This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62009CJ0151
Judgment of the Court (Third Chamber) of 29 July 2010.#Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP) v Ayuntamiento de La Línea de la Concepción, María del Rosario Vecino Uribe and Ministerio Fiscal.#Reference for a preliminary ruling: Juzgado de lo Social Único de Algeciras - Spain.#Transfers of undertakings - Directive 2001/23/EC - Safeguarding of employees’ rights - Employee representatives - Autonomy of the entity transferred.#Case C-151/09.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 juli 2010.
Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP) tegen Ayuntamiento de La Línea de la Concepción, María del Rosario Vecino Uribe en Ministerio Fiscal.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social Único de Algeciras - Spanje.
Overgang van ondernemingen - Richtlijn 2001/23/EG - Behoud van rechten van werknemers - Werknemersvertegenwoordigers - Autonomie van overgegane entiteit.
Zaak C-151/09.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 29 juli 2010.
Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP) tegen Ayuntamiento de La Línea de la Concepción, María del Rosario Vecino Uribe en Ministerio Fiscal.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social Único de Algeciras - Spanje.
Overgang van ondernemingen - Richtlijn 2001/23/EG - Behoud van rechten van werknemers - Werknemersvertegenwoordigers - Autonomie van overgegane entiteit.
Zaak C-151/09.
Jurisprudentie 2010 I-07591
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2010:452
Zaak C‑151/09
Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP)
tegen
Ayuntamiento de La Línea de la Concepción e.a.
(verzoek van de Juzgado de lo Social Único de Algeciras om een prejudiciële beslissing)
„Overgang van ondernemingen – Richtlijn 2001/23/EG – Behoud van rechten van werknemers – Vertegenwoordigers van werknemers – Autonomie van overgegane entiteit”
Samenvatting van het arrest
Sociale politiek – Harmonisatie van wetgevingen – Overgang van ondernemingen – Behoud van rechten van werknemers – Richtlijn 2001/23 – Autonomie van overgegane entiteit – Begrip
(Richtlijn 2001/23 van de Raad, art. 6, lid 1)
Een overgegane economische entiteit blijft als eenheid bestaan in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, wanneer de bevoegdheden die de verantwoordelijken van deze entiteit binnen de organisatiestructuren van de overdrager hadden, namelijk de bevoegdheid om op relatief vrije en onafhankelijke wijze het werk binnen deze entiteit te organiseren ter voortzetting van haar eigen economische activiteit en meer in het bijzonder de bevoegdheid om bevelen en instructies te geven, om de taken tussen de ondergeschikten binnen de betrokken entiteit te verdelen en om te beslissen over de aanwending van de te harer beschikking staande materiële activa, dit alles zonder rechtstreekse tussenkomst van andere organisatiestructuren van de werkgever, in beginsel onveranderd blijven bestaan binnen de organisatiestructuren van de overnemer.
De loutere wijziging van de hoogste hiërarchieke instanties doet op zich overigens geen afbreuk aan het voortbestaan als eenheid van de overgegane entiteit, tenzij de nieuwe hoogste hiërarchieke instanties over de bevoegdheid beschikken om de werkzaamheden van de werknemers van deze entiteit rechtstreeks te organiseren en zich aldus in de plaats te stellen van de directe chefs van deze werknemers bij het nemen van beslissingen binnen de entiteit.
(cf. punt 56 en dictum)
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
29 juli 2010 (*)
„Overgang van ondernemingen – Richtlijn 2001/23/EG – Behoud van rechten van werknemers – Werknemersvertegenwoordigers – Autonomie van overgegane entiteit”
In zaak C‑151/09,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door de Juzgado de lo Social Único de Algeciras (Spanje) bij beslissing van 26 maart 2009, ingekomen bij het Hof op 28 april 2009, in de procedure
Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP)
tegen
Ayuntamiento de La Línea de la Concepción,
María del Rosario Vecino Uribe,
Ministerio Fiscal,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, G. Arestis, J. Malenovský (rapporteur) en D. Šváby, rechters,
advocaat-generaal: E. Sharpston,
griffier: R. Grass,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
– Ministerio Fiscal, vertegenwoordigd door J. L. M. Retamino als gemachtigde,
– de Spaanse regering, vertegenwoordigd door B. Plaza Cruz als gemachtigde,
– de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Enegren en R. Vidal Puig als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 mei 2010,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82, blz. 16).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Federación de Servicios Públicos de la UGT (UGT-FSP), enerzijds, en de Ayuntamiento de La Línea de la Concepción (hierna: „Ayuntamiento de La Línea”), del Rosario Vecino Uribe en negentien andere verweerders alsook de Ministerio Fiscal, anderzijds, inzake de weigering van de Ayuntamiento de La Línea om als wettelijke werknemersvertegenwoordigers te erkennen de personen die daartoe waren verkozen in diverse ondernemingen die concessies hielden van openbare diensten die later door deze gemeente werden overgenomen.
