Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CJ0304

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 22 december 2010.
    Europese Commissie tegen Italiaanse Republiek.
    Niet-nakoming - Staatssteun - Steunmaatregelen ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen - Terugvordering.
    Zaak C-304/09.

    Jurisprudentie 2010 I-13903

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:812

    Zaak C‑304/09

    Europese Commissie

    tegen

    Italiaanse Republiek

    „Niet-nakoming – Staatssteun – Steunmaatregelen ten gunste van recentelijk aan beurs genoteerde ondernemingen – Terugvordering”

    Samenvatting van het arrest

    1.        Beroep wegens niet-nakoming – Niet-nakoming van verplichting om onrechtmatige steun terug te vorderen – Verweermiddelen – Volstrekte onmogelijkheid van uitvoering

    (Art. 10 EG, 88, lid 2, EG en 249 EG)

    2.        Steunmaatregelen van de staten – Terugvordering van onrechtmatige steun – Toepassing van nationaal recht – Vaststelling van voorlopige schorsingsmaatregelen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

    (Verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 14, lid 3)

    1.        Een lidstaat die bij beschikking wordt gelast onrechtmatige steun terug te vorderen, is op grond van artikel 249 EG verplicht alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om die beschikking ten uitvoer te leggen. De lidstaat dient ervoor te zorgen dat de verschuldigde bedragen daadwerkelijk worden terugbetaald. Te late invordering, nadat de gestelde termijnen zijn verstreken, en te laat getroffen of ondoeltreffend blijkende wetgevende maatregelen om te waarborgen dat de nationale rechterlijke instanties uitvoering geven aan een beschikking van de Commissie waarbij de lidstaat wordt gelast, de onrechtmatige steun terug te vorderen, voldoen niet aan de vereisten van het Verdrag.

    Een lidstaat die niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen neemt die noodzakelijk zijn voor de intrekking van een steunregeling die bij een beschikking onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard, en voor de terugvordering bij de begunstigden van de uit hoofde van die regeling toegekende steun, komt immers de verplichtingen niet na die krachtens deze beschikking op hem rusten.

    Het enige verweer dat een lidstaat kan aanvoeren tegen een door de Commissie krachtens artikel 88, lid 2, EG ingesteld beroep wegens niet-nakoming, is de volstrekte onmogelijkheid om de betrokken beschikking correct uit te voeren.

    Aan de voorwaarde van volstrekte onmogelijkheid van uitvoering is niet voldaan wanneer de verwerende lidstaat zich ertoe beperkt, de Commissie in kennis te stellen van de juridische, politieke of praktische moeilijkheden die de uitvoering van de beschikking meebrengt, zonder tegen de betrokken ondernemingen tot werkelijke actie over te gaan om de steun terug te krijgen en zonder de Commissie voor de uitvoering van de beschikking alternatieven voor te stellen waardoor de moeilijkheden kunnen worden overwonnen.

    Een lidstaat die bij de uitvoering van een staatssteunbeschikking van de Commissie op onvoorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, moet die problemen aan laatstgenoemde voorleggen en dient daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voor te stellen. Op grond van de met name aan artikel 10 EG ten grondslag liggende regel dat de lidstaten en de instellingen van de Unie over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de lidstaat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen.

    (cf. punten 31‑32, 35‑37, 42, 58 en dictum)

    2.        De nationale rechterlijke instanties zijn krachtens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 verplicht om de volle werking van de beschikking tot terugvordering van de onrechtmatige steun te waarborgen en te komen tot een oplossing die in overeenstemming is met het doel van die beschikking.

    De nationale rechterlijke instanties mogen slechts onder bepaalde voorwaarden voorlopige schorsingsmaatregelen treffen, namelijk ten eerste, indien die rechterlijke instantie ernstige twijfel omtrent de geldigheid van de handeling van de Unie koestert en zij, wanneer de vraag betreffende de geldigheid van de betwiste handeling nog niet aan het Hof van Justitie is voorgelegd, deze vraag zelf verwijst; ten tweede, indien de zaak spoedeisend is in die zin dat voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de partij die erom verzoekt, ernstige en onherstelbare schade lijdt; ten derde, indien de rechter naar behoren rekening houdt met het belang van de Unie; ten vierde, indien de nationale rechter bij de beoordeling van al die voorwaarden de beslissingen van het Hof of het Gerecht over de rechtmatigheid van de handeling van de Unie, of een beschikking in kort geding waarbij op het niveau van de Europese Unie soortgelijke voorlopige maatregelen zijn getroffen, eerbiedigt. In dit verband zij benadrukt dat de nationale rechter zich niet ertoe mag beperken het Hof om een prejudiciële beslissing over de geldigheid te verzoeken, doch op het ogenblik waarop hij de maatregel in kort geding treft, moet aangeven waarom hij van oordeel is dat het Hof de ongeldigheid van de handeling van de Unie zal moeten vaststellen.

