiden lidstaten nog bestonden betreffende de omvang van de verzekeringsplicht (derde overweging van de considerans van de Tweede richtlijn), voorziet artikel 1 van de Tweede richtlijn op het gebied van de wettelijke aansprakelijkheid in een verplichte dekking van materiële schade en lichamelijk letsel ten belope van vastgestelde bedragen. Bij artikel 1 van de Derde richtlijn is deze verplichting uitgebreid tot de dekking van lichamelijk letsel van andere inzittenden dan de bestuurder (reeds aangehaald arrest Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, punt 26).

27      Artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, zoals verduidelijkt en aangevuld bij de Tweede en de Derde richtlijn, verplicht de lidstaten dus ervoor te zorgen dat de wettelijke aansprakelijkheid met betrekking tot de deelneming aan het verkeer van voertuigen die gewoonlijk op hun grondgebied zijn gestald, door een verzekering wordt gedekt en preciseert met name welke soorten schade en welke derden die het slachtoffer van een ongeval zijn geworden, door deze verzekering moeten worden gedekt (reeds aangehaald arrest Mendes Ferreira en Delgado Correia Ferreira, punt 27).

28      Het Hof heeft zich reeds uitgesproken over de gevolgen van deze verplichtingen voor de vergoeding van schade veroorzaakt aan derden die het slachtoffer zijn geworden van een ongeval, door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde.

29      Gelet op de doelstelling de slachtoffers te beschermen, die in de betrokken richtlijnen telkens weer is bevestigd, heeft het Hof geoordeeld dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn zich ertegen verzet dat de verzekeraar van de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, met een beroep op wettelijke bepalingen of contractuele clausules kan weigeren derden die het slachtoffer zijn van een door het verzekerde voertuig veroorzaakt ongeval schadeloos te stellen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten Ruiz Bernáldez, punt 20, en Candolin e.a., punt 18).

30      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat artikel 2, lid 1, eerste alinea, van de Tweede richtlijn slechts in herinnering brengt dat deze verplichting geldt met betrekking tot bepalingen of clausules in een verzekeringspolis, op grond waarvan schade die aan derden is veroorzaakt ten gevolge van het gebruik of het besturen van verzekerde voertuigen door personen die niet gemachtigd zijn het voertuig te besturen, personen die geen rijbewijs hebben of personen die de wettelijke technische vereisten inzake de toestand en veiligheid van het voertuig niet hebben nageleefd, van de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, is uitgesloten (reeds aangehaalde arresten Ruiz Bernáldez, punt 21, en Candolin e.a., punt 19).

31      Er zij evenwel aan herinnerd dat de verplichting bij wege van een wettelijkeaansprakelijkheidsverzekering de door motorrijtuigen aan derden veroorzaakte schade te dekken, moet worden onderscheiden van de omvang van de schadeloosstelling van deze derden op grond van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde. Terwijl de verplichte dekking is vastgesteld en gewaarborgd door de regeling van de Unie, wordt de omvang van de schadeloosstelling immers hoofdzakelijk door het nationale recht bepaald (zie in die zin arrest van 19 april 2007, Farrell, C‑356/05, Jurispr. blz. I‑3067, punt 32).

32      In dit verband heeft het Hof reeds geoordeeld dat uit het doel en de bewoordingen van de Eerste, de Tweede en de Derde richtlijn blijkt dat zij er niet toe strekken de wettelijkeaansprakelijkheidsregelingen van de lidstaten te harmoniseren en dat de lidstaten bij de huidige stand van het Unierecht bevoegd blijven om te bepalen welke regeling inzake wettelijke aansprakelijkheid geldt voor ongevallen ten gevolge van de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen (reeds aangehaalde arresten Candolin e.a., punt 24, en Farrell, punt 33).

33      Uit de bewoordingen van artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn volgt immers dat de wetgever van de Unie, inzake de deelneming aan het verkeer van motorvoertuigen, niet heeft willen verduidelijken welke soort wettelijke aansprakelijkheid – aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad of risicoaansprakelijkheid – de verplichte verzekering moet dekken.

34      De lidstaten zijn echter verplicht te garanderen dat de naar hun nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid wordt gedekt door een verzekering die in overeenstemming is met de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen (reeds aangehaald arrest Farrell, punt 33).

35      Wat de wetgeving inzake wettelijke aansprakelijkheid betreft, heeft het Hof bovendien eveneens geoordeeld dat de lidstaten hun bevoegdheden op dit domein moeten uitoefenen in overeenstemming met het recht van de Unie en, in het bijzonder, met artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn (reeds aangehaalde arresten Candolin e.a., punt 27, en Farrell, punt 34).

36      De nationale bepalingen inzake wettelijke aansprakelijkheid die de vergoeding regelen van schade veroorzaakt door ongevallen ten gevolge van de deelneming van voertuigen aan het verkeer, mogen dus niet tot gevolg hebben dat die artikelen geen nuttig effect sorteren (reeds aangehaalde arresten Candolin e.a., punt 28, en Farrell, punt 34).

37      Dit is echter het geval indien het recht van het slachtoffer op vergoeding – door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven – van de door hem geleden schade waarvoor de verzekerde aansprakelijk is, automatisch zou worden uitgesloten of onevenredig zou worden beperkt, op grond dat het slachtoffer volgens een beoordeling op basis van het nationale recht inzake wettelijke aansprakelijkheid, zelf ook aansprakelijkheid draagt doordat hij aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.