Toepasselijke bepalingen
De wettelijke regeling van de Unie
3 Richtlijn 2001/23 heeft richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 61, blz. 26), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/50/EG van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 201, blz. 88), gecodificeerd.
4 Volgens punt 3 van de considerans van richtlijn 2001/23 zijn „voorzieningen [...] nodig om de werknemers bij verandering van ondernemer te beschermen, in het bijzonder om het behoud van hun rechten veilig te stellen”.
5 Artikel 1, lid 1, van die richtlijn bepaalt:
„a) Deze richtlijn is van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
b) Onder voorbehoud van het bepaalde sub a en van de hiernavolgende bepalingen van dit artikel wordt in deze richtlijn als overgang beschouwd, de overgang, met het oog op voortzetting van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt, waaronder een geheel van georganiseerde middelen wordt verstaan.
c) Deze richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk. Een administratieve reorganisatie van overheidsdiensten of de overgang van administratieve functies tussen overheidsdiensten is geen overgang in de zin van deze richtlijn.”
6 Artikel 2, lid 1, van voornoemde richtlijn bepaalt:
„In deze richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
c) werknemersvertegenwoordigers, en soortgelijke uitdrukkingen; de vertegenwoordigers van de werknemers volgens de wettelijke voorschriften of de gebruiken in de lidstaten;
[…]”
7 Artikel 6 van dezelfde richtlijn luidt als volgt:
„1. Indien de onderneming, de vestiging of een deel van de onderneming of de vestiging als eenheid blijft bestaan, blijven de positie en de functie van de vertegenwoordigers of vertegenwoordiging van de bij [de] overgang betrokken werknemers behouden onder dezelfde voorwaarden als krachtens de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen of een overeenkomst voor het tijdstip van overgang bestonden, mits aan de voorwaarden terzake van een werknemersvertegenwoordiging is voldaan.
De eerste alinea is niet van toepassing indien overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften of het gebruik van de lidstaten of bij een overeenkomst met de vertegenwoordigers van de betrokken werknemers is voldaan aan de vereisten ter zake van het opnieuw aanwijzen van de vertegenwoordigers van de werknemers of de nieuwe samenstelling van de vertegenwoordiging van de werknemers.
Wanneer de vervreemder verwikkeld is in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke procedure met het oog op de liquidatie van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie (die een door een overheidsinstantie gemachtigde curator mag zijn), mogen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de werknemers die overgaan, naar behoren worden vertegenwoordigd totdat er nieuwe werknemersvertegenwoordigers worden gekozen of aangewezen.
Indien de onderneming, de vestiging of een deel van de onderneming of de vestiging niet als eenheid blijft bestaan, nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bij de overgang betrokken werknemers die voor de overgang vertegenwoordigd waren, ook daarna gedurende de periode die noodzakelijk is voor de totstandkoming van de nieuwe samenstelling van de werknemersvertegenwoordiging of de nieuwe aanwijzing van werknemersvertegenwoordigers volgens de nationale wetgeving of praktijk, naar behoren vertegenwoordigd blijven.
2. Indien het mandaat van de vertegenwoordigers van de bij de overgang betrokken werknemers verstrijkt ten gevolge van de overgang, blijven de beschermende maatregelen waarin wordt voorzien door de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften of het gebruik van de lidstaten op hen van toepassing.”
Nationale regeling
8 Richtlijn 2001/23 werd in Spaans recht omgezet bij Real Decreto Legislativo 1/1995 van 24 maart 1995 houdende goedkeuring van de herziene tekst van het werknemersstatuut (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de versie van wet 12/2001 van 9 juli 2001 (BOE nr. 164 van 10 juli 2001, blz. 24890; hierna: „werknemersstatuut”).
9 Artikel 44 van het werknemersstatuut bepaalt:
„1. De overgang van een onderneming, vestiging of zelfstandige productie-eenheid daarvan leidt niet automatisch tot beëindiging van de arbeidsverhouding; de nieuwe werkgever treedt in de uit de arbeidsovereenkomst en de sociale zekerheid voortvloeiende rechten en verplichtingen van de vorige werkgever, met inbegrip van de pensioenverplichtingen, onder de in de toepasselijke bijzondere regelgeving gestelde voorwaarden en, in het algemeen, in alle verplichtingen inzake aanvullende sociale bescherming die de overdrager is aangegaan.