    (cf. punten 44‑46)







    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

    22 december 2010 (*)

    „Niet-nakoming – Staatssteun – Steunmaatregelen ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen – Terugvordering”

    In zaak C‑304/09,

    betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 88, lid 2, EG, ingesteld op 30 juli 2009,

    Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Flynn, V. Di Bucci en E. Righini als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster,

    wijst

    HET HOF (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, J.‑J. Kasel, A. Borg Barthet, E. Levits en M. Safjan (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: V. Trstenjak,

    griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 september 2010,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1        De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens het EG-Verdrag en de artikelen 2 tot en met 4 van beschikking 2006/261/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende steunmaatregel C 8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen (PB 2006, L 94, blz. 42), door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de intrekking van de steunregeling die bij die beschikking onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en voor de terugvordering bij de begunstigden van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun.

     Rechtskader

    2        Punt 13 van de considerans van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel [88 EG] (PB L 83, blz. 1), luidt als volgt:

    „Overwegende dat in gevallen van niet met de gemeenschappelijke markt verenigbare onrechtmatige steun, de daadwerkelijke mededinging dient te worden hersteld; dat het hiertoe noodzakelijk is dat de steun, met inbegrip van de rente, onverwijld wordt teruggevorderd; dat het passend is de terugvordering overeenkomstig de procedures van nationaal recht te doen geschieden; dat de toepassing van die procedures niet, door verhindering van de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van de beschikking van de Commissie, het herstel van daadwerkelijke mededinging mag beletten; dat de lidstaten daartoe dan ook alle nodige maatregelen moeten treffen om de effectiviteit van die beschikking te verzekeren”.

    3        Artikel 14 van verordening nr. 659/1999, getiteld „Terugvordering van steun”, bepaalt:

    „1.      Indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun beschikt de Commissie dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen (‚terugvorderingsbeschikking’). De Commissie verlangt geen terugvordering van de steun indien zulks in strijd is met een algemeen beginsel van het gemeenschapsrecht.

    2.      De op grond van een terugvorderingsbeschikking terug te vorderen steun omvat rente tegen een door de Commissie vastgesteld passend percentage. De rente is betaalbaar vanaf de datum waarop de onrechtmatige steun voor de begunstigde beschikbaar was tot de datum van daadwerkelijke terugbetaling van de steun.

    3.      Onverminderd een beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel [242 EG], dient terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voor zover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie toelaten. Daartoe nemen de betrokken lidstaten in geval van een procedure voor een nationale rechtbank alle nodige maatregelen, met inbegrip van voorlopige maatregelen, waarover zij binnen hun nationale rechtsstelsel beschikken om dit doel te bereiken, onverminderd de communautaire wetgeving.”

    4        Artikel 23, lid 1, van dezelfde verordening preciseert:

    „Indien de betrokken lidstaat, met name in gevallen bedoeld in artikel 14, niet voldoet aan een voorwaardelijke of negatieve beschikking, kan de Commissie overeenkomstig artikel [88, lid 2, EG] de zaak rechtstreeks bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen aanhangig maken.”

     Feiten en beschikking 2006/261

    5        In artikel 1 van haar beschikking 2006/261 heeft de Commissie de regeling van in de vorm van fiscale stimulansen toegekende staatssteun aan op een gereglementeerde Europese beurs genoteerde ondernemingen die door de Italiaanse Republiek ten uitvoer is gelegd, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt verklaard.

    6        Blijkens deze beschikking verschafte de betrokken steunmaatregel twee soorten economische voordelen. In de eerste plaats voerde hij ten gunste van de aan een gereglementeerde effectenbeurs genoteerde ondernemingen een verlaagd vennootschapsbelastingtarief van 20 % in, waardoor het door deze ondernemingen in het kader van enige economische activiteit gerealiseerde netto-inkomen gedurende drie jaar werd verhoogd. In de tweede plaats leidde de regeling tot verlaging van het belastbare inkomen in het belastingjaar waarin de beursintroductie plaatsvond. Deze verminderingen leidden er bovendien toe dat een lager reëel belastingtarief op de inkomsten van 2004 werd toegepast.

    7        Nadat de Commissie een formele onderzoekprocedure had ingeleid, hebben de Italiaanse autoriteiten de potentiële begunstigden van de regeling publiekelijk gewaarschuwd voor de mogelijke gevolgen van de constatering door deze instelling dat de genoemde maatregel met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun vormde. De Commissie was van mening dat in elk geval de eventueel reeds aan de begunstigden toegekende steun moest worden teruggevorderd.

    8        De artikelen 2 tot en met 4 van beschikking 2006/261 bepaalden inzonderheid het volgende:

    „Artikel 2

    Italië trekt de [...] steunregeling in met ingang van het belastingjaar waarin de datum van kennisgeving van deze beschikking valt.

    Artikel 3

    1.      Italië neemt alle nodige maatregelen om de [...] reeds onwettig toegekende steun van de begunstigden terug te vorderen.