38      In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat een nationale wettelijke regeling niet aan de hand van algemene en abstracte criteria het recht van een passagier op schadeloosstelling door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, mag weigeren of op onevenredige wijze beperken, louter op grond dat deze passagier tot de schade heeft bijgedragen. De omvang van dit recht kan immers slechts in uitzonderlijke omstandigheden op basis van een individuele beoordeling en met inachtneming van het Unierecht, op evenredige wijze worden verminderd (reeds aangehaalde arresten Candolin e.a., punt 30, en Farrell, punt 35).

39      In casu betreft het hoofdgeding de vergoeding, op grond van de wettelijke aansprakelijkheid, van de schade die de bestuurder van een motorrijtuig heeft geleden bij een ongeval tussen dit en een ander motorrijtuig, waaraan geen van de bestuurders schuld heeft. Anders dan in de gevallen die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten Candolin e.a. en Farrell, vloeit de vermindering van de vergoeding van de door de bestuurder geleden schade in dit geval niet voort uit een beperking van de dekking van de wettelijke aansprakelijkheid door de verzekering, maar wel uit een beperking van de wettelijke aansprakelijkheid van de verzekerde op grond van het geldende stelsel van wettelijke aansprakelijkheid.

40      Wanneer bij een aanrijding tussen twee voertuigen schade ontstaat en geen van de bestuurders schuld heeft, verdeelt artikel 506, lid 1, van de Portugese Código Civil de wettelijke aansprakelijkheid van de bestuurders immers op evenredige wijze naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van deze schade heeft bijgedragen. In geval van twijfel over de mate waarin deze voertuigen aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen, bepaalt lid 2 van hetzelfde artikel dat beide voertuigen gelijkelijk aan het ontstaan van de schade hebben bijdragen.

41      De op het hoofdgeding toepasselijke nationale wetgeving beoogt met andere woorden de wettelijke aansprakelijkheid voor de bij een aanrijding tussen twee motorrijtuigen veroorzaakte schade te verdelen, wanneer geen van de bestuurders schuld heeft.

42      Zoals de Portugese regering heeft opgemerkt, bepaalt deze verdeling de vergoeding die elk van de bestuurders op grond van zijn respectieve wettelijke aansprakelijkheid verschuldigd is voor de bij de aanrijding veroorzaakte schade.

43      In tegenstelling tot de juridische context van de zaken die hebben geleid tot de reeds aangehaalde arresten Candolin e.a. en Farrell, heeft artikel 506 van de Portugese Código Civil niet tot gevolg dat het recht van het slachtoffer, in casu de bestuurder van een motorrijtuig die lichamelijke letsel heeft opgelopen bij een aanrijding met een ander motorrijtuig, om te worden vergoed door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, automatisch wordt uitgesloten of onevenredig wordt beperkt. Dit artikel bepaalt immers enkel dat de wettelijke aansprakelijkheid evenredig wordt verdeeld naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen. Deze verdeling bepaalt vervolgens het bedrag van de schadevergoeding.

44      Vastgesteld dient dus te worden dat dit artikel geen invloed heeft op de in Unierecht vastgelegde waarborg dat de naar nationaal recht geldende wettelijke aansprakelijkheid moet zijn gedekt door een verzekering overeenkomstig de bepalingen van de drie bovengenoemde richtlijnen.

45      Die conclusie vindt overigens steun in artikel 1 bis van de Derde richtlijn – ingevoegd bij richtlijn 2005/14 – dat naar het nationaal burgerlijk recht verwijst voor de dekking van lichamelijk letsel en materiële schade, geleden door voetgangers, fietsers en andere niet-gemotoriseerde weggebruikers. Aangezien dit artikel bepaalt dat deze schade door de verplichte verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, slechts wordt gedekt voor zover de benadeelden recht hebben op een vergoeding uit hoofde van het nationale recht, geldt dit evenzeer voor de bestuurder van een motorrijtuig die tegelijk slachtoffer is van en medeverantwoordelijk is voor de lichamelijke schade die hij bij een ongeval met een ander voertuig heeft geleden. In dit verband vloeit bovendien uit artikel 12 van richtlijn 2009/103 voort dat de dekking door de verplichte verzekering van aan bijzondere slachtoffercategorieën veroorzaakte schade, met name niet-gemotoriseerde weggebruikers en inzittenden, losstaat van de vraag inzake de aansprakelijkheid of het bedrag van de schadevergoeding.

46      Uit een en ander volgt dat artikel 3, lid 1, van de Eerste richtlijn, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn en artikel 1 van de Derde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die in geval van een aanrijding tussen twee voertuigen, waarbij schade is ontstaan zonder dat een van de bestuurders hieraan schuld heeft, de aansprakelijkheid voor deze schade evenredig verdeelt naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en die bepaalt dat in geval van twijfel elk van de voertuigen in gelijke mate aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.

 Kosten

47      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

Artikel 3, lid 1, van richtlijn 72/166/EEG van de Raad van 24 april 1972 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid, artikel 2, lid 1, van de Tweede richtlijn (84/5/EEG) van de Raad van 30 december 1983 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, en artikel 1 van de Derde richtlijn (90/232/EEG) van de Raad van 14 mei 1990 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale wettelijke regeling die in geval van een aanrijding tussen twee voertuigen, waarbij schade is ontstaan zonder dat een van de bestuurders hieraan schuld heeft, de aansprakelijkheid voor deze schade evenredig verdeelt naar verhouding van de mate waarin elk van de voertuigen aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen en die bepaalt dat in geval van twijfel elk van de voertuigen in gelijke mate aan het ontstaan van de schade heeft bijgedragen.

ondertekeningen


* Procestaal: Portugees.

Top