[…]
5. Wanneer de overgegane onderneming, de vestiging of de productie-eenheid als eenheid blijft bestaan, leidt de verandering van werkgever niet automatisch tot beëindiging van het mandaat van de wettelijke werknemersvertegenwoordigers; zij blijven hun functie uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als voordien.”
10 Artikel 67, lid 1, in fine, van het werknemersstatuut voorziet in de mogelijkheid om in een onderneming tussentijdse verkiezingen te houden bij een toename van het aantal werknemers:
„Tussentijdse verkiezingen kunnen worden uitgeschreven wegens ontslag of ontzetting van leden of ter aanpassing van de werknemersvertegenwoordiging aan een toename van het aantal werknemers. Bij collectieve arbeidsovereenkomst kunnen de nodige maatregelen worden vastgesteld voor de aanpassing van de werknemersvertegenwoordiging voor het geval dat zich in de onderneming een substantiële personeelsinkrimping voordoet. Bij gebreke van dergelijke bepalingen wordt in deze aanpassing voorzien bij een tussen de onderneming en de werknemersvertegenwoordigers te sluiten overeenkomst.”
11 Artikel 67, lid 3, van het werknemersstatuut bepaalt:
„De duur van het mandaat van de personeelsafgevaardigden en de leden van de ondernemingsraad bedraagt vier jaar, met dien verstande dat zij hun bevoegdheden blijven uitoefenen en hun functies behouden – inclusief de waarborgen die hiermee gepaard gaan – tot nieuwe verkiezingen worden gehouden.
De personeelsafgevaardigden en de leden van de ondernemingsraad kunnen enkel uit hun functie worden ontzet bij beslissing van de werknemers die hen verkozen hebben. Dergelijke beslissing moet worden genomen door een speciaal daartoe bijeengeroepen vergadering waarop minstens één derde van de stemgerechtigden aanwezig is, en die beslist bij volstrekte meerderheid van stemmen en met een algemeen, individueel, vrij, rechtstreeks en geheim stemrecht. Evenwel mag niemand uit zijn functie worden ontzet tijdens de onderhandelingen over een nieuwe collectieve arbeidsovereenkomst, en mag een dergelijke maatregel niet worden overwogen tijdens de zes maanden die hierop volgen.”
Het hoofdgeding en de prejudiciële vraag
12 Bij besluit van 25 augustus 2008 heeft de burgemeester van de Ayuntamiento de La Línea een reeks concessieovereenkomsten voor openbare diensten beëindigd waarvan de uitvoering tot dan toe was toevertrouwd aan vier particuliere geconcessioneerde ondernemingen. De diensten die het voorwerp uitmaken van deze overgenomen concessieovereenkomsten zijn conciërge- en schoonmaakdiensten van openbare schoolgebouwen, schoonmaken van het wegennet en onderhoud van parken en tuinen.
13 Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat de werknemers die in dienst waren bij de tot dan toe geconcessioneerde ondernemingen, na de overname van de verschillende concessieovereenkomsten voor openbare diensten door de Ayuntamiento de La Línea werden overgenomen door de gemeentelijke administratie en in haar personeel geïntegreerd, terwijl al die werknemers (zonder één enkele uitzondering) nog steeds dezelfde arbeidsplaatsen en dezelfde functies hebben als vóór de overname en op dezelfde werkplekken en onder het gezag van dezelfde rechtstreekse leidinggevenden werkzaam zijn, zonder enige wijziging in hun arbeidsvoorwaarden, behoudens het feit dat hun hoogste verantwoordelijken – die hiërarchiek boven de eerder genoemde leidinggevenden staan – thans de ter zake verantwoordelijke publieke ambtsdragers zijn, te weten de wethouders of de burgemeester.
14 Na de overname van de concessieovereenkomsten hebben de wettelijke vertegenwoordigers van de werknemers van de geconcessioneerde ondernemingen allen bij de Ayuntamiento de La Línea een verzoek ingediend om toekenning van voor vertegenwoordigingsactiviteiten gereserveerde uren. Deze verzoeken werden afgewezen bij beschikking van 10 september 2008 op grond dat de betrokken werknemers, ten gevolge van hun integratie in het personeelsbestand van de gemeente, niet langer hun functie als wettelijk werknemersvertegenwoordiger uitoefenden.
15 Na kennis te hebben genomen van deze beschikking, heeft verzoekster in het hoofdgeding, te weten UGT-FSP, op 28 oktober 2008 de Ayuntamiento de La Línea om verduidelijking gevraagd, waarna zij op 13 november 2008 bij de Juzgado de lo Social Único de Algeciras een beroep heeft ingesteld tegen voornoemde beschikking.