    2.      De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de procedures van nationaal recht, voor zover deze procedures een onmiddellijke en effectieve tenuitvoerlegging van deze beschikking mogelijk maken.

    3.      De terugvordering wordt zo snel mogelijk uitgevoerd. Met name moet Italië, wanneer de steun reeds is toegekend in de vorm van een verlaging van de in het lopende belastingjaar te betalen belastingen, het volledige verschuldigde bedrag terugvorderen met de laatste betaling voor 2004. In alle andere gevallen vordert Italië de verschuldigde belasting terug uiterlijk aan het einde van het belastingjaar waarin de datum van kennisgeving van deze beschikking valt.

    4.      De terug te vorderen steun omvat de rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigden is toegekend tot de datum van de effectieve terugbetaling.

    5.      De rente wordt berekend overeenkomstig hoofdstuk V van verordening (EG) nr. 794/2004.

    6.      Binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking gelast Italië alle begunstigden van de in artikel 1 bedoelde steun tot terugbetaling van de onwettige steun, inclusief rente.

    Artikel 4

    Italië deelt de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen zij heeft genomen of voornemens is te nemen om hieraan te voldoen. Deze informatie wordt verstrekt aan de hand van de vragenlijst die is opgenomen in bijlage 1 bij deze beschikking. Italië legt binnen dezelfde termijn alle bewijsstukken voor waaruit blijkt dat ten aanzien van de begunstigden van de onwettige steun een terugvorderingsprocedure is ingeleid.”

     Beroep tegen beschikking 2006/261

    9        Op 26 mei 2005 heeft de Italiaanse Republiek beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/261 ingesteld bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen. De Italiaanse Republiek heeft niet om voorlopige maatregelen verzocht.

    10      Bij arrest van 4 september 2009, Italië/Commissie (T‑211/05, Jurispr. blz. II‑2777), heeft het Gerecht dat beroep verworpen. Op 16 november 2009 heeft de Italiaanse Republiek hogere voorziening ingesteld tegen dat arrest. Die hogere voorziening, ingeschreven onder nummer C‑458/09 P, is thans aanhangig bij het Hof.

     Precontentieuze procedure

    11      Op 17 maart 2005 is de Italiaanse Republiek in kennis gesteld van beschikking 2006/261.

    12      Ter uitvoering van deze beschikking hebben de Italiaanse autoriteiten een aantal maatregelen vastgesteld en de Commissie daarvan op de hoogte gebracht. Meer bepaald is de uitvoeringsprocedure verlopen als volgt:

    –        er is een wetsvoorstel ter uitvoering van beschikking 2006/261 uitgewerkt;

    –        gelet op de moeilijkheden om een wet vast te stellen, hebben de Italiaanse autoriteiten in juli 2006 besloten om de onrechtmatige steun langs bestuurlijke weg terug te vorderen;

    –        de Agenzia delle Entrate (hierna: „Agenzia”) heeft de betrokken belastingplichtigen vooraf een mededeling doen toekomen met het bevel, de verschuldigde bedragen binnen een termijn van 60 dagen te voldoen, en zij heeft nader bepaald hoe de begunstigden de ontvangen steun, vermeerderd met rente, uit eigen beweging konden terugbetalen. Voorts heeft zij de directies en de kantoren die tot taak hadden om vóór 30 september 2006 de desbetreffende controle- en invorderingsprocedures uit te voeren, specifieke dienstinstructies gezonden;

    –        twee ondernemingen hebben bij de Italiaanse belastingrechter beroep ingesteld tegen de maatregelen tot terugvordering van de steun. Eén onderneming is in eerste aanleg in het ongelijk gesteld en heeft vervolgens op 1 april 2009 de verschuldigde bedragen volledig terugbetaald. Voor de andere onderneming, die de voornaamste begunstigde van de steun was, heeft de Commissione tributaria provinciale di Modena het betalingsbevel geschorst, in wezen op grond dat dit bevel zonder rechtsgrondslag was vastgesteld. In het hoger beroep tegen de uitspraak in eerste aanleg waarbij dat betalingsbevel nietig is verklaard, heeft de Commissione tributaria regionale di Bologna de behandeling van de zaak geschorst, onder meer op grond dat bij het Gerecht het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/261 (zaak T‑211/05) hangende was;

    –        de Italiaanse wetgever heeft getracht om het procedureprobleem voortvloeiende uit de schorsing van de door de nationale rechterlijke instanties uitgesproken bevelen tot invordering van de steun op te lossen door vaststelling van decreto legge nr. 59 van 8 april 2008 (GURI nr. 84 van 9 april 2008, blz. 3; hierna: „decreto legge nr. 59/2008”), omgezet in wet bij legge nr. 101 van 6 juni 2008 (GURI nr. 132 van 7 juni 2008, blz. 4).