16 Bij beschikking van 26 maart 2009 heeft de Juzgado de lo Social Único de Algeciras de behandeling van de zaak geschorst en het Hof volgende prejudiciële vraag gesteld:
„Is aan de voorwaarde van het voortbestaan als eenheid, als bedoeld in artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23 […] voldaan wanneer (zoals in het hoofdgeding het geval is) een gemeente, na de overname van een aantal concessieovereenkomsten voor openbare diensten, de werknemers die bij de ondernemingen in dienst waren die tot dan toe die concessies hielden, overneemt en in haar personeel integreert, terwijl al die werknemers (zonder één enkele uitzondering) nog steeds dezelfde arbeidsplaatsen en dezelfde functies hebben als vóór de overname en op dezelfde werkplekken en onder het gezag van dezelfde rechtstreekse leidinggevenden (hiërarchieke chefs) werkzaam zijn, zonder enige wijziging in hun arbeidsvoorwaarden, behoudens het feit dat hun hoogste verantwoordelijken (die hiërarchiek boven de eerder genoemde leidinggevenden staan) thans de ter zake verantwoordelijke publieke ambtsdragers zijn (wethouders of burgemeester)?”
Beantwoording van de prejudiciële vraag
17 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in beginsel te vernemen of een overgegane economische entiteit als eenheid blijft bestaan in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23, wanneer de werknemers van deze entiteit door een gemeente worden overgenomen en in haar personeel worden geïntegreerd, terwijl zij nog steeds dezelfde arbeidsplaatsen en dezelfde functies hebben als vóór de overname en op dezelfde werkplekken en onder het gezag van dezelfde hiërarchieke chefs werkzaam zijn, zonder enige wijziging in hun arbeidsvoorwaarden, behoudens het feit dat hun hoogste verantwoordelijken thans publieke ambtsdragers zijn.
18 De Spaanse regering stelt dat de voorwaarden voor een „overgang” in de zin van richtlijn 2001/23 in het hoofdgeding niet zijn vervuld, aangezien er geen overgang heeft plaatsgevonden van belangrijke materiële activa tussen de geconcessioneerde ondernemingen en de Ayuntamiento de La Línea. De openbare schoolgebouwen, de straten en de gemeentelijke parken en tuinen behoorden immers reeds toe aan de Ayuntamiento de La Línea. Enkel het volledige personeelsbestand van de geconcessioneerde ondernemingen werd overgenomen. En zelfs al speelt dit personeel een belangrijke rol bij de aan de geconcessioneerde ondernemingen toevertrouwde conciërge-, schoonmaak- en onderhoudsdiensten, toch mag het materiële element waarop deze diensten zijn gebaseerd, niet uit het oog worden verloren.
19 Vooraleer te antwoorden op deze vraag, dient eerst te worden nagegaan of een overgang zoals aan de orde in het hoofdgeding, valt onder artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2001/23. Enkel indien dit het geval is, rijst immers de vraag betreffende het voortbestaan als eenheid in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23.
Bestaan van een overgang in de zin van artikel 1 van richtlijn 2001/23
20 Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft het hoofdgeding betrekking op de overname door een gemeente, publiekrechtelijk rechtspersoon, van een reeks concessieovereenkomsten voor openbare diensten waarvan de uitvoering tot dan toe was toevertrouwd aan verschillende particuliere geconcessioneerde ondernemingen. Tot deze overname werd besloten bij gemeentelijk besluit.
21 Luidens artikel 1, lid 1, van richtlijn 2001/23 is deze van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst of een fusie.
22 Volgens vaste rechtspraak heeft richtlijn 2001/23 tot doel ook bij verandering van eigenaar de continuïteit van de in het kader van een economische eenheid bestaande arbeidsverhoudingen te waarborgen. Voor de vraag of er sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn is derhalve het beslissend criterium of de identiteit van de betrokken eenheid bewaard blijft, wat met name blijkt uit het feit dat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat (zie met name arresten van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, Jurispr. blz. 1119, punten 11 en 12, en 15 december 2005, Güney‑Görres en Demir, C‑232/04 en C‑233/04, Jurispr. blz. I‑11237, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
23 Het Hof heeft, toen richtlijn 77/187, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/50, nog gold, reeds geoordeeld dat ook wanneer de overnemer een publiekrechtelijk rechtspersoon is, in dit geval een gemeente, er sprake kan zijn van een overgang die binnen het toepassingsgebied van voornoemde richtlijn valt (arrest van 26 september 2000, Mayeur, C‑175/99, Jurispr. blz. I‑7755, punt 33). Dit geldt evengoed nu richtlijn 2001/23 van toepassing is.