    13      De Commissie heeft gedurende de volledige precontentieuze procedure aangedrongen op de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van beschikking 2006/261. Voorts heeft zij herhaaldelijk verzocht om aanvullende informatie en toelichtingen over de begunstigden en over de vaststelling van de wettelijke bepalingen voor de terugvordering. Deze verzoeken van de Commissie waren ten dele ingegeven door het feit dat de door de Italiaanse autoriteiten verstrekte inlichtingen volgens haar ontoereikend waren, en ten dele door de overweging dat de gegevens over de vooruitgang van de terugvordering van de steun moesten worden bijgewerkt. De Italiaanse autoriteiten hebben de Commissie via meerdere achtereenvolgende brieven geïnformeerd over de stand van zaken en over de maatregelen ter uitvoering van beschikking 2006/261.

    14      De Commissie heeft de aandacht van de Italiaanse Republiek gevestigd op het feit dat de procedure tot terugvordering van de onrechtmatige steun ontoereikend was, aangezien het bedrag van de onrechtmatig ontvangen en nog terug te betalen steun in oktober 2008 in totaal 4 365 265,04 EUR (steun en rente) bedroeg. De Commissie was dan ook van mening dat, ondanks de wettelijke maatregelen, geen vooruitgang bij de terugvordering van de steun werd geboekt. In die omstandigheden heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

     Beroep

     Argumenten van partijen

    15      In haar verzoekschrift betoogt de Commissie dat de lidstaat die bij een beschikking wordt gelast, onrechtmatige steun terug te vorderen, overeenkomstig artikel 249 EG alle maatregelen moet nemen die noodzakelijk zijn om die beschikking ten uitvoer te leggen.

    16      Volgens de Commissie vormt de verplichting tot terugvordering een echte resultaatsverplichting. Bovendien dient de terugvordering niet enkel daadwerkelijk, maar ook onverwijld te geschieden.

    17      Betreffende het aanvankelijke wetsontwerp dat de Italiaanse Republiek wilde vaststellen ter uitvoering van beschikking 2006/261, heeft de Commissie er meermaals aan herinnerd dat de keuze voor een wettelijk instrument niet het meest geschikte middel is om de onverwijlde en daadwerkelijke uitvoering van deze beschikking te waarborgen.

    18      De toepassing van de nationale procedures mag evenwel niet het herstel van daadwerkelijke mededinging beletten. Die procedures dienen juist te worden vastgesteld teneinde de doeltreffendheid van beschikking 2006/261 te verzekeren.

    19      De Commissie merkt verder op dat het enige verweer dat de Italiaanse Republiek in de onderhavige zaak kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid is om beschikking 2006/261 correct uit te voeren. De Italiaanse autoriteiten hebben echter geenszins betoogd dat correcte uitvoering absoluut onmogelijk is.

    20      Volgens de Commissie is aan de voorwaarde van volstrekte onmogelijkheid van uitvoering niet voldaan wanneer de verwerende lidstaat, zoals in casu, haar louter in kennis stelt van de juridische, politieke of praktische moeilijkheden die de uitvoering van beschikking 2006/261 meebrengt, zonder tot werkelijke actie tegen de betrokken ondernemingen over te gaan om de steun terug te krijgen en zonder de Commissie alternatieven voor de uitvoering van deze beschikking voor te stellen waardoor die moeilijkheden hadden kunnen worden overwonnen.

    21      Met betrekking tot de beslissingen van de nationale rechterlijke instanties waarbij schorsingsmaatregelen zijn gelast, onderstreept de Commissie dat het doeltreffendheidsbeginsel eveneens voor de nationale rechterlijke instanties geldt. In geval van een eventueel door de begunstigde ingediend verzoek om de uitvoering van de maatregel tot terugvordering te schorsen, dient de nationale rechter de voorwaarden in acht te nemen die door de rechtspraak zijn ontwikkeld teneinde te vermijden dat de terugvorderingsbeschikking haar nuttig effect verliest. In casu voldoen de door de nationale rechterlijke instanties toegepaste schorsingsmaatregelen niet aan de uit deze rechtspraak voortvloeiende vereisten.

    22      Ofschoon de nationale rechter, in geval van schorsing op grond van onrechtmatigheid van de terugvorderingsbeschikking, volgens het in punt 12 van het onderhavige arrest vermelde decreto legge nr. 59/2008 in beginsel onmiddellijk de voorlegging van een prejudiciële vraag aan het Hof dient te gelasten, heeft deze nationale wettelijke regeling volgens de Commissie geen significante impact op de procedurele praktijk van de nationale rechterlijke instanties gehad. De Commissie benadrukt dat de Italiaanse autoriteiten immers meer dan vier jaar na de vaststelling van beschikking 2006/261 slechts 25,91 % van de steun waarvoor een betalingsbevel is gegeven, hebben teruggevorderd.

    23      Aangaande het bij het Gerecht ingestelde beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/261 beklemtoont de Commissie dat de Italiaanse Republiek weliswaar tegen deze beschikking is opgekomen, maar niet om schorsing van uitvoering ervan heeft verzocht. De beschikking van de Commissione tributaria provinciale di Modena gewaagt echter geenszins van het aanhangig zijn van de procedure voor het Gerecht, noch van eventuele gebreken van voormelde beschikking van de Commissie, maar is uitsluitend gebaseerd op het beweerdelijk ontbreken van een rechtsgrondslag voor het nationale terugvorderingsbevel.

    24      Wat ten slotte de twee ondernemingen betreft die de steun hebben ontvangen, merkt de Commissie op dat zij sinds 31 oktober 2008 geen nieuws over de stand van zaken van het in tweede aanleg aanhangige beroep meer heeft ontvangen, noch over de stand van de terugbetalingen. Deze situatie levert schending op van de krachtens artikel 4 van beschikking 2006/261 en artikel 10 EG op de Italiaanse autoriteiten rustende informatieplicht.

    25      De Italiaanse Republiek voert aan dat het recht van de Unie geen specifieke procedure oplegt om staatssteun terug te vorderen, maar enkel verlangt dat voor de toepassing van de nationale procedures de voorwaarde geldt dat beschikking 2006/261 met deze procedures onverwijld en daadwerkelijk kan worden uitgevoerd.

    26      Krachtens de Italiaanse grondwet kan enkel een normatieve maatregel de bestuurlijke invordering en de in dit kader terug te betalen bedragen regelen. Bovendien beoogt het in punt 17 van het onderhavige arrest genoemde wetsvoorstel de spontane terugbetaling van de steun te bevorderen, juist om de terugvordering te versnellen.

    27      De Italiaanse Republiek merkt tevens op dat de omstandigheid dat de lidstaat waartoe een beschikking gericht is, geen andere middelen dan een volstrekte onmogelijkheid van uitvoering daarvan kan aanvoeren, niet belet dat een lidstaat die bij de uitvoering van een beschikking als de thans aan de orde zijnde op onvoorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, die problemen aan deze laatste voorlegt en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking voorstelt.

    28      In de omstandige correspondentie die tussen de Commissie en de Italiaanse autoriteiten heeft plaatsgevonden, hebben deze laatste zowel gewezen op de redenen waarom zij van mening waren dat zij een specifieke regeling dienden vast te stellen, als op de onvoorziene omstandigheden die nadien hebben geleid tot de vaststelling van een andere terugvorderingsprocedure, te weten terugvordering langs bestuurlijke weg.

    29      Met betrekking tot de gerechtelijke schorsingsmaatregelen stelt de Italiaanse Republiek dat de beslissing van de Commissione tributaria provinciale di Modena om het betalingsbevel te schorsen, is vastgesteld ook al had de Agenzia uitdrukkelijk verklaard dat de invordering rechtmatig was en dat beschikking 2006/261 in de Italiaanse rechtsorde rechtstreekse werking had. In de procedure voor de Commissione tributaria regionale di Bologna heeft de Agenzia bij deze rechterlijke instantie een verzoek tot vernietiging van de door haar gegeven beschikking tot schorsing ingediend. Na het reeds aangehaalde arrest Italië/Commissie van het Gerecht, waarbij dit het tegen beschikking 2006/261 ingestelde beroep heeft verworpen, heeft de Agenzia opnieuw om herziening van deze beschikking verzocht.

    30      Wat ten slotte het middel van de Commissie betreft dat aan schending van de informatieplicht is ontleend, heeft de Italiaanse Republiek in haar verweerschrift een aanvullend overzicht van de ontvangen bedragen en van de ter zake hangende procedures overgelegd.

     Beoordeling door het Hof

    31      Volgens vaste rechtspraak is een lidstaat die bij beschikking wordt gelast onrechtmatige steun terug te vorderen, op grond van artikel 249 EG verplicht alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn om die beschikking ten uitvoer te leggen (zie arrest van 5 oktober 2006, Commissie/Frankrijk, C‑232/05, Jurispr. blz. I‑10071, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    32      De lidstaat dient ervoor te zorgen dat de verschuldigde bedragen daadwerkelijk worden terugbetaald (zie arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 42). Te late invordering, nadat de gestelde termijnen zijn verstreken, voldoet niet aan de vereisten van het Verdrag (zie in die zin arrest van 14 februari 2008, Commissie/Griekenland, C‑419/06, punten 38 en 61).

    33      De Italiaanse Republiek diende de betrokken steunregeling volgens artikel 3, lid 3, van beschikking 2006/261 zo snel mogelijk in te trekken. Inzonderheid moest de Italiaanse Republiek, voor zover de steun reeds in de vorm van een verlaging van de in het lopende belastingjaar te betalen belastingen was toegekend, het volledige verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente, met de laatste betaling voor 2004 invorderen. In alle andere gevallen diende de verschuldigde belasting, vermeerderd met rente, te worden ingevorderd uiterlijk aan het einde van het belastingjaar waarin de datum van kennisgeving van deze beschikking viel, te weten 17 maart 2005.