24 Dat de overname van de concessieovereenkomsten van openbare diensten gebeurde bij besluit, te weten een eenzijdige beslissing vanwege de Ayuntamiento de La Línea, doet niet af aan de vaststelling dat er tussen de particuliere geconcessioneerde ondernemingen en de Ayuntamiento de La Línea een overgang plaatsvond in de zin van richtlijn 2001/23.
25 Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat het feit dat de overgang voortvloeit uit een eenzijdig overheidsbesluit en niet uit een wilsovereenstemming tussen partijen, de toepassing van de richtlijn niet uitsluit (zie arresten van 19 mei 1992, Redmond Stichting, C‑29/91, Jurispr. blz. I‑3189, punten 15‑17, en 14 september 2000, Collino en Chiappero, C‑343/98, Jurispr. blz. I‑6659, punt 34).
26 Om onder richtlijn 2001/23 te vallen, moet de overgang betrekking hebben op een duurzaam georganiseerde economische eenheid waarvan de activiteit niet beperkt is tot de uitvoering van een bepaald werk (zie met name arrest van 19 september 1995, Rygaard, C‑48/94, Jurispr. blz. I‑2745, punt 20). Het begrip „eenheid” verwijst dus naar een georganiseerd geheel van personen en vermogensbestanddelen, waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend (zie met name arresten van 11 maart 1997, Süzen, C‑13/95, Jurispr. blz. I‑1259, punt 13, en 20 november 2003, Abler e.a., C‑340/01, Jurispr. blz. I‑14023, punt 30, alsook arrest Güney-Görres en Demir, reeds aangehaald, punt 32).
27 Om vast te stellen of aan de voorwaarden voor een overgang van een duurzaam georganiseerde economische eenheid is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa als gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overgang, de vraag of vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer wordt overgenomen, de vraag of de clientèle wordt overgedragen, de mate waarin de vóór en na de overgang verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (zie met name reeds aangehaalde arresten Spijkers, punt 13; Redmond Stichting, punt 24; Süzen, punt 14; Abler e.a., punten 33 en 34, en Güney-Görres en Demir, punten 33 en 34).
28 Het Hof heeft er overigens op gewezen dat een economische eenheid in bepaalde sectoren zonder materiële of immateriële activa van betekenis kan functioneren, zodat het behoud van de identiteit van een dergelijke eenheid na de haar betreffende transactie per definitie niet kan afhangen van de overdracht van dergelijke activa (zie arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 18, en arresten van 10 december 1998, Hernández Vidal e.a., C‑127/96, C‑229/96 en C‑74/97, Jurispr. blz. I‑8179, punt 31, en Hidalgo e.a., C‑173/96 en C‑247/96, Jurispr. blz. I‑8237, punt 31).
29 Zo overwoog het Hof dat, voor zover in bepaalde sectoren waarin de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit, een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht, een economische eenheid kan vormen, moet worden erkend dat een dergelijke eenheid haar identiteit ook na de overgang kan behouden, wanneer de nieuwe ondernemer niet alleen de betrokken activiteit voortzet, maar ook een wezenlijk deel – qua aantal en deskundigheid – van het personeel overneemt dat zijn voorganger speciaal voor die taak had ingezet. In dat geval verwerft de nieuwe ondernemer namelijk het georganiseerde geheel van elementen waarmee de activiteiten of bepaalde activiteiten van de overdragende onderneming duurzaam kunnen worden voortgezet (reeds aangehaalde arresten Süzen, punt 21; Hernández Vidal e.a., punt 32, en Hidalgo e.a., punt 32).
30 Meer in het bijzonder heeft het Hof geoordeeld dat, wat een schoonmaakonderneming betreft, een georganiseerd geheel van werknemers die speciaal en duurzaam met een gemeenschappelijke taak zijn belast, als economische eenheid kan worden aangemerkt wanneer er geen andere productiefactoren zijn (arrest Hernández Vidal e.a., punt 27).
31 Zoals de advocaat-generaal aangeeft in punt 39 van haar conclusie, is het in het hoofdgeding volstrekt irrelevant dat de activa die het voorwerp uitmaken van de door de geconcessioneerde ondernemingen geleverde diensten, zoals de schoolgebouwen, de straten en de openbare parken en tuinen, niet werden overgedragen. De materiële activa waarmee in voorkomend geval rekening moet worden gehouden, zijn immers het materieel, de machines en/of de apparatuur die daadwerkelijk voor het verrichten van de conciërge-, schoonmaak- en onderhoudsdiensten worden gebruikt.
32 Het staat aan de verwijzende rechter om, in het licht van de hiervóór uiteengezette uitleggingselementen, na te gaan of er in het hoofdgeding sprake is geweest van een overgang in de zin van richtlijn 2001/23.