    34      In casu wordt niet betwist dat, meerdere jaren na kennisgeving aan de Italiaanse Republiek van beschikking 2006/261 en na het verstrijken van alle daarin vastgestelde termijnen, een aanzienlijk gedeelte van de onrechtmatige staatssteun nog niet door die lidstaat is geïnd. Een dergelijke situatie strookt duidelijk niet met de verplichting van de lidstaat om de verschuldigde bedragen daadwerkelijk in te vorderen, en levert schending op van de verplichting om beschikking 2006/261 onverwijld en daadwerkelijk uit te voeren.

    35      Wat de door de Italiaanse Republiek met het oog op haar verweer aangevoerde argumenten betreft, moet erop worden gewezen dat volgens vaste rechtspraak het enige verweer dat een lidstaat kan aanvoeren tegen een door de Commissie krachtens artikel 88, lid 2, EG ingesteld beroep wegens niet-nakoming, de volstrekte onmogelijkheid is om de betrokken beschikking correct uit te voeren (zie onder meer arresten van 20 september 2007, Commissie/Spanje, C‑177/06, Jurispr. blz. I‑7689, punt 46, en 13 november 2008, Commissie/Frankrijk, C‑214/07, Jurispr. blz. I‑8357, punt 44).

    36      Aan de voorwaarde van een volstrekte onmogelijkheid van uitvoering is niet voldaan wanneer de verwerende lidstaat zich ertoe beperkt, de Commissie in kennis te stellen van de juridische, politieke of praktische moeilijkheden die de uitvoering van de beschikking meebrengt, zonder tegen de betrokken ondernemingen tot werkelijke actie over te gaan om de steun terug te krijgen en zonder de Commissie alternatieven voor de uitvoering van de beschikking voor te stellen waardoor de moeilijkheden hadden kunnen worden overwonnen (zie onder meer arrest van 14 december 2006, Commissie/Spanje, C‑485/03–C‑490/03, Jurispr. blz. I‑11887, punt 74, en arrest van 13 november 2008, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 46).

    37      Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat een lidstaat die bij de uitvoering van een staatssteunbeschikking van de Commissie op onvoorziene en onvoorzienbare moeilijkheden stuit of zich bewust wordt van gevolgen die de Commissie niet voor ogen heeft gehad, die problemen aan laatstgenoemde moet voorleggen en daarbij passende wijzigingen van de betrokken beschikking dient voor te stellen. Op grond van de met name in artikel 10 EG tot uitdrukking gebrachte regel dat de lidstaten en de instellingen van de Unie over en weer tot loyale samenwerking verplicht zijn, moeten in een dergelijk geval de Commissie en de lidstaat te goeder trouw samenwerken om met volledige inachtneming van de verdragsbepalingen, inzonderheid die betreffende steunmaatregelen, de moeilijkheden te overwinnen (zie onder meer arresten van 4 april 1995, Commissie/Italië, C‑348/93, Jurispr. blz. I‑673, punt 17; 1 april 2004, Commissie/Italië, C‑99/02, Jurispr. blz. I‑3353, punt 17; 1 juni 2006, Commissie/Italië, C‑207/05, punt 47, en 6 december 2007, Commissie/Italië, C‑280/05, punt 20).

    38      In dit verband moet worden onderstreept dat de Italiaanse Republiek zich noch in haar contacten met de Commissie, noch in het kader van de procedure voor het Hof heeft beroepen op de volstrekte onmogelijkheid om beschikking 2006/261 uit te voeren, het enige verweermiddel dat volgens de in punt 35 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak toelaatbaar is.

    39      De Italiaanse regering heeft er zich in feite toe beperkt, de Commissie in kennis te stellen van de juridische, politieke of praktische moeilijkheden die de uitvoering van de beschikking meebracht.

    40      Het is juist dat de Italiaanse wetgever in de loop van de terugvorderingsprocedure een reële inspanning heeft geleverd om de terugvordering doeltreffend te laten verlopen, door decreto legge nr. 59/2008 vast te stellen. Inzonderheid blijkt uit de stukken dat dit decreto legge, dat ertoe strekte het procedureprobleem als gevolg van de door de nationale rechterlijke instanties uitgesproken schorsing van de bevelen tot terugvordering van de steun op te lossen, de afdoening van de reeds aanhangige gedingen beoogde te bespoedigen.

    41      Decreto legge nr. 59/2008 heeft de vertraging bij de terugvordering van de in beschikking 2006/261 aangeduide steun echter niet kunnen verhelpen. Het is immers pas vastgesteld op 8 april 2008, te weten ná 7 februari 2007, de datum van de beslissing van de Commissione tributaria provinciale di Modena waarbij het aan de voornaamste begunstigde van de onrechtmatige steun gerichte betalingsbevel is geschorst. Bovendien is de procedure betreffende de voornaamste begunstigde van de steun nadien ondanks de inwerkingtreding van dat decreto legge door de appèlrechter geschorst.