Begrip „als eenheid” in de zin van artikel 6 van richtlijn 2001/23
33 De Spaanse regering stelt dat het begrip „als eenheid” in artikel 6 van richtlijn 2001/23 moet worden uitgelegd als een synoniem van het begrip „identiteit” in artikel 1, lid 1, sub b, van deze richtlijn. Een dergelijke uitlegging kan echter niet slagen.
34 Uit artikel 1, lid 1, sub b, van richtlijn 2001/23 vloeit immers voort dat de vraag naar het behoud van de identiteit moet worden beoordeeld op het tijdstip van de overdracht krachtens overeenkomst of de fusie van de betrokken economische eenheid. Enkel indien de identiteit van deze economische eenheid behouden blijft, kan een dergelijke verrichting worden beschouwd als een „overgang” in de zin van deze richtlijn.
35 De vraag naar het voortbestaan als eenheid is daarentegen slechts aan de orde wanneer reeds is vastgesteld dat er een overgang heeft plaatsgevonden in de zin van richtlijn 2001/23. Deze richtlijn is immers van toepassing op elke overgang die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, lid 1, ervan, ongeacht of de overgegane economische eenheid in de structuur van de overnemer al dan niet als eenheid blijft bestaan (zie arrest van 12 februari 2009, Klarenberg, C‑466/07, Jurispr. blz. I‑803, punt 50).
36 Als de begrippen „identiteit” en „als eenheid” inderdaad synoniemen waren, dan zou het inleidend deel van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23, dat het voortbestaan als eenheid van de onderneming, de vestiging of een deel van de onderneming of de vestiging als voorwaarde stelt, geen nuttig effect hebben, aangezien artikel 6, lid 1, van deze richtlijn automatisch van toepassing zou zijn wanneer een economische eenheid haar identiteit behoudt in de zin van artikel 1, lid 1, sub b, van bedoelde richtlijn. Deze begrippen kunnen dus niet worden gelijkgesteld en de vraag of een onderneming als eenheid is blijven bestaan, in het kader van de toepassing van artikel 6 van richtlijn 2001/23, is slechts aan de orde nadat is vastgesteld dat een overgang in de zin van deze richtlijn heeft plaatsgevonden.
37 Wat het begrip „als eenheid” betreft, moet worden vastgesteld dat voornoemd artikel 6 hiervan geen definitie geeft. Dit begrip wordt ook in de andere artikelen van deze richtlijn niet nader gepreciseerd.
38 Volgens vaste rechtspraak vereisen de eenvormige toepassing van het recht van de Unie en het gelijkheidsbeginsel dat de bewoordingen van een bepaling van het recht van de Unie die voor de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, normaliter in de gehele Europese Unie autonoom en uniform worden uitgelegd (zie laatstelijk in die zin arrest van 3 december 2009, Yaesu Europe, C‑433/08, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
39 Bovendien moet volgens eveneens vaste rechtspraak de betekenis en de draagwijdte van begrippen waarvoor het recht van de Unie geen definitie geeft, worden bepaald in overeenstemming met hun in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, met inachtneming van de context waarin zij worden gebruikt en de doeleinden die worden beoogd door de regeling waarvan zij deel uitmaken (zie in die zin met name arresten van 10 maart 2005, easyCar, C‑336/03, Jurispr. blz. I‑1947, punt 21; 22 december 2008, Wallentin-Hermann, C‑549/07, Jurispr. blz. I‑11061, punt 17, en 5 maart 2009, Commissie/Frankrijk, C‑556/07, punt 50).
40 Vooreerst zij eraan herinnerd dat richtlijn 2001/23 beoogt te verzekeren dat werknemers bij een overgang van de onderneming hun rechten behouden en onder dezelfde voorwaarden als zij met de overdrager waren overeengekomen, in dienst van de nieuwe werkgever kunnen blijven (zie met name arresten van 10 februari 1988, Foreningen af Arbejdsledere i Danmark, 324/86, Jurispr. blz. 739, punt 9; 9 maart 2006, Werhof, C‑499/04, Jurispr. blz. I‑2397, punt 25, en 27 november 2008, Juuri, C‑396/07, Jurispr. blz. I‑8883, punt 28). Het recht van de werknemers op vertegenwoordiging vormt hierop geen uitzondering. Bijgevolg mag deze vertegenwoordiging in beginsel door een overgang niet ongunstig worden beïnvloed.
41 Artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23, dat de algemene regel bevat betreffende de werknemersvertegenwoordiging, bepaalt immers dat indien de onderneming, de vestiging of een deel van de onderneming of de vestiging als eenheid blijft bestaan, de positie en de functie van de vertegenwoordigers of vertegenwoordiging van de bij de overgang betrokken werknemers behouden blijven, onder dezelfde voorwaarden als vóór het tijdstip van overgang.