    42      Wetgevende maatregelen die ertoe strekken te waarborgen dat de nationale rechterlijke instanties uitvoering geven aan een beschikking van de Commissie waarbij een lidstaat wordt gelast, onrechtmatige steun terug te vorderen, voldoen niet aan de vereisten die uit de in de punten 31 en 32 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak voortvloeien wanneer zij te laat worden genomen of ondoeltreffend blijken te zijn.

    43      Hieraan moet worden toegevoegd dat de Italiaanse autoriteiten hoe dan ook geen verzoek hebben ingediend strekkende tot wijziging of herziening van de beslissing van de Commissione tributaria provinciale di Modena van 7 februari 2007 houdende schorsing van het betalingsbevel, hoewel een dergelijk verzoek – zoals de Italiaanse Republiek ter terechtzitting heeft erkend – in een dergelijke procedure kan worden geformuleerd. Ten slotte had de Italiaanse Republiek op de datum van de terechtzitting in de onderhavige zaak nog geen stappen gezet om de door de Commissione tributaria regionale di Bologna op 21 januari 2010 gelaste schorsing van de behandeling in hoger beroep op te heffen.

    44      Wat bovendien het argument van de Commissie betreft aangaande de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties om in de loop van de procedure tot terugvordering van de steun schorsingsmaatregelen vast te stellen, moet eraan worden herinnerd dat deze rechterlijke instanties krachtens artikel 14, lid 3, van verordening nr. 659/1999 verplicht zijn om de volle werking van de beschikking tot terugvordering van de onrechtmatige steun te waarborgen en te komen tot een oplossing die in overeenstemming is met het doel dat met die beschikking wordt nagestreefd (zie arrest van 20 mei 2010, Scott en Kimberly Clark, C‑210/09, nog niet gepubliceerd in Jurisprudentie, punt 29).

    45      Met betrekking tot de door de Italiaanse rechterlijke instanties vastgestelde voorlopige schorsingsmaatregelen zij eraan herinnerd dat dergelijke maatregelen volgens vaste rechtspraak (zie onder meer arresten van 21 februari 1991, Zuckerfabrik Süderdithmarschen en Zuckerfabrik Soest, C‑143/88 en C‑92/89, Jurispr. blz. I‑415, en 9 november 1995, Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (I), C‑465/93, Jurispr. blz. I‑3761) slechts mogen worden getroffen indien bepaalde voorwaarden zijn vervuld, te weten:

    –        indien die rechterlijke instantie ernstige twijfel omtrent de geldigheid van de handeling van de Unie koestert en zij, wanneer de vraag betreffende de geldigheid van de betwiste handeling nog niet aan het Hof is voorgelegd, deze vraag zelf verwijst;

    –        indien de zaak spoedeisend is in die zin, dat voorlopige maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de partij die erom verzoekt, ernstige en onherstelbare schade lijdt;

    –        indien de rechter naar behoren rekening houdt met het belang van de Unie;

    –        indien de nationale rechter bij de beoordeling van al die voorwaarden de uitspraken van het Hof of het Gerecht over de rechtmatigheid van de handeling van de Unie, of een beschikking in kort geding waarbij op het niveau van de Europese Unie soortgelijke voorlopige maatregelen zijn getroffen, eerbiedigt.

    46      Benadrukt zij tevens dat de nationale rechter zich niet ertoe mag beperken het Hof om een prejudiciële beslissing over de geldigheid te verzoeken, doch dat hij op het ogenblik waarop hij de maatregel in kort geding treft, moet aangeven waarom hij van oordeel is dat het Hof de ongeldigheid van de handeling van de Unie zal moeten vaststellen (arrest Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (I), reeds aangehaald, punt 36).

    47      De in de twee voorgaande punten opgesomde vereisten gelden eveneens voor elk optreden dat strekt tot schorsing van de behandeling in hoger beroep, waarin wordt opgekomen tegen de in eerste aanleg uitgesproken nietigverklaring van de nationale handeling strekkende tot terugvordering van de onrechtmatige steun.

    48      Onderzocht moet worden of in de onderhavige zaak de beslissingen van de Italiaanse rechterlijke instanties aan voormelde vereisten voldoen.

    49      De schorsingsmaatregelen in het kader van de procedure tot terugvordering jegens de voornaamste begunstigde van de onrechtmatige steun zijn door de Italiaanse rechterlijke instanties op twee gronden vastgesteld. In de eerste plaats heeft de Commissione tributaria provinciale di Modena bij beslissing van 7 februari 2007 het bevel tot terugbetaling van de steun geschorst, in wezen op grond dat dat bevel zonder rechtsgrondslag was gegeven. In de tweede plaats heeft de Commissione tributaria regionale di Bologna bij beslissingen van 26 mei 2009 en 21 januari 2010 de behandeling van het hoger beroep in het kader waarvan de nietigverklaring in eerste aanleg van bedoeld betalingsbevel werd betwist, geschorst op grond dat bij het Gerecht het beroep tot nietigverklaring van beschikking 2006/261 (zaak T‑211/05) aanhangig was.