42 Vervolgens zij opgemerkt dat, volgens de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis, de term „als eenheid” betrekking heeft op de bevoegdheid om zich zelfstandig te organiseren.
43 Toegepast op een economische entiteit verwijst deze term naar de bevoegdheid van haar verantwoordelijken om op relatief vrije en onafhankelijke manier het werk binnen de entiteit te organiseren ter voortzetting van haar eigen economische activiteit en meer in het bijzonder de bevoegdheid om bevelen en opdrachten te geven, om de taken te verdelen tussen de ondergeschikten binnen de betrokken entiteit en om te beslissen over de aanwending van de te harer beschikking staande materiële activa, dit alles zonder rechtstreekse tussenkomst van andere organisatiestructuren van de werkgever (hierna: „organisatorische bevoegdheden”).
44 In beginsel is er dus sprake van voortbestaan als eenheid in de zin van artikel 6, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2001/23 wanneer de verantwoordelijken van de overgegane entiteit na de overgang in beginsel dezelfde organisatorische bevoegdheden hebben binnen de organisatiestructuur van de overnemer als die welke ze vóór de overgang bezaten binnen de organisatiestructuur van de overdrager.
45 In casu moet het recht van de werknemers op vertegenwoordiging in beginsel ook onder dezelfde voorwaarden kunnen worden uitgeoefend als vóór de overgang.
46 Vallen de werknemers daarentegen, ten gevolge van de overgang, onder verantwoordelijken waarvan de organisatorische bevoegdheden werden ingeperkt en die niet langer als autonoom kunnen worden beschouwd, dan hebben deze werknemers niet meer dezelfde belangen, zodat ook de voorwaarden van hun vertegenwoordiging moeten worden aangepast aan de ingetreden wijzigingen. Bijgevolg moet in een dergelijk geval, zoals uit artikel 6, lid 1, vierde alinea, van richtlijn 2001/23 volgt, het mandaat van de vertegenwoordigers van de bij de overgang betrokken werknemers worden beperkt tot de periode die nodig is voor de totstandkoming van de nieuwe samenstelling van de werknemersvertegenwoordiging of de nieuwe aanwijzing van werknemersvertegenwoordigers.
47 Een eventuele herverdeling van organisatorische bevoegdheden binnen de overgegane entiteit doet in beginsel niet af aan het voortbestaan als eenheid. Waar het op aankomt is dat het geheel van organisatorische bevoegdheden waarover de verantwoordelijken van de overgegane entiteit vóór de overgang beschikten, behouden blijft ten opzichte van anders ingerichte organisatiestructuren van de nieuwe werkgever.
48 Het loutere feit dat de hoogste hiërarchieke verantwoordelijken niet meer dezelfden zijn, zoals in het hoofdgeding het geval is, doet op zich overigens geen afbreuk aan het voortbestaan als eenheid van de overgegane entiteit.
49 Enkel indien deze hiërarchieke instanties over de bevoegdheid zouden beschikken om rechtstreeks de werkzaamheden van de werknemers van deze entiteit te organiseren en om de beslissingsbevoegdheid binnen de entiteit over te nemen, zou het voortbestaan van deze entiteit als eenheid op de helling komen te staan. Niettemin kan een dergelijke indeplaatsstelling bij het nemen van beslissingen binnen de entiteit niet worden beschouwd als een aantasting van het bestaan als eenheid indien dit bij uitzondering gebeurt in omstandigheden van hoogdringendheid, zoals bij een ernstig voorval dat de werking van de eenheid kan schaden, en voor zover het gaat om een tijdelijke tussenkomst op grond van daartoe vastgestelde regels.
50 De loutere controlebevoegdheid vanwege de hoogste hiërarchieke instanties heeft in de regel trouwens geen invloed op het voortbestaan als eenheid van de overgegane entiteit, tenzij zij ook de in het vorige punt gepreciseerde bevoegdheden omvat.
51 Een dergelijke uitlegging van het begrip „als eenheid” laat toe om het nuttig effect van artikel 6 van richtlijn 2001/23 te verzekeren, aangezien de overgang van een onderneming, een vestiging of een deel van een onderneming of een vestiging in de praktijk vrijwel altijd gepaard gaat met een wijziging van de hoogste hiërarchieke instanties.
52 Aan deze uitlegging wordt niet afgedaan door de argumenten van de Spaanse regering, dat een dergelijke uitlegging, die in het hoofdgeding tot handhaving zou leiden van de bestaande werknemersvertegenwoordiging, enerzijds een vorm van „dubbele vertegenwoordiging” creëert binnen het personeelsbestand van de nieuwe werkgever, en anderzijds voorbijgaat aan de economische schade die de nieuwe werkgever lijdt doordat hij de vertegenwoordigers van de overgegane werknemers de „voor vertegenwoordigingsactiviteiten gereserveerde uren” moet toekennen. Deze argumenten strekken er immers zonder meer toe de wettelijke gevolgen ter discussie te stellen van de keuze die de wetgever van de Unie heeft gemaakt bij invoering van artikel 6 van richtlijn 2001/23.
53 De Spaanse regering voert eveneens aan dat er een discriminatie en een schending van het gelijkheidsbeginsel plaatsvindt ten opzichte van de werknemersvertegenwoordigers en de vakbondsafgevaardigden van het oude personeel van de nieuwe werkgever. Ook dit argument kan niet slagen.
54 Zoals de advocaat-generaal aangeeft in punt 88 van haar conclusie, is een verschil in behandeling ten nadele van de reeds in functie zijnde vakbondsafgevaardigden en personeelsafgevaardigden, waarvan het aantal overigens ongewijzigd blijft, doordat er een mogelijk onevenwicht ontstaat binnen de organisatie van de nieuwe werkgever, zelfs indien de overgegane werknemers en de reeds bij de nieuwe werkgever tewerkgestelde werknemers zich in vergelijkbare situaties zouden bevinden, gerechtvaardigd in het licht van het met richtlijn 2001/23 beoogde doel dat erin bestaat om, in de mate van het mogelijke en het praktisch haalbare, te verzekeren dat de nieuwe werknemers door de overgang niet worden benadeeld.
55 Wat ten slotte het argument betreft dat de vrijheid van vakvereniging van het oude personeel is aangetast, zij vastgesteld dat de Spaanse regering niet aantoont hoe de uitoefening van deze fundamentele vrijheid in de omstandigheden van het hoofdgeding wordt aangetast door het in functie blijven van de vertegenwoordigers van de werknemers van de overgegane entiteit.
56 Gelet op alle voorgaande overwegingen dient op de gestelde vraag te worden geantwoord, dat een overgegane economische entiteit als eenheid blijft bestaan in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23, wanneer de bevoegdheden die de verantwoordelijken van deze entiteit hadden binnen de organisatiestructuren van de overdrager, namelijk de bevoegdheid om op relatief vrije en onafhankelijke manier het werk binnen deze entiteit te organiseren ter voortzetting van haar eigen economische activiteit en meer in het bijzonder de bevoegdheid om bevelen en opdrachten te geven, om de taken te verdelen tussen de ondergeschikten binnen de betrokken entiteit en om te beslissen over de aanwending van de te harer beschikking staande materiële activa, dit alles zonder rechtstreekse tussenkomst van andere organisatiestructuren van de werkgever, in beginsel onveranderd blijven bestaan binnen de organisatiestructuren van de overnemer. De loutere wijziging van de hoogste hiërarchieke instanties doet op zich overigens niet af aan het voortbestaan als eenheid van de overgegane entiteit, tenzij de nieuwe hoogste hiërarchieke instanties over de bevoegdheid beschikken om rechtstreeks de werkzaamheden van de werknemers van deze entiteit te organiseren en om zich aldus in de plaats te stellen van de directe chefs van deze werknemers bij het nemen van beslissingen binnen de entiteit.
Kosten
57 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
Een overgegane economische entiteit blijft als eenheid bestaan in de zin van artikel 6, lid 1, van richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen, wanneer de bevoegdheden die de verantwoordelijken van deze entiteit hadden binnen de organisatiestructuren van de overdrager, namelijk de bevoegdheid om op relatief vrije en onafhankelijke manier het werk binnen deze entiteit te organiseren ter voortzetting van haar eigen economische activiteit en meer in het bijzonder de bevoegdheid om bevelen en opdrachten te geven, om de taken te verdelen tussen de ondergeschikten binnen de betrokken entiteit en om te beslissen over de aanwending van de te harer beschikking staande materiële activa, dit alles zonder rechtstreekse tussenkomst van andere organisatiestructuren van de werkgever, in beginsel onveranderd blijven bestaan binnen de organisatiestructuren van de overnemer.
De loutere wijziging van de hoogste hiërarchieke instanties doet op zich overigens geen afbreuk aan het voortbestaan als eenheid van de overgegane entiteit, tenzij de nieuwe hoogste hiërarchieke instanties over de bevoegdheid beschikken om rechtstreeks de werkzaamheden van de werknemers van deze entiteit te organiseren en om zich aldus in de plaats te stellen van de directe chefs van deze werknemers bij het nemen van beslissingen binnen de entiteit.
ondertekeningen
* Procestaal: Spaans.