    50      In dit verband moet worden opgemerkt dat de eerste van de twee bovengenoemde gronden tegen de achtergrond van de rechtspraak die uit de reeds aangehaalde arresten Zuckerfabrik Süderdithmarschen en Zuckerfabrik Soest en Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. (I) voortvloeit, schorsing van de maatregel tot terugvordering van de onrechtmatige steun niet kan rechtvaardigen.

    51      Met betrekking tot de tweede van voormelde gronden moet worden geconstateerd dat een beslissing van een nationale rechterlijke instantie die ertoe strekt, de procedure die noodzakelijk is ter verzekering van de daadwerkelijke uitvoering van een beschikking van de Commissie waarmee de lidstaat wordt gelast, de onrechtmatige steun terug te vorderen, te schorsen op grond dat de rechtmatigheid van die beschikking wordt betwist voor het Gerecht, die schorsing dient te motiveren, zoals in punt 46 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, door de argumenten aan te voeren die voor de ongeldigheid van de betrokken beschikking spreken.

    52      Dit vereiste wordt bevestigd door het feit dat een beroep tot nietigverklaring dat bij het Gerecht tegen een beschikking tot terugvordering van steun wordt ingesteld, geen schorsende werking heeft ten aanzien van de verplichting om die beschikking uit te voeren (zie arrest van 6 december 2007, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 21). Hetzelfde geldt wanneer tegen het in het kader van dit beroep door het Gerecht uitgesproken arrest hogere voorziening bij het Hof is ingesteld. Bovendien heeft de Italiaanse Republiek in casu in het kader van genoemd beroep tot nietigverklaring niet om voorlopige maatregelen verzocht.

    53      De Italiaanse rechterlijke instanties geven in casu in hun beslissingen evenwel niet aan waarom de rechterlijke instanties van de Unie de ongeldigheid van beschikking 2006/261 zouden moeten vaststellen. Daar komt bij dat de behandeling in hoger beroep bij beslissing van 21 januari 2010 is geschorst op grond dat bij het Gerecht beroep was ingesteld tegen beschikking 2006/261, ondanks het feit dat dit laatste dat beroep bij arrest van 4 september 2009 had verworpen.

    54      Met betrekking tot de andere voorwaarden waaraan volgens de in punt 45 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak moet zijn voldaan, kan ermee worden volstaan te constateren dat de betrokken nationale beslissingen het belang van de Unie niet vermelden en dat de Commissione tributaria regionale di Bologna in haar beslissingen van 26 mei 2009 en 21 januari 2010 niet is ingegaan op de spoedeisendheid van de gelaste maatregelen.

    55      In die omstandigheden moet worden geconstateerd dat de Italiaanse rechterlijke instanties bij het geven van hun beslissingen tot schorsing de vereisten van het recht van de Unie op het gebied van terugvordering van staatssteun duidelijk niet in de beschouwing hebben betrokken.

    56      Uit een en ander volgt dat het onderhavige beroep gegrond is voor zover de Commissie de Italiaanse Republiek verwijt, niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn voor de intrekking van de steunregeling die bij beschikking 2006/261 onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en voor de terugvordering bij de begunstigden van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun.

    57      Gelet op de conclusie in het voorgaande punt hoeft geen uitspraak te worden gedaan over de conclusies van de Commissie die ertoe strekken, de Italiaanse Republiek te doen veroordelen op grond dat zij de Commissie niet in kennis heeft gesteld van de in dat punt genoemde maatregelen, nu deze lidstaat beschikking 2006/261 immers niet binnen de gestelde termijn heeft uitgevoerd (zie reeds aangehaalde arresten van 4 april 1995, Commissie/Italië, punt 31; 14 december 2006, Commissie/Spanje, punt 82; 20 september 2007, Commissie/Spanje, punt 54; 6 december 2007, Commissie/Italië, punt 30, en 13 november 2008, Commissie/Frankrijk, punt 67).

    58      Vastgesteld moet dus worden dat de Italiaanse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te hebben genomen die noodzakelijk zijn voor de intrekking van de steunregeling die bij beschikking 2006/261 onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en voor de terugvordering bij de begunstigden van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun, de krachtens de artikelen 2 en 3 van deze beschikking op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

     Kosten

    59      Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie worden verwezen in de kosten.

    Het Hof (Eerste kamer) verklaart:

    1)      De Italiaanse Republiek is de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 2 en 3 van beschikking 2006/261/EG van de Commissie van 16 maart 2005 betreffende steunmaatregel C 8/2004 (ex NN 164/2003) die door Italië ten uitvoer is gelegd ten gunste van recentelijk aan de beurs genoteerde ondernemingen, door niet binnen de gestelde termijn alle maatregelen te nemen die noodzakelijk zijn voor de intrekking van de steunregeling die bij die beschikking onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard en voor de terugvordering bij de begunstigden van de uit hoofde van die regeling ter beschikking gestelde steun.

    2)      De Italiaanse Republiek wordt verwezen in de kosten.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Italiaans.

    Top